Hier komen de laatste 3 forum topics
te staan waarop je hebt gereageerd.
+ Plaats shout
Anoniem
Hey, everybody!
0 | 0 | 0 | 0
0%
Welkom bij Virtual Popstar, de #1 community voor jongvolwassenen!

Maak nu gratis een account en praat mee op het forum. Speel games en kies uit duizenden kledingitems om je popster mee te verkleden.

Klik hier en maak je eigen account
> Sluiten
Helper
13 van de 24 sterren behaald
Profiel
Fray
avatar

Blog

TitelReactiesDatum
Goudcamera #3021-03-2015 17:52
Goudcamera #2021-03-2015 17:52
Goudcamera #1021-03-2015 17:49

 MeldenGoudcamera #2

2

Hoewel mijn gedachtes niet op een rijtje lijken te komen en mijn hoofd bonkt als een bezetene, heb ik niet langer het gevoel dat ik verdrink. Het feit dat ik niet langer nat ben en bibber van de kou bevestigt dat. Ik krijg mijn ogen moeizaam open en schrik op als ik merk dat ik omringd ben door een marineblauwe kleur. Mijn hart komt langzaam tot rust als ik me besef dat de kleur die van een leren passagiersstoel is.
   Ik zit dus in een bus die stevig wordt gehouden door houten balken en gevuld wordt door marineblauwe stoelen.
   En ik heb het overleefd.
   Een onheilspellende schaduw werpt zich over me heen. Ik duik uit aangeleerd reflex weg, waarna er een spottend, krassend lachje klinkt. Woedend draai ik me om en zit vervolgens opgescheept met het niet zo zeer plezante aanzicht van Mave’s silhouet dat langzaam opgevuld wordt met kleuren en schaduwen.
   Haar grijze ogen kijken me uitdagend aan, alsof ze elk moment uit hun oogkassen kunnen springen en me levend op zullen peuzelen. Een paar bruine plukken zijn uit haar rommelige staart gesprongen en krullen langs haar bolle wangen, helemaal tot aan haar puntige kin. ‘Goedemorgen,’ grinnikt ze en trekt haar mondhoek vals omhoog.
   Alle woorden zijn me ontschoten en ik kan haar alleen nog maar onwetend aankijken. Als ik kon communiceren met beelden, zou ik haar alles laten zien wat ik had meegemaakt, vanaf het moment waarop ze me het water in duwde tot het moment waarop ik verdronk en het overleefde. Maar waarschijnlijk heeft zij alles vanuit een nóg scherper perspectief meegemaakt.
   ‘Ben je je tong verloren, of zo?’ vraagt ze, me nog steeds aangapend met die grijns die haar regelrecht vanuit de hel is komen bezoeken.
   ‘Nee,’ zeg ik. ‘Ben jij soms je vaardigheid om schrander na te denken verloren?’
   Haar grijns vervaagt en ik kan het opgeluchte gevoel dat ik daardoor krijg niet verhelpen. Dat zelfde gevoel verdwijnt al rap als er in plaats van een grijns een frons op haar gezicht verschijnt. Haar wenkbrauwpiercing puilt op rare wijze vooruit en ze tuit haar lippen naar links. ‘Ik zou het ook anders hebben gewild, ja? Ik doe dit niet voor mijn lol!’
   ‘Als je hier niet wilt zijn, rot dan gewoon op,’ zeg ik langzaam en duidelijk, zodat elk woord goed doordringt.
   ‘Dat kan ik niet,’ zegt ze, ‘je zou het hier geen dag overleven zonder mij.’
   ‘Hier,’ boots ik haar na, het feit negerend dat ze me niet dood wil hebben. ‘Waar zijn we eigenlijk?’
   En de helsgrijns is weer terug. ‘In een bus, dombo.’
   ‘Zo ver kwam ik ook wel,’ antwoord ik droog terug en schud wat verdwaalde lokken uit mijn gezicht. ‘Maar waar rijdt deze bus precies?’
   ‘Bewaar je vragen voor later, groentje.’
   ‘Maar…’
   ‘Ik zei,’ onderbreekt ze me, ‘dat je je vragen voor later moet bewaren. Wat snap je daar niet aan?’
   Ik klem mijn lippen stevig op elkaar en werp een blik op de voorbij razende buitenwereld. Eerst lijkt alles vrij normaal. Een natuurgebied met een paar omhoog draaiende bomen, struiken die uitzonderlijk wild ogen en kleine vogeltjes die rond de bomen heen vliegen. Maar zodra de lichtvlekken langs mijn zicht vervagen, zie ik alles anders.
   De grond waarin op verschillende plekken een krater te vinden is, lijkt net bewerkt te zijn met paarse verfbussen. Over deze grond heen zweeft een mistlaag, zichzelf voortkruipend tussen de bomen door en over de paden – afgebakend met droge takken – heen.
   Ik zag al vanaf het begin dat de bomen niet de meest gewone eikenbomen of populieren waren, maar nu lijken ze net in talloos veel verschillende dimensies om elkaar heen te draaien totdat ze de sterrenkoepel raken met hun hoogste toppen.
   De wilde struiken zijn stuk voor stuk in de meest bizarre, galactische kleuren over het gebied verspreid. Hun bladeren bewegen door de mist heen en geven dauwdruppels ter grote van kleine steentjes af.
   En de zogenaamde vogels lijken in verre niet meer op vogels. De enige gelijkenissen zijn de lengte en vleugels, waarvan ze bij deze wezens nota bene doorzichtig zijn. Er razen er een paar van om de bus heen, maar alles gaat te snel voorbij om ze uitgebreid te analyseren.
   Ik heb mezelf aangeleerd om bij de mooiste uitzichten naar mijn camera te grijpen, die gelukkig nog om mijn nek blijkt te hangen. Ik grijp ernaar en druk de lens voorzichtig tegen het raam aan, maar wordt tegengehouden door Mave’s ferme grip op mijn pols.
   ‘Voorzichtig met dat ding,’ bijt Mave me toe en legt mijn handen terug in mijn schoot. ‘Je moet er niet zo mee lopen zwaaien.’
   Ik kijk haar giftig aan. ‘En hoezo dan niet?’
   ‘Bewaar je vragen voor later, groentje.’
   Voordat ik ontplof door kokende woede en haar kattenogen uit haar gezicht krab, besluit ik de rest van de gespannen busrit naar buiten te staren.
   Het galactische bos wordt langzaam steeds realistischer en de bomen verschijnen steeds onregelmatiger langs het drempel pad waar de bus over heen sjeest. De wereld begint steeds meer op de onze te lijken. Het enige galactische wat permanent over ons lijkt te waken, is de mysterieuze sterrenkoepel, bestaand uit de meest schitterende sterren. Hoewel de camera nog steeds tegen mijn hart aan rust, heeft hij nog nooit zó ver weg geleken. Ik hoop dat mijn hard dusdanig hard zal kloppen, dat hij uit mijn huid scheurt en naar de aan-knop van mijn camera weet te reiken. Ik hoop het echt.
   Ik merk dat we door de buitenste ringen van een stad beginnen te rijden. We sjezen over een echte weg en er staan hier en daar een paar kleine huizen langs, gebouwd met houten planken en beton. Voor elk huis staat een kleiner, betonnen huisje waar steeds een deur en een klein raampje in zit. Je zou niet denken dat dit de aarde niet is, op de kleine vogelachtige wezens die hier nog steeds voorkomen na. Gewoon een simpele stad gehuld in de duisternis van de nacht. Maar het bos waar we net doorheen reden, is duidelijk geen onderdeel van de aarde zoals ik die ken. Als dit de aarde niet is, wat dan wel?
   Bewaar je vragen voor later, groentje. Mave’s woorden galmen door mijn hoofd en ik moet mijn best doen haar niet ter plekke aan te vallen. Soms maakt denken aan haar alleen al me boos genoeg om de hele grond te willen verschuilen onder een laag legostenen. Hoe moet ik me dan zien te gedragen als ik haar daadwerkelijk kan zien en aanraken?
   Dan gebeurt er iets vreemd. Eerst zie ik vanuit mijn ooghoek een klein blokje in de verte; een losstaande muur die nergens voor lijkt te dienen. Terwijl we er steeds dichter naartoe rijden, begint de bus meer vaart te maken. We worden door alle hobbels door elkaar geschud en ik knal twee keer pijnlijk hard tegen het venster aan. Het lijkt net alsof de remmen stuk zijn en het rare gevoel onderin mijn maag bevestigt dat voorgevoel.
   Wat daarna gebeurt lijkt wel nóg vreemder dan dat te zijn. Mave’s ogen worden net schoteltjes en ze grijpt naar mijn hand, die ik snel terug trek. En dan zie ik iets raars aan haar gezicht. Het lijkt wel… schaamte.
   Maar ik kan daar niet langer aan denken. De muur is nu het onvermijdelijkste wat ik wil vermijden. We gaan er straks allemaal aan. Mijn handen schieten naar boven om mijn hoofd te beschermen en ik duik in elkaar. Ik knijp mijn ogen zo hard mogelijk dicht om alles te verbannen.
   Het is niet echt. Het is niet echt.
   Terwijl ik inmiddels dood hoor te zijn, leef ik. Ik voel mijn hart nog stevig kloppen en ik adem. Er klinkt geen knal of ander onverdraaglijk geluid om de dood van drie mensen – Mave, mij en een naamloze chauffeuse – aan te kondigen.
   En dan vliegt er een koel briesje langs mijn gezicht.
   Ik durf mijn ogen open te doen en kijk verwilderd om me heen. De bus is verdwenen, besef ik me. Niet verwoest, geen brokken kunststof als as onder mijn versleten schoenzolen. Gewoon in het niet verdwenen. Niks is er van over gebleven, behalve de chauffeuse die zich terug trekt in de schaduwen.
   Ik kijk naar mijn handen waar geen schaafwond te bekennen is. Ik kijk naar Mave en zie dat ze prima in orde is.
   ‘Mag ik nu dan een vraag stellen?’ vraag ik, nog buiten adem van de schok. ‘Wat moest dat in hemelsnaam voorstellen?’
   Mave grijnst geamuseerd – ik vraag me af of ze ooit een dag niet geamuseerd heeft gegrijnsd – , staat op en veegt het stof van haar leren jasje af. Haar haren zitten ondanks de ‘botsing’ nog steeds perfect in haar rommelige staart. ‘Dat was dus wat wij een Altisbus noemen. In sommige gebieden wordt het ook wel de eenmalige bus genoemd.’
   Ik wacht op verdere uitleg, maar die komt niet vanzelf, dus ik schudt haar wakker met een stomp op haar schouder.
   Ze grimast, maar toont geen pijn. ‘Wil je ook nog weten wat een Altisbus inhoudt? Ik zei toch dat je je vragen voor later moet bewaren.’
   Ik kijk haar wrevelig aan.
   ‘Oké,’ zegt ze, ‘deze geef ik je. Altis – de grond waar we ons op bevinden – is dus een wereld waar wonderkinderen worden heen gehaald en opgeslagen. Doormiddel van de Altisbussen ga je vanaf een doorgangspunt tussen aarde en Altis naar deze betoverde muur. We gebruiken daarvoor eenmalige bussen die je tegen de muur aan moet knallen in plaats van te parkeren, omdat die bussen heel veel goedkoper zijn dan aardse bussen en er toch niet zoveel wonderkinderen vanaf aarde naar Altis worden gehaald. De muur is dusdanig betoverd, dat de passagiers er zonder schrammetje vanaf zullen komen en de bus verdwijnt. Zo komt het uiteindelijk goedkoper uit.’ Ze kijkt onverschillig naar haar droge nagelbedden, alsof ze niet zojuist mijn hele leven op de kop heeft gezet met een paar woorden.
   ‘Wonderkinderen?’ stamel ik en kijk haar met grote ogen aan.
   ‘Mensen met een speciale aanleg voor iets, in jouw geval bijvoorbeeld fotografie,’ verzucht ze. ‘Niet dat jij een wonderkind bent. We hebben jou hierheen gehaald voor een andere reden.’
   Ik weet niet of ik me beledigd of uniek moet voelen. Verward schud ik m’n hoofd. ‘Als ik geen wonderkind ben, wat doe ik hier dan? En waarom slaan jullie wonderkinderen hier op?’
   ‘Dat leg ik je binnen nu en een uur allemaal uit. Kom mee.’ Ze kijkt op van haar nagels en lijkt voor de eerste keer daadwerkelijk interesse te hebben in het verhelpen van mijn verwarring en schok. Maar als ze vervolgens weer grijnst, besef ik me twee dingen. Ten eerste besef ik me dat ik haar behulpzaamheid heb verbeeld. Ten tweede besef ik me dat ik in een wereld terecht ben gekomen waar mensen boeken over schrijven en films over kijken. Het enige verschil is dat dit de keiharde realiteit is.

We lopen door de stad heen. Ik stel een paar vragen aan Mave, maar ze wendt ze allemaal af en mompelt dat ze die allemaal op hun tijd gaat beantwoorden. Intussen begint mijn maag zichzelf in een knoop te leggen en heb ik me nog nooit zo onwetend gevoeld.
   Ik kijk wat rond en zie mensen met verschillende voorwerpen in hun doelgerichte handen van her naar der rennen. Iedereen lijkt bezig te zijn met een bepaalde hobby. Ik denk dat ik door begin te krijgen wat Mave met wonderkinderen bedoelt.
   Het meest geïnteresseerd ben ik in die rare elfjesachtige figuren die overal rond vliegen. Totdat ik weet wat ze precies zijn, sla ik ze voor de zekerheid van me af. Ik denk niet dat Mave me zou waarschuwen als ze extreem giftig zouden zijn, dus ik neem het zekere voor het onzekere.
   Sommige mensen stoppen met wat ze aan het doen zijn en kijken me doordringend aan, alsof ze me persoonlijk kennen of ergens op een vermist poster hebben gezien. Ik voel alle blikken over me heen lopen als duizend kleine insecten, maar doe m’n best het te negeren.
   Het nachtlicht werkt goed op Mave. Ze ziet er dan wel bedreigender uit, maar het licht laat haar jukbeenderen mooier uitkomen. Ook al ben ik een jongen en hoor ik niet zoveel om gelaatstrekken te geven, ik ben nog steeds een jongen met fotograafogen en ben genoodzaakt op zulke details te letten.
   Het leven draait eigenlijk alleen maar om de details. Kleine oorzaken leiden tot grote gevolgen, zei mijn oma altijd. Het kostte me tot het einde van haar leven om te beseffen dat ze gelijk had.
   We komen tot stilstand voor een gebouw dat met zijn marmeren pilaren opvalt in een redelijk futuristische omgeving. Hoewel het contrast gek oogt, lijkt het alsnog of dit gebouw er zo hoort te staan. Alsof de hele stad hier omheen leeft en er om streeft dit gebouw te verheerlijken.
   ‘Wauw,’ stamelt Mave. ‘Ik woon in deze stad en alsnog weet deze tempel me elke keer als ik hier langskom met zijn schoonheid te verbazen.’
   ‘Tempel?’ Ik haal verrast mijn wenkbrauwen op.
   Mave kijkt me veelbelovend aan. ‘Heb je ooit van Ruce Pearson gehoord?’
   ‘Tuurlijk!’ roep ik meteen. Altijd als het onderwerp Ruce Pearson aan bod komt, ben ik gelijk alert. ‘Hij is mijn grote voorbeeld!’ En dan besef ik me dat dit een wereld is waar wonderkinderen naar toe worden gehaald. Ruce Pearson valt zeker onder de categorie wonderkinderen. ‘Hij is niet echt dood gegaan aan een drugsoverdosis hè? Jullie hebben hem afgenomen van de aarde waar hij thuis hoorde. Waar hij familie en een vrouw had.’ Mijn stem klinkt al een stuk minder enthousiast.
   Er knapt zichtbaar iets in Mave. Haar grijns verdwijnt net zo snel als het kapot spatten van een ballon. Ze klemt haar tanden op elkaar en lijkt zich in elke positie mogelijk oncomfortabel te voelen. ‘Niet helemaal,’ zegt ze zacht en gaat op één van de traptreden naar de tempel zitten. ‘Ruce Person was volgens veel mensen je opa. Hij heeft er voor gezorgd dat het mogelijk is om wonderkinderen hierheen te verplaatsen. Met die camera,’ – ze wijst naar de gouden camera die loyaal aan de felgele band om mijn nek hangt – ‘en slecht een zakdoek en wat lucifers op zak, is hij de wereld afgereisd om doorgangspunten tussen Altis en de aarde te flitsen. Niemand weet precies hoe het is gegaan, alleen dat het is gebeurd.’
   Ik ga naast haar zitten en rommel wat met mijn handen in mijn zakken, niet wetend wat ik met al deze informatie aan moet. Mijn grootste idool… familie… het is allemaal te onwerkelijk en alsnog geloof ik elk woord.
   ‘In deze tempel worden de paar wonderkinderen die hier elk jaar komen met een grote ceremonie ontvangen, maar omdat jij dus geen wonderkind bent, heb je geen recht op een officiële ceremonie.’ Ze grijpt naar een tak en doedelt er wat willekeurige dingen mee in het vochtige zand.
   Dit deel snap ik nog niet helemaal. ‘Wat doe ik hier als ik geen wonderkind ben?’ Ik kijk teleurgesteld naar de camera. Na al die jaren oefenen en maar denken dat ik goed ben, heb ik dus niet genoeg potentie… geen aanleg. En ik ben tegelijkertijd de kleinzoon van misschien wel de grootste fotograaf in de geschiedenis.
   ‘Daar wilde ik het hier met je over hebben,’ zegt Mave, staat op en strekt haar lange vingers naar me uit om mij ook overeind te helpen. ‘Kom mee.’
   We lopen over een dun grindpadje om de tempel heen, naar de achterkant die voor een groot deel verborgen is achter een paar van die multidimensionale bomen.
   En als Mave één van de takken aan de kant duwt, staat me een grote schok te wachten.
  
  
  
  
    


   


Reactie plaatsen

Reageer op de blog Goudcamera #2 van Fray .
Bericht plaatsen