Laryanue schreef:
Inmiddels verplaatste hij zich over de stenen die het plein vormden, sommigen waren met de tijd versleten, anderen waren ontwricht van hun oorspronkelijke plaats. Het kwam niet zelden voor dat hij een kleiner steentje wegtrapte, eens in de zoveel tijd had hij zelfs het geluk om een van de steentjes meerdere malen voor zich uit te mogen trappen. Als hij nu een twaalfjarige versie van zichzelf was geweest, had hij zijn geluk niet op gekund. Gelukkig was hij geen twaalf jaar oud meer en was hij nu in een zekere mate volwassen, of in ieder geval volwassen genoeg om niet lyrisch te worden over het voort trappen van een afgesleten stuk levenloos materiaal. Dat zou wat zijn, als een jongeman van in de twintig zich gedroeg als een klein kind, hij zou door de grond zakken van schaamte, zou dat gebeuren. Eigenlijk zou iedereen die zich zo gedroeg de eer moeten hebben om een paar centimeter dieper in de aarde te staan, hij zou ze in ieder geval niet uitgraven, dat was hun eigen schuld.
Persoonlijk vond hij zijn diepe gedachtegang over het wegtrappen van steentjes en de straf die erop zou moeten staan erg interessant, maar deze stroom werd al snel verbroken toen hij de school instapte. De frisse buitenlucht verdween op de achtergrond. De enige geur die hij zich nog kon herinneren van zijn wandeling, was die van de aarde die zich aan zijn schoenzolen vastklampte. Er waren minder aangename geuren om mee te dragen, maar momenteel kon hij geen van die geuren ruiken. De geuren waren óf niet in zijn aanwezigheid, óf ze hadden een complot om allemaal tegelijkertijd zijn neusgaten te infiltreren. Hij hoopte op het eerste, hij was namelijk geen liefhebber van het feit dat er constant terroristische aanslagen werden gepleegd op zijn neus en oren. Vandaar dat hij zich focuste op de geur van de aarde onder zijn schoenen en het geluid van voetstappen op de marmeren vloeren; geuren en geluiden die geen funest zouden zijn voor zijn zintuigen. Hoewel hij geen tot weinig controle had over wat hij hoorde of rook, merkte hij dat ongewenste dingen verder weg leken wanneer hij zich focuste op geuren en geluiden die wel gewenst waren.
Helaas was multitasken niet zijn grootste talent en zijn autopiloot was rampzalig, vliegtuigen waren beter af zonder hem. Uiteindelijk moest hij zijn focus zelfs opgeven, wilde hij zijn neus niet breken ten gevolge van een botsing met een muur. Hoewel hij graag minder zou ruiken, hield hij nog genoeg van zijn neus om dit hemzelf niet aan te doen. Daarbij beschikte hij over meer dan genoeg littekens die zijn gezicht ontsierden, hij hoefde er niet ook nog een scheve neus bij. Hij vond zijn gezicht prima zoals het was en had geen behoefte aan een neuscorrectie, dat bewaarde hij liever voor rijke huisvrouwen die niet tevreden waren met hun uiterlijk.
Hij had de hoop op concentratie opgegeven en zocht op zijn dooie gemakje zijn weg naar de kamer waar hij de laatste schooljaren zijn nachten had doorgebracht, en delen van zijn dagen. Hij was namelijk niet enorm geliefd bij zijn medestudenten, de één vond hem te zwak, de ander vond hem bij voorbaat een slecht mens. Persoonlijk vond hij zichzelf geen van beide, hij kon wel eens zijn buien hebben, maar dat maakte hem nog geen slecht mens, en hij was zeker niet de slechtste persoon op deze school, al moest hij zeggen dat hij ook niet de liefste was.
Hij opende de deur naar de slaapkamer met aan de ene kant zijn eigen bed en aan de andere kant die van zijn kamergenoot. Zijn kamergenoot was echter nergens te bekennen. Uit de rest van de kamers leek ook weinig geluiden te komen. Op de muffe geur van een kamer die al een paar maanden niet gebruikt is na, kon hij ook weinig ruiken, iets wat hem enige rust bood. Het zou wel een tijdje duren voor deze rust hem nogmaals geboden zou worden, vandaar dat hij deze kans met beide handen aannam. Hij sloot de deur achter zich en liet zich op zijn bed neervallen.
De meeste mensen verzamelden zich op het plein om de jaarlijkse toespraak aan te horen, Caleb deed hier echter geen moeite meer voor. Vanuit deze kamer had hij uitzicht op het plein en kon hij de geluiden van buiten zonder enige moeite horen, mits hij het raam opende.
Met tegenzin rolde hij weer uit het bed om de actie uit te voeren. Eigenlijk had hij niet zo veel over voor de toespraak, elk jaar was het immers hetzelfde, maar de kamer kon wel wat frisse lucht gebruiken. Zodra hij het koele briesje binnen voelde komen, liet hij zich weer vallen. Hij was niet echt van plan om gauw op te staan, misschien voor eten. Hij had inmiddels al wel honger gekregen, wat geen wonder was aangezien hij van het dorp naar de school was gewandeld. Misschien moest hij toch later eens het bed verlaten voor een maaltijd.