schreef:
Oké dit voorbeeldstukje is één van mijn inzendingen uit de SW:
Het was een regenachtige zomermiddag. De zonnestralen werden gereflecteerd door de vallende druppels water heen, waardoor er een prachtige regenboog ontstond. Dit alles kon ik zien vanuit het raam in mijn kamer. Het liefste wilde ik nu naar buiten, weg van deze hel, maar ik was gevangen. Ik had geen vrijheid. Opgesloten achter een tralies van wanhoop, in een ruimte vol duisternis. Ik was een beest dat gevoerd werd met een ontbijt van haat, lunch van angst en als kers op de taart, een dessert van schuld. Na elke maaltijd kreeg ik natuurlijk ook een glas vol depressie, om al die andere nare emoties mee weg te spoelen. Elke dag staarde ik maar, naar die lege en grauwe muur. Wanneer mocht ik hier weg? Kan ik wel weg..? Elke dag dezelfde vragen en elke dag geen antwoord. Een routine die zich bleef herhalen, nu al jaren lang. Een vicieuze cyclus waar geen einde aan kwam. Het maakt een wezen gek. Geen levend noch dood schepsel zou dit aan moeten kunnen... Dus waarom ik wel? Het was tijd om het heft in eigen hand te nemen en mijn korte zoektocht naar wat ík wilde, te beginnen.
Buiten ademde ik de frisse buitenlucht in. De regendruppels vielen op mijn gezicht. Ik was vrij, maar toch was ik gevangen. Nog steeds zag ik de tralies, ik zag de muren, ik was nog steeds het beest in de maatschappij. Toen besefte ik, dat het niet zou uitmaken. Waar ik ook zou komen, mijn afwijzing zou worden gehandhaafd. Ik was een mislukking, hopeloos. Al zo lang had ik mijn eigen naam niet meer gehoord, dat ik het zelf ben vergeten. Niet langer. Het werd eens tijd dat ik een persoon zou worden.
In het park waar ik naar toe was gelopen, was een boom. Een boom waar veel kinderen vroeger onder speelden, maar nu was het gewoon een boom. Een eenzame boom, die nog steeds waakte over het verlaten speelgoed onder zijn takken. Wat zou de boom willen doen met zijn leven? De boom kon nergens heen. Net als ik. De boom was een niemand. Net als ik. Hopelijk vond de boom het niet erg dat ik op hem was geklommen.
Op één van de wat dikkere takken was ik gaan zitten. Je had een mooi uitzicht vanaf hier, iets wat een beest zoals mijzelf ook kon waarderen. Het was alleen zo spijtig dat ik niet lang van dit uitzicht zou kunnen genieten. Ik haalde een oud en doorweekt springtouw tevoorschijn, één uit de collectie van verloren speelgoed waar deze boom over had gewaakt. Mijn verdoemde klauwen bonden het om de tak heen waar ik op zat. Ik maakte een lus, legde deze rond mijn nek. Een glimlach verscheen op mijn gezicht. Morgen, morgen zou ik eindelijk iemand zijn. Zo jammer dat ik dat zelf nooit zou meemaken.