Lief dagboek, 26-10-1487
Ik moet steeds weer denken aan gisteren. Aan de slagers zoon. Hans heet hij volgens mij. Ik weet dat hij altijd zijn vader helpt in de slagerij. Elke ochtend. Ik snap het alleen niet. Zijn vader is altijd zo’n vriendelijke man, maar hij is het tegenovergestelde. Heb ik iets fout gedaan dat hij me zo aankijkt? Heb ik iets verkeerd gezegd, dat hij nooit een woord tegen me spreekt? Ik ben zo bang, dagboek. Zo bang. Zelfs Snuf kan me niet troosten nu.
En dan heb ik het nog niet eens over die vrouw gehad. Ook zij blijft maar rondspoken in mijn hoofd. Die enge blik. Waarom kijkt iedereen toch altijd zo boos naar me? Ze geeft me rillingen, net als die kat. Na de aanval gisteren durfde ik niet in de spiegel te kijken. Maar vanochtend deed ik het toch en ik zag niets. Geen krasje, helemaal niets. Mijn jurk die ik gisteren aan de kant had gegooid, was ineens ook heel.
Gelukkig gebeuren er ook nog leukere dingen in mijn leven. Vandaag ging ik namelijk weer naar oma. Elke woensdag geeft ze me les. De meeste kinderen leren dingen in de kerk, maar ik ben daar niet welkom. Daarom spijkert mijn oma me bij. Het was wel een aparte les. Het leek meer alsof mijn oma me iets wou vertellen dan leren. Alsof ze een gesprek met me voerde.
We hadden het vandaag over symboliek. Oma vertelde me over kleuren. Wit staat voor reinheid, blauw voor trouw, waarheid en blauw had de kracht om het kwade te verjagen. Het waren de kleuren van Maria. Oma vertelde ook over zwart en rood. Zwart stond voor dood en rood voor zonde, geweld en beide kleuren ook nog eens voor de duivel. Oma begon ook over dieren. Het enige wat me bij is gebleven is dat ze denken dat heksen of de duivel een gedaante van een kat kunnen aannemen. Ik moest meteen denken aan gisteren…
Als laatste begon ze over getallen. Zo vertelde ze dat één het getal van leven, schepping en God was. Twee was juist voor dood en kwaad. Zeven was een goddelijk getal en daarbij vertelde ze een verhaal over Beatrijs. Haar leven begon uit stukken van zeven jaar. Zo had ze eerst zeven jaren in het klooster, daarna zeven gelukkige jaren en daarna zeven ongelukkige jaren.
Als afsluiting van de les gaf oma me nog een cadeau. Een jurk gemaakt door mijn vader. Hij was van een mooie stof, perfect afgewerkt en fel rood. Ik moest meteen denken aan wat oma mij geleerd had, maar ik heb niets gezegd. Daarna ben ik meteen naar huis gegaan. Net toen ik naar binnen wou gaan, liep de buurvrouw nog voorbij. Ik zag haar een kruis slaan en haar blik van me afkeren. Dat doet ze altijd.
Ik weet niet wat ik moet denken van vandaag of de afgelopen dagen. Er gebeuren gekke dingen, dagboek. Gekker dan anders. Gelukkig heb ik jou nu. Je bent precies op tijd gekomen.
Lief dagboek,
Ik spreek je morgen. Er gaat weer iets gebeuren. Ik voel het. Dit is geen normale week.
Liefs,
Ecila