|
Blog
|
Inzending Corpse Party Ronde 1 |
Het is donker, kil. Het vocht drupt van het plafond op de rotte vloer. Er is niemand om ons heen. Of toch wel, ik heb het gevoel alsof we gevolgd worden. Maar dat gevoel heb je hier altijd. Het spookt hier, hebben ze gezegd. Toch wou ik hier heen, zo gezegd zo gedaan. Natuurlijk heb ik hier nu hele erge spijt van. De eerste week was verschrikkelijk.
We waren met een stuk of zeven. We moesten overleven in dit krot. We kregen geen eten, geen drinken, geen bed om in te slapen, kortom gezegd: we kregen niets. We moesten maar zelf kijken wat eetbaar was, meestal leidde dat tot een aantal insecten. We hebben zelf één lid van ons groepje moeten opeten. Gelukkig was Charley al dood, maar het was verschrikkelijk. We waren dus nog met zijn zessen over en we deelden ons in drie groepjes van twee. We gingen op zoek naar een uitgang, als die er überhaupt was. Liever zoeken en niets vinden dan helemaal niet zoeken. Wat moest je anders doen? Slapen ging nauwelijks, het was te koud in de verschillende kamers. Nergens was een warme bron te vinden. Nu nog steeds niet, trouwens. Slapen kon eigenlijk niet, want je moest altijd op je hoede zijn. Geesten die moorden tot mensenetende insecten. Zo gek kon ik het niet eens bedenken voordat ik in deze hel kwam. Onze eerste ontmoeting met een reusachtige spin was geen pretje. Gelukkig wisten we allebei te ontkomen. Om de spin nog eens te ontmoeten, is nu mijn grootste angst. Langzamerhand ben ik iets voor hem gaan voelen. Nu vraag je je vast af hoe iemand verliefd kan worden als je in zo'n situatie als die van mij zit. Ik snap het zelf ook niet helemaal, het gevoel is er gewoon. Ik wist niets van hem af, voordat ik hier in kwam. Maar nu we met zijn tweeën naar een uitgang zoeken, zijn we veel over elkaar te weten gekomen. Ik schrik op uit mijn gedachten. Hij kijkt ook om zich heen. Tikkend en schrapend geluid, een enorme druk om ons heen. Dat kan maar één ding betekenen. De spin is terug. Net nu we bijna aan het einde van een doodlopende gang zijn. De rode ogen schijnen onze kant op. Rond de ogen is het donker, de elektriciteit heeft het volgens mij nooit gedaan. Het tikkende en schrapende geluid is er nog steeds, hij komt dichter bij. Het tikken is van zijn poten, het schrapen is van de kettingen waarmee hij ooit vastzat. Het is een beetje schermer, het contour van de spin is nu duidelijk te zien. De miljoenen kleine haartjes. De grote bek van hem en de schijnende, rode ogen. De spin is nu al zo dicht bij, dat ik zijn stank kan ruiken. Ik krijg een duw. Die heb ik van hem gehad. Hij staat in de hoek van de gang. Hij kan geen kant meer op. Met moeite zie ik dat hij knikt. ''Ga weg.'' hoor ik hem fluisterend zeggen. Moet ik hem daar zomaar achterlaten? De spin spert zijn bek, ik kan dit niet aanzien. Ik draai me om. Wat ben ik laf, ik moet hem helpen. Maar het is slimmer om dat niet te doen. Met tranen in mijn ogen ren ik de donkere gang in. |