3
Ik heb mezelf al een tijd lang niet meer op die manier gezien. De neiging om mijn handen ernaar uit te reiken is groot, maar ik heb geen idee wat het inhoudt en hoe het er is gekomen. Misschien zal het me kwaad doen. Misschien is het een soort voorschaduwing dat ik mijn eigen grootste vijand ben. Een portret. Van mij. Op de achterkant van een tempel, verscholen achter een paar verdwaalde takken. Ik herken mijn eigen verwarde ogen en het warrige hoopje zwarte haren bovenop mijn hoekige gezicht. Het beschaduwde kuiltje in mijn kin. Dit ben ik. ‘Hoe komt dit hier?’ vraag ik dromerig. Het lijkt net alsof Mave oogcontact ontwijkt. Nerveus staart ze naar de stenen onder haar gelaarsde voeten. ‘Jij bent Silver Reese,’ zegt ze onderdanig, ‘de uitverkorene om nieuwe doorgangspunten te creëren.’ Ze landt nog net niet op haar knieën. Ik probeer de woorden zo rustig mogelijk in me op te nemen. Uitverkoren. Het klinkt zo plechtig en belangrijk. Ben ik dat waard? Ik ben slechts een jongen met een wanhopige hobby en een niet feilloos lopende zelfontwikkeling. Ik houd mijn mond en wacht met ingehouden adem op verdere uitleg. ‘Je ogen lijken net kleine planeetjes,’ grapt Mave, wie me ondertussen niet onderdanig meer aan kijkt. Ze gooit haar haren nonchalant naar achter. Ik laat mijn adem nog aldoor niet los. Mave slaakt een diepe zucht. Ze kijkt me aan alsof ze begrijpt dat ik meer wil weten over het verhaal dat zich afspeelde voor mijn geboorte. ‘Ruce Pearson heeft ons verlaten. Er hebben zich daarna verhalen verspreid dat hij dood zou zijn of de gedaante van iemand anders zou hebben aangenomen. Ik denk dat hij nog over ons waakt als een soort god.’ ‘Wauw.’ ‘Ja,’ gaat Mave verder. ‘Maar voordat hij ons verliet, was de bevolking van Altis zwaar aan het verdunnen. Er moesten meer doorgangspunten komen. Meer manieren om wonderkinderen hierheen te vervoeren. Dus hij heeft een tekening gemaakt van degene die in zijn ogen het werk moest doen. Dat is dus deze tekening. Zijn vrouw – waarschijnlijk jouw oma – heeft de goudcamera aan jou doorgegeven. De sleutel om de flitsstand te activeren waarmee je de doorgangspunten kunt flitsen is echter al heel lang kwijt.’ ‘Wauw,’ zeg ik weer. Ik ben overweldigd door alle nieuwe informatie en weet dat er nog zoveel is dat ik niet weet. Zal ik ooit het gevoel krijgen dat ik hier thuishoor? ‘Ik snap nog niet helemaal waarom jullie de meest getalenteerde mensen hierheen halen.’ ‘Men heeft de aarde in een vervuilde staat gebracht die zo goed als onherstelbaar is. Ruce Pearson dacht niet dat de wereld nog lang stand zou houden en toen sprak de Draakmaagd tot hem. Ze gaf hem de camera en zei dat hij de veelbelovendste mensen naar een andere plek moest brengen, om deze wonderkinderen te sparen en later terug te sturen zodat de overlevenden geholpen kunnen worden.’ Ze leunt tijdens het vertellen beurtelings van het ene been op het andere. ‘De Draakmaagd?’ Ik kijk haar vragend aan en probeer me niet te ergeren aan haar nerveus makende gewiebel. Vals grijnzend wrijft ze haar handen over elkaar. ‘Je zult nog wel met haar te maken krijgen. Iedereen in Altis krijgt ooit wel eens met haar te maken. Nog meer vragen?’ ‘Ja, ik vroeg me af wat…’ Ik kan mijn zin niet afmaken, omdat er een klein modelvliegtuig recht op mijn neusbrug afvliegt. Het ding produceert een zoemgeluid dat steeds dichterbij lijkt te komen. Mijn instinct werkt me net op tijd op de grond, waar ik mijn hoofd met trillende handen bescherm. Een metaalachtige smaak vult vastberaden mijn mond. Als ik na een paar bloedstollende seconden mijn hoofd een paar centimeter van de grond afkrijg, komt het gelijk weer op me af. Ik zie nog net dat het ding twee vibrerende vleugels heeft, voordat ik mijn gezicht weer de aarde in duw. Het herrie schoppende ding vliegt binnen een fractie van een seconde over me heen. Ik denk niet na, maar weet gelijk dat dit het moment is om op te staan voordat het feeachtige wezen Mave wat aan doet. Mave kan zichzelf prima redden en met name in deze wereld, dat weet ik. Alsnog is er iets in mij dat voor haar wil zorgen. Er is voor mij in deze fase van verwarring één ding zeker. Er mag haar absoluut niks overkomen. Ik weet niet of het komt doordat zij de enige is die me hier levend door heen kan slepen. Misschien geef ik wel om haar. Er zijn niet veel meisjes zoals Mave. Ze is bijzonder. Anders dan Anna, maar bijzonder. En het beest vliegt nu recht op haar af. Ik neem geen tijd om te ademen – elke seconde telt immers – en stort mezelf met gestrekte ellebogen op Mave’s benen. Ze gilt. Haar vuile laarzen schrapen over de grens tussen grind en aarde in. Tuimelend beweegt ze haar armen door de sponsachtige lucht, grijpend naar het laatste beetje balans dat er te redden valt, voordat ze met een ploffend geluid de grond raakt. Haar afgekloven nagels begraven zich in mijn lijkwitte armen, waardoor ze mij met zich mee naar beneden trekt. ‘Silver!’ roept ze. Ik begraaf mijn gezicht in mijn bezwete schouder, bang voor een woede-uitbarsting of reeks schreeuwen die me te wachten staat. ‘Sorry,’ snik ik. ‘Dank je,’ ademt ze uit, ‘je hebt me gered.’ Ik vang een glimp van een scheve glimlach op. Al snel verstrakt haar blik weer en duwt ze me hard van zich af. ‘Kom hier jij klein mormel!’ gilt ze en stormt met zwaaiende armen op het wezen af. Het ding draait piepend om haar hoofd heen en laat een spoor van glitters in de lucht achter. Nog aldoor beweegt het te snel heen en weer, waardoor ik niet kan zien hoe het er precies uitziet. ‘Geniet van je laatste adem,’ roept Mave. Er pruttelt een luide grom uit haar keel. Maar zodra ze haar gesloten vuist op de kleine lastpak werpt, ondermijnt het haar actie en klemt zichzelf om haar vinger heen. Mave slaakt een gil, alsof een exotisch insect haar gebeten heeft, en plet het ding tussen twee vuisten. ‘Hij heeft me gebeten,’ snauwt ze en schopt woedend een steentje weg. Met luid bonkend hart snel ik naar haar toe en vang haar op als ze verslagen naar de grond zakt. ‘Laat eens zien,’ zeg ik en pak haar pols stevig vast, waardoor mijn vingers witte afdrukken in haar sproetjeshuid achterlaten. Ik draai haar hand rond in de mijne en tik met twee vingers het kleine kwaaddoenertje van haar handpalm af. Het gevleugelde beest belandt ergens tegen een boomwortel aan, met twee armen over zijn belachelijk menselijke lichaam geslagen. Op zijn hoofd bevindt zich een zielig feesthoedje, dat vastzit en verzekerd wordt door twee draadjes die samenkomen onder zijn behaarde kin. Zijn puntige neus zit onder de glitters, net zoals de vodden die gescheurd om zijn tengere lichaam heen hangen. ‘Wat is dat?’ vraag ik met opengevallen mond. ‘Een Trax,’ legt Mave uit, ‘een wezen dat dient om het leven van de wonderkinderen gemakkelijker te maken. Er zijn echter ook sluwe Traxes, en zo te zien is dit zo’n rotgevalletje. Hij heeft ons immers aangevallen en mij gebeten.’ Ze port het vogelachtige wezen met de neus van haar laars. ‘En nu is hij gelukkig dood.’ ‘En wat doet een Traxbeet? Denk je dat je het zult overleven?’ Ik bibber bij de gedachte dat zo’n klein ding kostbare mensen van hun kostbare levens kan beroven. Mave kijkt me aan alsof ze me voor gek verklaart en haalt wat bezwete slierten haar uit haar gezicht. ‘Nee joh,’ zegt ze, ‘maar schattig dat je dat denkt.’ Ze staat rustig op. Ik laat haar pols niet los en onderzoek haar vingers, zoekend naar een klein rood stipje dat zo’n klein beest zou kunnen hebben veroorzaakt. In plaats daarvan vind ik tussen haar wijsvinger en middelvinger in een gapende wond waar klonterig, paars bloed uit sijpelt. ‘En je weet zeker dat dit niet levensgevaarlijk is?’ vraag ik met ogen zo groot als schoteltjes. ‘Ik ga er niet dood aan, maar het heeft wel andere bijwerkingen.’ Ze bijt aarzelend op haar lip om de woorden die er aan zitten te komen niet in één keer uit te spugen. ‘Zoals?’ ‘Ik ben geen wonderkind,’ zegt ze met een serieuze blik in haar ogen. ‘Mijn ouders waren allebei wonderkinderen, maar het gebeurt soms dat het nageslacht van de wonderkinderen niet zo getalenteerd is. Om ons alsnog een plaats in de maatschappij te geven, hebben ze een paar klusjes voor ons bedacht die Traxes niet of niet alleen kunnen doen.’ ‘Oké,’ zeg ik en wacht op verdere uitleg, nog bijkomend van de steek die ik na het woord “ouders” in mijn hart voelde. Mave schraapt met een hard geluid haar keel en gaat verder. ‘Eén van die klusjes is het transporteren van wonderkinderen naar deze wereld, de taak van een Jatora. Om deze nieuwelingen welkom te heten, moeten we ze ook rondleiden door de wereld en hun bijstaan tijdens de ceremonie waarmee ze gewoonlijk ontvangen worden. Echter, ontvang je als Jatora de ziekte van Crator die sluwe Traxes verspreiden, zijn de doorgangspunten ontoegankelijk en levensgevaarlijk. Er zit iets in het gif van een Traxbeet die er voor zorgt dat het normaal vloeiende proces dat zich in de doorgangspunten plaatsvindt, ineens heel stroef verloopt en zelfs tot de dood kan leiden.’ Ik bestudeer de wond en kan me niet voorstellen dat zo’n gapend gat niet meer bijwerkingen heeft. ‘Is er een medicijn tegen?’ vraag ik. ‘Ja,’ zegt ze, ‘Brummerteer.’ ‘En waar kun je dat halen?’ ‘In de Droomtuin, maar we hebben geen tijd voor een tussenstop. Het ministerie heeft me bevolen je gelijk voor hun neus te slepen zodra ik je in Altis had gekregen.’ Met een teleurgestelde blik in haar ogen staart ze naar de grond onder haar, alsof die elk moment kan verdwijnen. ‘Alleen zal Crator permanent zijn mits het niet binnen vierentwintig uur wordt behandeld.’ Ik kijk haar berouwvol aan. ‘Zelfs de minst vergevensgezinde mens op aarde zou je om die reden te vergeven als je te laat komt.’ Haar wenkbrauwen verdwijnen bijna in haar haarlijn. ‘Dat is het hem nou juist,’ zegt ze breed grijnzend, ‘dit is de aarde niet.’ ‘Kom op, zeg,’ verzucht ik. ‘We gaan nu onmiddellijk Brummerteer voor je halen voordat je je baan verliest.’ Er verschijnt een klein lachje om haar lippen. ‘Je kunt soms best wel nuttig zijn,’ zegt ze en draait zich om, haar geurige haren naar achter zwaaiend. ‘En jij kunt soms best wel vervelend zijn,’ zeg ik binnensmonds, maar met een hele grote lach op mijn gezicht.
‘Wat wilde je eigenlijk vragen voordat dat afschuwelijke beest ons kwam bezoeken?’ vraagt Mave, zichzelf voorttrekkend doormiddel van wilde doorntakken die ons van alle kanten prikken. We lopen door een vochtig bos dat overspoeld is met scherpe planten. Boven ons laat het vervlochten bladerdeken slechts fracties van het maanlicht naar binnen. Mijn vingers jeuken om foto’s te schieten van de exotische planten en insecten die zich hier hebben gevestigd, maar Mave heeft nadrukkelijk gezegd om mijn camera te koesteren en niet voor “onzinnige” dingen te gebruiken. ‘Hoe kan het dat mijn vader het kind van Ruce Pearson is, maar dat hij zelf niet in Altis woont of er ooit iets over heeft gezegd?’ Ik trek gefrustreerd een felgekleurde, slijmerige slak van me af en wurm mezelf door de struiken om Mave’s veerkrachtige tred bij te houden. Er rolt een zucht over haar lippen. ‘Dat weet ik niet zeker. Het staat immers niet zwart op wit dat Ruce Pearson jouw opa is, het lijkt men alleen een logische verklaring.’ Ze grijpt naar een dikke, felgele rups in haar nek en gooit het kriebelige ding van zich af. ‘Er is echter een legende waarin wordt gezegd dat Ruce twee kinderen had, een zoon en een dochter. De dochter was een getalenteerd fotograaf en bracht haar leven door in Altis. De zoon had tot grote teleurstelling van Ruce niet genoeg potentie en werd een Jatora. Hij ging naar de aarde om een wonderkind te halen, maar werd verliefd op haar en besloot samen met haar op aarde te blijven; jouw vader en jouw moeder. Volgens bronnen leeft zijn dochter nog en is ze actief lid van de fotografievereniging die wij hier hebben. Ik wil haar alleen eerst zelf ontmoeten voordat ik dit domweg geloof.’ ‘O, dus ik heb ook nog een tante waar ik niks van af weet.’ ‘Er zijn zoveel dingen waar jij niets van af weet.’ Daarna volgt een stilte waarin we niets anders doen dan insecten wegslaan en takken die ons de weg versperren aan de kant buigen.
Na ongeveer een uur te hebben gespendeerd in een weelderig bos dat uitmondt bij een mysterieus strand, laat ik mezelf uitgeput in het witte zand vallen. Ik wist niet dat het verschil tussen dag en nacht zo aanwezig zou zijn, aangezien er overdag al enkele sterren aan de pikdonkere lucht te zien waren. De nachtelijke hemel is echter een stuk intenser en mysterieuzer, alsof er een schatkist aan geheimen buiten ons zicht ligt. Ik rol me om en kom met een katachtige beweging overeind. Ik kijk naar Mave, wie verwilderd om zich heen kijkt. Haar grote ogen lijken nu nóg groter en boren hun weg door de sterrenkoepel, alsof ze er meer in kan zien dan ik. ‘Dit is ook mijn eerste keer dat ik hier ben,’ zegt ze. ‘Dat verklaart het gebrek aan één of andere Droomtuin waar jij het over had,’ zeg ik spottend en bekijk de omgeving die bestaat uit oneindig veel zand, water en een donkerpaarse sterrenhemel. ‘Vertrouw me,’ zegt ze zacht en begint te lopen. Voor ze me passeert, neem ik eerst de kokosnootgeur – die eerder aan haar glimmende huid kleefde – op. Ze gaat op verschillende plaatsen in het schitterende stand staan en kijkt omhoog, alsof ze haar locatie peilt doormiddel van de talloze sterren die geen logisch patroon volgen. Na de derde keer twinkelt er opeens iets in haar doffe ogen, alsof er een pak op haar schouders verdwijnt. Ze steekt haar hand doelgericht in het modderige zand. De eerste paar tellen kijk ik haar verward aan en vraag me af wat dat te betekenen had. Daarna zie ik opeens een klein puntje licht vanuit mijn ooghoek. Zodra ik me omdraai, is dit kleine lichtpuntje al veranderd in een gigantische explosie van wit licht dat vervormt en vanuit een vaste kern om zich heen lijkt te grijpen. Er ontstaat een windvlaag die ons naar achteren werpt, waardoor er lucht uit mijn longen wordt geperst. Het voelt aan als één of andere negende dood, maar dan niet zo vredig als je het zou verwachten. Vanuit het licht begint ineens iets te groeien. Ik kijk alleen maar met geopende mond toe.
|