morgenstern schreef:
Kat
Voor de zoveelste keer had ik geprobeerd om mijn ogen te openen, maar ik hield ze nooit lang genoeg open om ook werkelijk iets te kunnen zien. Mijn handen waren zo hard om de grepen geklemd, dat het me zou verbazen als ik ze ooit nog zou los laten. Het enige waar ik ook echt nog iets aan had, was mijn gehoor, al bleef ook daarvan niet veel hangen. Voordat een vrouw was beginnen aftellen, had ik een schot gehoord. Ik had niet eens de energie gehad om te kunnen opkijken, maar ik wist maar al te goed dat het niet zo had moeten lopen. Toen het ruimteschip eenmaal was vertrokken duurde het niet lang totdat er een bekende stem door de luidsprekers klonk. Kanselier Jaha. Hij legde uit wat dit allemaal inhield en wat de bedoeling van dit alles was. Als ik mijn medicijnen had gekregen van de dokters, had ik misschien nog geweten wat er precies werd gezegd, maar nu herinnerde ik me enkel flarden van wat er de afgelopen minuten was gebeurd. Ik hoorde enkele kinderen roepen, al kon ik niet vertellen of het nu van angst of van vreugde of zelfs allebei was. Anderen probeerden hun gordel los te maken aan het geklik te horen. Al begreep ik niet helemaal waarom. Als het ruimteschip landt, zou dat zeker en vast niet zonder wat horden en stoten zijn, om nog niet te beginnen of iedereen het wel zou overleven. Ik was dan wel ziek, maar geen complete idioot. Ik probeerde het geschreeuw achter me te laten en me te concentreren op het geluid van het ruimteschip. Misschien kon ik er iets uit afleiden, wat ik normaal had moeten zien. Al snel was dat niet meer nodig. Het ruimteschip landde met zo'n grote schok, dat je even niemand hoorde roepen, maar enkele tellen later hoorde je al weer het luide geschreeuw van de andere jongeren waaraan ik niet kon meedoen door mijn gebrek aan energie, alleen was dit geschreeuw niet langer van vreugde, maar van pijn. Het geschreeuw klonk heel wat zachter als daarstraks, doordat heel wat jongeren volgens mij uit het ruimteschip waren gesleurd. In tegenstelling tot heel wat anderen, zat ik nog steeds op mijn plek, die ik had gekregen toen we vertrokken. Ik had wel veel pijn in mijn been, alsof iets me daar had gesneden tijdens de landing, maar ik had de kracht niet om te kijken of om hulp te roepen. Al betwijfelde ik of er veel mensen beter aan toe waren dan ik.
Bellamy
Elke gevangene die het schip inloopt, bekijk ik aandachtig. Als er ook maar iemand was die een beetje op mijn zus leek, zou ik er alles aan doen om zelf op het schip te komen. Ik had beloofd dat ik altijd voor haar zou zorgen en ik ging me koste wat het kost aan die belofte houden. Mijn blik laat ik maar enkele seconden op elke gevangene rusten, tot er iemand is die mijn aandacht trekt. Een meisje met ravenzwarte haren, net ietsje kleiner als ik, maar met dezelfde gelaatstrekken als mij. Ik moest haar een seconde langer aankijken om zeker te weten dat het Octavia was. Ik had een plan gemaakt voor als dit zou gebeuren. Het was misschien niet perfect uitgewerkt, maar het was mijn enige kans om me aan mijn belofte te kunnen houden. Niet één seconde richt ik mijn aandacht op iemand anders dan Octavia, tot ik haar niet langer kan zien en ze ergens in het ruimteschip is verdwenen. Het zou niet lang meer duren voordat het ruimteschip de honderd gevangene aan boord had, maar wanneer dat het geval was, moest ik actie onder nemen. Wanneer de laatste gevangene aan boord is, komt plots Jaha tevoorschijn. Ik had al een plan in gedachten, maar nu de kanselier hier was, was ik er ook bijna zeker van dat het ook zou lukken. Terwijl heel wat soldaten heen en weer zitten te lopen probeer ik zo dicht mogelijk bij de poort, die binnen enkele ogenblikken sluit, te gaan staan. Ik schrik op door een vrouwelijke stem die door de luidsprekers klinkt. "The doors are getting closed in twenty seconds." Dit is het moment denk ik in mezelf. Ik wacht nog enkele seconden, die eindeloos leken te duren, maar wanneer de stem voor een tweede keer spreekt, neem ik mijn kans. "The doors are getting closed in ten seconds." Ik neem mijn pistool uit zijn holster. Met een trillende hand richt ik op Jaha, die nog geen twee meter bij me vandaan staat en ik los het schot. Dit was mijn kans om te doen wat ik had belooft. Nu alle aandacht naar Jaha ging liep ik naar ik naar de poort van het schip. Wanneer de andere bewakers door hadden wie die kogel heeft afgevuurd, begonnen de deuren te sluiten. Mijn plan was gelukt. Meteen begin ik te zoeken naar Octavia die één van de vele stoelen op het schip in beslag neem. Gelukkig duurde mijn zoektocht niet te lang. Na enkele minuten vond ik haar. Haar gezicht stond vol met angst, al kon ik toch zien, dat ze blij was dat ik er was.