schreef:
Arthur keek geschrokken om zich heen. Hij had weer eens liggen dagdromen over die ene jongen. Die ene jongen die hem altijd in de weg zat, die altijd hoger scoorde én altijd geluk had. Hij walgde van hem, kon hem wel vermoorden en sterker nog, hij kon hem wel bruut vermoorden. Ook misbruikte die jongen, Rowan genaamd, zijn beste vriendin Cécile. Het was genoeg, het was klaar, die jongen moest weg, maakte niet uit hoe, hij moest verdwijnen. Hij schudde weer met zijn hoofd en liep de gang op. Ineens zag hij Rowan het laboratorium inschieten. Dat was de plek waar Cécile altijd te vinden was, zeker de laatste dagen. Met een vreemd voorgevoel sloop hij hem achterna,tegelijkertijd trok hij zijn zakmes. Terwijl de deur achter Rowan dicht ging, liep hij naar de deur en legde zijn oor er tegenaan. Er klonken dreigende stemmen op. Het leek wel alsof Cécile lastig gevallen werd. Hij wilde nog niet naar binnen gaan en het onderbreken, elk woord wilde hij nog horen, elke zin die Rowan uitsprak. In een flits van minder dan een paar seconden, klonk er een knal, het geluid van versplinterd glas en een kreun. Dit was het moment om binnen te vallen. Snel rende hij de ruimte in en zag Rowan op de grond liggen, terwijl Cécile aan zijn pols voelde. "Zo, jij had ook niks te doen, of wel." gniffelde Arthur. Hij wreef geruststellend en vriendschappelijk over de schouder van Cécile en liet het mes zien. "Zal ik hem maar neersteken? Dan zijn we er zeker van dat hij weg is, bah, ik zal hem niet missen." Terwijl hij dat zei, streelde hij over het mes. "Laten we hem ook maar schoonmaken, straks zijn er sporen van ons zichtbaar." Het was heel vreemd, maar dit tafereel leek hem een enorme kick te geven, het was alsof de wereld ineens wat beter was. Ze waren direct van een arrogante rotzak af en het voelde enorm spannend, bijna onwerkelijk.