Lief dagboek, 27-10-1487 Ik ben boos en bang en ik weet niet meer wat ik moet doen. De pastoor kwam langs. De pastoor die mij nooit wil zien, mij haat en slaat als ik te dichtbij kom, kwam naar mijn huis. Ik was er blij om, ik dacht dat hij me eindelijk zou toestaan om naar de kerk te gaan, maar toen kwam de schok.
Ik lag in bed en hoorde zijn stem, maar mocht niet komen. Ze fluisterden alsof ik de vijand was. Ik liep naar de deur en toen hoorde ik het. De pastoor zei dat de duivel in me zat!
Het ergste was nog wel dat mijn vader zei dat ik een ongelukje was, dat ze mij niet wilden hebben. Dat ik een ongewild kind ben. Mijn moeder zei nog dat God het zo wilde en het daarom gebeurd is, maar de priester was kwaad op mijn ouders. Ze zijn alleen maar getrouwd, omdat mijn moeder zwanger was… Ik snapte niet wat ermee bedoeld werd, maar ze zeiden dat ik een duivelskind was, omdat dit tegen de regels was.
Rustig liep ik terug naar mijn bed, naar Snuf. Snuf begreep mij, Snuf beloofde mij te beschermen tegen de pastoor. Hij zei dat ik geen duivel was, hij vond mij wel lief.
Ik wil niet eens meer naar de kerk. Ik hoop dat de pastoor nooit meer langskomt.