Druppel, na druppel, na druppel. Er kwam maar geen einde aan haar geschreeuw, maar toch leek ik enkel maar oor te hebben voor de druppels die de vloer raakte. Ze lieten een spoor achter op het hout waar ik blootsvoets overheen rende om verkoeling te brengen. Terwijl ik met het handdoekje zweet wegveegde van haar voorhoofd, stonden mijn ogen gefixeerd op het gereedschap dat op haar nachtkastje lag. Het zilverwerk glom zo mooi in deze lelijke situatie, het leek harder te schreeuwen dan Mathilda. Het lag er zo verleidelijker. ‘Meer water!’ schreeuwde ik, terwijl ik Mathilda overeind probeerde te helpen. Het was al te laat. Mijn ogen gingen van Mathilda, naar haar bebloede beddengoed, naar de hand die mij zo hard vastgreep, dat het leek alsof ze aan haar leven vast bleef houden. Ik wist wat er ging gebeuren en in plaats van actie te ondernemen, kon, nee, mocht ik zelfs niet anders dan toekijken. Haar bezweette vingers glipte steeds meer uit mijn hand terwijl tijd verstreek. Om haar meer grip te bieden, had ik mij achter haar geplaatst op het bed, zodat ze tegen mij aan kon zitten. Het voelde ijskoud aan, de druppels die langs mijn gezicht gleden over mijn bloedhete wangen en zich een weg baande over mijn nek. Haar grip werd steeds zwakker, net zoals haar gegil zich langzaam tot een stilte maande. ‘Neem mijn plek over,’ beval ik mijn assistent. Ze deed zoals gevraagd. Hoewel het minder dan seconden had geduurd, leken er uren verstreken te zijn terwijl ik de plek van mijn assistent overnam. Ik stond recht tegenover Mathilda. Haar benen open, overal bloed, in haar ene hand de hand van mijn assistent, in de ander een kruis. We keken naar elkaar, één tel ging voorbij. Ze zag het in mijn blik dat ik het wist. Twee tellen verstreken. Haar pupillen werden groter, haar adem bleef haperen in haar luchtweg, vier tellen gingen voorbij. Mijn handen legde ik op het hoofdje van haar baby. ‘Adem diep in,’ Haar borstkas ging omhoog ‘en adem diep uit.’ Haar borstkas had rust gevonden. Ze sloot haar ogen terwijl tranen over haar wangen ontsnapten. Mijn handen waren volledig rood, alles leek rood.
Mijn assistente en ik wandelde naar buiten. Mathilda haar echtgenoot stond te popelen zijn kindje te zien, zijn ogen stonden vol hoop. Maar bij het zien van het levenloze, beefde hij. Hij haalde de baby trillend uit mijn armen. Eenmaal zijn eigen kind vast, begon hij te huilen.
Druppel, na druppel, na druppel. Het constante getik van regendruppels op paraplu’s hield al minuten lang aan, maar voelde als een eeuwigheid. Het was oorverdovend maar aan de andere kant zo stil. Mijn ogen waren gericht op mijn handen. Ze beefden, waren nat en mijn knokkels zagen rood van de kou. Ze hielden een kistje vast, die amper de grootte van een sierraden doosje had. Misschien was het wel een sierraden doosje. Hij was zilver van kleur, en het krullige patroon was erin gegraveerd. Ik had het nog niet geopend. De stem, die eerst woorden had gesproken die niet tot me door hadden gedrongen, stierf weg. Afgezien van de regen en het geritsel van de bomen, heerste er nu complete stilte. Mijn ogen waren nog altijd op mijn handen gericht. Mijn vingertoppen gleden over het reliëf van het patroon, langs de hendel van de sluiting.
“Atlas,” Precies een week geleden had mijn tante voor het eerst dat ik het me kon herinneren mijn naam gesproken. Ik zag haar eigenlijk nooit, en haar gezicht kwam me enkel vaag bekend voor van toen ik nog een kind was en ze langs was gekomen op mijn verjaardag. “Kom eens hier.” Ik had geen zin gehad naar haar toe te komen. Geen zin gehad mijn opa’s zijde te verlaten om gesprekken te voeren met mensen die er toch niet toe deden. Mijn leven lang had mijn opa aan mijn zijde gestaan, me opgevoed, begeleid en me klaargestoomd voor de maatschappij. Het was mijn beurt er voor hem te zijn, nu hij me het meest nodig had. De dokters hadden me verteld dat het een kwestie van dagen was, voordat zijn hart het zou begeven. Maar Tante Tanya wist dat ook. En hoewel Tanya me mijn leven lang niet gekend had, was ze er nu. Ze had alles geregeld en alleen daarvoor moest ik haar al dankbaar zijn. Ze had de begrafenis geregeld, de kaarten verzonden. De kist uitgezocht en mijn opa een plechtenis gegund. Die dag in het ziekenhuis had ze me bij mijn naam geroepen. Ik was opgestaan uit mijn stoel naast mijn opa’s bed, en naar haar toe gelopen. Ze stond aan de andere kant van het gordijn die de kamer verdeelde in twee delen, en had een zilveren kistje in haar handen. De uitdrukking op haar gezicht was ernstig geweest terwijl ze me aankeek. “De tijd is veel te snel gegaan.” Had ze gezegd. Haar woorden klonken nog altijd in mijn hoofd. Ze hadden zich herhaald en herhaald totdat ik over ze droomde. “Er is zo veel dat hij je niet heeft kunnen vertellen.” Het had even geleken alsof ze haar controle verloor, alsof ze brak. “Hij had moeten luisteren, en je het jaren geleden al moeten vertellen. Maar hij was koppig, en daarnaast een enorme egoïst. Hij wilde je niet kwijt.” Ik had haar er niet op gewezen dat ze over hem in de verleden tijd sprak. Wetende dat ze zich onbewust mentaal aan het voorbereiden was op het verlies van haar vader. Ze huilde niet, maar ik kon haar verdriet zien. In een paar seconden herpakte Tanya haar grip. “Hier, neem dit.” Ze had het zilveren kistje in mijn handen gedrukt, zonder me aan te kijken. “Open het wanneer je er klaar voor bent, je weet wat je ermee moet doen.”
Diezelfde avond nog schrok ik wakker. Ik was in slaap gevallen in de stoel naast mijn opa’s bed, en mijn nek was stijf. Een harde piep klonk schel in mijn oren, en bleef maar aanhouden. Het duurde een paar seconden voordat ik compleet bij zinnen was, maar tegen de tijd dat ik wist wat er aan de hand was, stond de ziekenhuiskamer vol met mensen in witte jassen en groene pakjes. Het was chaos. Een van de groene pakjes had me naar buiten geleid en me verteld te wachten in de zitruimte, een kop thee te nemen en rustig te blijven. Rustig bleef ik niet.
Mijn haar was inmiddels doorweekt en hing in slierten voor mijn gezicht. Mijn zwarte blazer en overhemd waren aan mijn lijf geplakt en mijn schoenen stonden vol water. De paraplu die een tijdje boven mijn hoofd gezweefd had, was verdwenen. Degene die hem vastgehouden had was waarschijnlijk allang naar huis. Er was namelijk al een dik halfuur voorbij sinds het einde van de ceremonie. Maar mijn hoofd was leeg en ik kon mijn benen er niet toe zetten in beweging te komen. Er was de gehele dag geen woord uit mijn keel gekomen, maar ik wist ook niet welke woorden ik gebruikt zou moeten hebben. Mijn blik, nog altijd gericht op het kistje, gleed naar de sluiting. Het was een haak-sluiting, en gemakkelijk open te schuiven. Ik hoefde alleen maar met mijn duim tegen het hengsel aan te duwen, en het slot zou eraf springen. Wanneer ik er klaar voor ben. Het was belachelijke sentimentele onzin, en dat wist ik ook. Maar alsnog hield ik het kistje gesloten en liet ik het terug in mijn zak glijden. Mijn blik was gericht op het gat in de grond voor mij. Waarom waren ze nog niet begonnen met het toedekken van de kist? Was het omdat ik hier nog stond? Mijn voeten waren aan de grond vastgekleefd. Alsof ze waren toegedekt met cement, ze voelden zwaar aan. Ik wist niet zeker over en tranen over mijn wangen liepen. Misschien was het wel gewoon de regen. Maar ik had graag willen janken als een klein kind. Want het voelde respectloos niet te weten wat ik met de situatie aan moest. Geen reactie te tonen of emotie te voelen. Mijn opa was alles voor me geweest, en zonder hem voelde het alsof ik mijn thuis verloren had. En toch kon er geen traan vanaf, geen snik. Het voelde alsof ik me nog steeds waande in de leegheid en hopeloosheid van de dagen in het ziekenhuis, waarin hij onaanspreekbaar was geweest en ik me af begon te vragen of hij nog steeds hoorde wat ik hem te zeggen gehad.
Diezelfde leegte bleef me volgen de dagen na de begrafenis. Het huis- waar ik nog steeds in woonde, voelde leeg en grauw. Ik had mijn opa’s zijde nooit verlaten om op mijzelf te gaan wonen, puur omdat ik wist dat hij het niet zonder me had kunnen redden. De eigenwijze man kon niet eens een blik tomatensoep openen, laat staan op zichzelf wonen. En het bejaardentehuis was geen optie voor hem geweest, want ‘hij sprong nog liever van de brug’. Maar nu was het tijd het huis te verlaten. Ergens anders opnieuw op te starten, in de hoop het verleden een plekje te kunnen geven.