Evanlynn schreef:
// Elarinya Felix \\
Boven was alles zo licht en zo open, het was mooi en raar tegelijk. Niet dat Elarinya veel kon zien de eerste twintig minuten dat ze boven was. Het felle zonlicht verblindde haar en het duurde een hele lange tijd voordat ze fatsoenlijk kon zien. Toen Yeonson haar had verteld dat ze de trein in gingen springen had ze gewoon gedaan wat hij zei, ze was er zelf nog van verwonderd dat ze erin geslaagd was daadwerkelijk in de trein te komen, zien kon ze nog steeds niet heel erg goed.
Verder waren er huizen waar je u tegen zei, Elarinya bleef maar verbaasd kijken naar elk huis dat kwam. De volgende leek nog weer groter en mooier dan de vorige. Ze vroeg zich af hoeveel mensen erin woonden, 25 misschien wel 30? Ze had zelf samen met haar vader een gebiedje van 24 vierkante meter, dat was slaapkamer en badkamer. Dit huis was minimaal vijftien keer zo groot, maar de bovengrondse mensen waren rijk, dus ze namen vast meer ruimte. Misschien leefden er dan vijftien mensen in zo’n huis.
Yeonson bleef maar zeggen dat ze op moesten schieten. Ze wist ook wel dat dat zo was, want ze mochten niet te laat komen, maar het was hier zo verbazingwekkend anders boven. Yeonson leek er geen last van te hebben, wel even van het licht, maar de huizen leken geen indruk op hem te maken. Daarnaast leek hij de weg ook aardig goed te kennen. Zij had niet geweten waar ze heen moest, misschien hadden ze hem uitgelegd waar hij heen moest? Elarinya was echter te verwonderd om hem ernaar te vragen, naar zowel de huizen als de weg.
Inmiddels waren ze bij de stal waar ze moesten zijn. Zij en Yeonson kwamen als tweede en derde aan. Er stond al een meisje met oranje haar en sproeten te wachten. Ze leek hier aardig op haar gemak. Haar kleren waren schoon en ze zagen er duur uit. Niet alleen haar kleren zagen er mooi en duur uit, van iedereen die hier liep zagen de kleren er zo uit. Er liepen mensen met iets simpelere kleding, maar ook mensen met allerlei ingewikkelde patronen erop. Elarinya haar kleren waren saai en hadden een egale kleur. Haar broek was bruin, een redelijk donker kleurtje zodat je de vieze vlekken niet echt goed kon zien. Ze had stevige zwarte wandelschoenen aan, waar ze de hele dag goed op kon lopen. Ze had een wit shirt, die onder de vlekken zaten die ze er niet meer uit kreeg en een zwart jasje. Alles was simpel en egaal.
Na een tijdje van verwondering kwam Elarinya weer terug naar de echte wereld. Om haar heen hoorde ze weer mensen praten, iedereen leek vrolijk, dat was beneden nog wel eens anders. Ze zag dat er aan een balk van hout zes paarden klaar stonden. Ze had natuurlijk wel van deze dieren gehoord en ze had ze wel gezien op plaatjes, maar ze had niet gedacht dat ze daadwerkelijk zo groot zouden zijn. Dit keer liet ze zichzelf niet te lang verwonderd naar de paarden staren. Ze had overal al te lang naar gekeken, ze stond nog net niet met open mond alles aan te staren. Iets later schoot haar een angstaanjagende gedachte te binnen. Ze gingen naar buiten de muur en dat gingen ze natuurlijk niet te voet doen. Natuurlijk niet, dan zouden ze heel traag zijn. Elarinya staarde naar de zes grote paarden en slikte, hoe ging ze het voor elkaar krijgen daar ten eerste op te klimmen en ten tweede erop te blijven zitten?
‘Jij bent Elar, toch?’ vroeg een man aan haar. Ze keek naar hem op, hij was een man van gemiddelde lengte en hij was breed, maar niet dik. Zijn huid was gebruind door de zon. Waarschijnlijk was hij veel in de zon, maar ja hoe kon je dat hier nou niet zijn. Zijn groenbruine ogen zaten net wat te dicht bij elkaar en zijn bruine haar was niet langer dan een centimeter. Het was niet een jonge man, maar echt oud was hij nou ook weer niet.
‘Uh ja, Elarinya’ antwoordde ze voorzichtig. Het was Elarinya, niet Elar. Bijnamen deden ze niet echt aan onder de grond, misschien was dat hier anders. Op zich klonk Elar wel leuk, het was kort en krachtig. Ze keek op naar de man, ze had geen idee wie hij was en hij maakte ook geen aanstalten om zichzelf voor te stellen. Hij drukte haar nog een tas in haar handen en aan die tas vast zaten drie pannen. De tas voelde zwaar aan en in de tas rammelde ook nog het een en ander. Elar keek de man vragend aan.
‘Jij kookt toch? Ik denk niet dat een van deze idioten genoeg eten mee heeft genomen, inclusief jij, maar he daar ben ik voor. Ik ben Kolonel Azul Grafber overigens.’ Het gekke was, wat de man zei klonk niet eens beschuldigend, het gedeelte van de idioten. Het klonk zelfs vrolijk, alsof hij nu ook nog echt een doel had. Hij had er natuurlijk wel meer, hij zou de “expeditie” in goede banen leiden. Hij zou bepalen waar ze heen gingen, hij zou bepalen wat er ging gebeuren en hij zou bepalen wie wat zou doen. knipoogde naar Elar en liep weer verder, hij begroette de andere twee tieners die zojuist aangekomen waren net zo enthousiast als hij Yeonson en Elar had begroet.
Er waren nog een meisje en een jongen aangekomen en dat betekende dat ze nu compleet waren. Als deze mensen inderdaad allemaal mee gingen. Elar bekeek ze nieuwsgierig. Het ene meisje had wit haar en ook zij had een gebruinde huid door de zon. Het was een vrij aparte combinatie, zulk licht haar en een gebruinde huid. Dat zag ze niet veel, maar niemand onder de grond was echt bruin, tenzij ze dat van zichzelf al waren. Daar was iedereen lijkbleek, net zoals zijzelf. Misschien zag zij er voor de mensen hierboven er wel raar uit. De andere persoon die aankwam was een jongen. Hij leek op een belangrijk iemand, hij straalde het in ieder geval uit.
De tas die Elar in haar handen had werd te zwaar en ze wendde haar aandacht van de twee tieners af. Ze zette de tas op de grond en zocht Yeonson. Hij was een stukje verder gelopen. Ze liep hem achterna, tot nu toe was hij het enige vertrouwde dat er was en zelfs hij was niet echt vertrouwd. Het was pas een halfuur geleden dat ze hem had ontmoet, daarna was er überhaupt niet veel gezegd. Ze hadden beide moeten wennen aan het licht en ze moesten opschieten en Elar was te druk bezig geweest met verwonderd zijn om alles.
‘Uhm, Yeonson.’ Het voelde ongemakkelijk om iemand aan te spreken, gewoon omdat het kon. Beneden gingen de praatjes vaak over het werk. Soms werd er gevraagd hoe het ging met de familie. ‘Hoe wist je waar we heen moesten? Ik zou echt geen idee hebben gehad… Dus dankjewel, denk ik.’
‘Ik woonde hier vroeger,’ Elar keek verbaasd naar hem op. Ze wist niet of ze echt een antwoord had verwacht. Yeonson leek niet echt verdrietig, misschien zag ze net iets op zijn gezicht, iets verdrietigs in zijn ogen. Al was dat waarschijnlijk alleen maar omdat ze iets verdrietigs verwachte, het was hierboven mooi, hoe zou je ooit naar beneden willen? Hoewel een kwestie van willen vaak niet aan de orde was. Ze besloot hem er niet naar te vragen, ze zou zelf zo’n vraag ook niet van een vreemde willen. Iets anders wilde ze wel zeggen, ze wist namelijk niet of dit het juiste moment was om het gesprek af te haken.
‘Dus… dan weet je hoeveel mensen er in zo’n enorm huis wonen?’ vroeg ze voorzichtig. Ze wist niet of dit wel de juiste vraag was, maar ze was er ondertussen wel nieuwsgierig naar geworden.
‘Normaal gesproken woont er een gezin per huis, dus afhankelijk van het aantal kinderen iets van drie, vier of vijf mensen,’ antwoordde Yeonson. Elar keek hem verbaasd aan, was hij serieus? Maximaal vijf mensen, dat was onmogelijk, dan had je zoveel ruimte. Voordat ze nog iets kon antwoorden, begon de kolonel te praten. Dat was niet zo heel erg, ze wist niet zo goed hoe ze moest reageren en Yeonson wist dat waarschijnlijk ook niet. Ze kwamen immers beide van beneden. Hoewel, misschien praatten ze boven ook wel niet zo veel. Was het normaal om zoveel te denken? Waarschijnlijk niet, Elar besloot het zonlicht de schuld te geven.
‘John, Emily, Alea, kom erbij. Ja jullie ook Yeonson en Elarinya.’ De kolonel wenkte naar hun allemaal en iedereen kwam braaf naar hem toe. Hij stond bij de paarden, hij had inmiddels al met iedereen een kennismakingsrondje gedaan, dus we wisten dat we naar hem moesten luisteren. ‘Ja goedzo, we lopen al een beetje uit dus we moeten nu snel vertrekken. Mijn baas is erg blij dat jullie zo vriendelijk wilden zijn om mee te gaan, jullie zijn tenslotte allemaal jonge, sterke mensen. Zoals jullie weten kan het gevaarlijk worden, maar als we bij elkaar blijven en we allemaal goed naar mij luisteren, dan komt het vast goed.’
De kolonel maakte er zeker van dat hij genoeg nadruk legde op het gedeelte waarin hij zei dat we allemaal naar hem moesten luisteren. Ik denk niet dat iemand iets anders van plan was, we hadden immers allemaal verhalen gehoord over enge schaduwen die in de nacht rondspookten. Verleidelijke wegen waar je zomaar kon verdwalen, planten die gewoon normaal leken maar als je ze at dat je een gruwelijke dood stierf en nog veel meer. Het waren de verhaaltjes voor het slapengaan, het waren de verhaaltjes die ervoor zorgden dat je niet de stad uit ging. Naarmate je ouder werd, wist je wel dat er waarschijnlijk heel erg overdreven werd in de verhaaltjes, maar toch probeerde je nooit de stad uit te gaan. Niemand ging er immers heen en je had er niets te zoeken.
Ook de kolonel klonk vrij optimistisch, hij leek niet bang of beangstigd. Elar geloofde ook niet echt in de verhalen, misschien was er wel een deel van waar, maar mensen waren altijd bang voor het onbekende. Dus in plaats van dat ze uit gingen zoeken wat precies waar was, bedachten ze de meest verschrikkelijke verhalen. Misschien waren ze ook wel waar, maar mocht het heel erg uit de hand lopen, dan konden ze altijd eerder terug. Toch?
Het roodharige meisje, Alea of Emily, klom behendig op haar paard. Een bediende maakte haar tassen vast aan het zadel. Het leek goed vast te zitten en Elar kon alleen maar hopen dat het ook bleef zitten. De rest stapte ook op. Na het roodharige meisje stapte de andere jongen op en daarna het witharige meisje. Zelfs Yeonson stapte op en het zag er niet eens heel onhandig uit.
Ik woonde hier vroeger
Elar bedacht zich dat hij vast ook had leren paardrijden toen. Ze zuchtte, was ze nu echt de enige die niet wist hoe ze op dat paard ging komen? Dat ontmoedigde haar wel een beetje. Aan de andere kant, zo moeilijk zag het er niet uit, dus hoe moeilijk kon het zijn?
Een bediende kwam aanlopen met de tas die de kolonel haar gegeven had. Ze maakte het vast aan haar zadel. Elar hielp haar vervolgens om de rest van haar tassen er ook aan vast te maken. Daarna liep de bediende snel weg.
Elar keek naar de andere vier mensen. Ze zagen er allemaal sterk en zelfverzekerd uit, misschien waren ze dat wel niet, maar zo leek het wel.
Achter haar stapte de kolonel op, hij gebruikte stiekem een krukje, zodat hij wat gemakkelijker op kon stappen. Dat was best een goed idee, want dit paard was net zo groot als Elar was en dat was ongeveer rond de 1 meter 70. Ze zocht een ander krukje en plaatste die naast haar paard. Ze stond er links naast, dus haar linker voet moest aan deze kant. Ze pakte het zadel stevig vast en probeerde onhandig haar voet in de stijgbeugel te krijgen, toen ze dat voor elkaar had trok ze zichzelf op aan het zadel en zwaaide ze haar andere been over het zadel heen. Dat ging iets minder soepel dan ze dacht, dus met haar lichaam lag ze plat op de hals van de pony. Toen ze ook haar rechter voet in de stijgbeugel had, duwde ze zichzelf omhoog. Ze zat. Ze zat!
Elar vond het al een hele kunst dat ze er nog niet afgevallen was en dat was ook een hele opluchting, want ze wilde niet vanaf 1 meter 70 naar beneden vallen. De kolonel riep vrolijk iets over dat ze gingen en iedereen kwam in beweging. Elar had echter een klein probleempje, ze wist niet hoe ze een paard in beweging moest zetten. Het roodharige meisje draaide even een rondje en kwam naast haar staan.
‘Je moet met je benen duwen, dan gaat hij vooruit. Als je met je linker hand opzij gaat, dan gaat je paard naar links en als je met je rechter hand opzij gaat, dan gaat je paard naar rechts. Het is niet zo heel moeilijk.’ Niet zo heel moeilijk? Het was aardig van het meisje dat ze Elar even hielp, anders was het echt een drama geweest.
Het meisje stak glimlachend haar hand uit.
‘Ik ben Alea Aylward,’ stelde ze zichzelf voor. Ze kwam met haar paard iets dichter bij die van Elar staan, zodat Elar haar iets makkelijker een hand kon geven. Ze pakte hem voorzichtig aan en ze schudden de handen. Daarna greep Elar de teugels weer vast, want ze zat nog niet heel stabiel op haar paard.
‘Ik ben Elarinya Felix, maar Elar is ook goed,’ zei Elar. De naam die de kolonel haar gegeven had was blijven hangen, ze vond het raar om zichzelf zo voor te stellen. Elar. Alea glimlachte en ging achter de rest van de groep aan.
Elar drukte haar benen vrij abrupt in de buik van het paard, het paard reageerde heel goed dus hij draafde meteen aan. Elars eerste reactie was om de teugels aan te trekken, maar die had ze nog vrij lang. Het lukte haar om haar paard terug in stap te krijgen, maar het was nogal een onhandige bedoeling. Elar pakte de teugels wat korter en negeerde alle gniffelende mensen aan de kant.
Ze hoorde ook afscheidsroepen van mensen. Dag Emily. Doei John. Tot over een week Alea. Er was niemand die haar of Yeonson gedag zei. Het maakte Elar niet verdrietig, er was nooit iemand geweest die echt om haar gaf, zo was het leven nou eenmaal.
De stoet van de zes paarden gingen eerst nog door een deel van de stad, omdat ze niet bij de stal het bos in wilden. Het bos was vrij dicht en je kon er niet goed zien wat er om je heen plaats vond. De kolonel had besloten dat ze eerst naar een veiligere plek zouden gaan. Ze stapten door de stad heen, Elar was daar blij mee, want als ze harder waren gegaan weet ze niet of dat wel goed was gegaan. Toen het bos niet meer aan de rand van de stad was gingen ze de stad uit. Er stond niet een hele muur om de stad, niemand had toch de behoefte om de stad te verlaten. Waar de definitieve stadsgrens was stonden wat zielige houten hekjes. De meeste stonden schots en scheef en hier en daar was er zelfs geen hek.
De kolonel ging voorop, gevolgd door Alea en Elar ging er als laatste doorheen. Dat was het dan. Ze waren definitief buiten de stad. In een open grasveld. Iets verderop leek er minder gras te zijn en in plaats daarvan wat grind en stenen. Heuvels strekten zich voor haar uit en toen ze nog een eindje gelopen hadden hoorde ze een riviertje.
Tot nu toe leek het zo slecht nog niet.
