rosalie33 schreef:
Fabiënne
Huilend zit ik aan de eettafel in ons, nou ja nu míjn, huis. De jongen die mij net tegenhield zit naast mij en wrijft troostend over mijn rug heen. 'Het spijt me zo voor je, maar ik wist niet da-' 'Het is niet jouw schuld,' onderbreek ik hem schor. 'Het is de schuld van die vuile moffen.' Walging is het enige dat je terug kan horen in mijn stem, naast verdriet natuurlijk. Ik ben kapot na wat er net is gebeurd. Mijn broertje, de jongen die ik een betere toekomst zou geven en zo veilig mogelijk zou opvoeden is weg, gewoon weg. Hij is nu wel bij papa en mama. Ik veeg ruw wat tranen weg en kijk naar mijn handen. 'Zal ik een kop thee voor je zetten?' Vraagt de jongen voorzichtig. Langzaam kijk ik op en knik ik als antwoord. De jongen komt overeind en zet de waterkoker aan. Dan opeens dringt het tot mij door. Hij heeft mijn leven gered. 'Hoe heet je trouwens?' Vraagt hij dan uit het niets. 'Fabiënne Peeters,' antwoord ik met een bibberig glimlachje. 'Sjoerd van der Meer, aangenaam.' Ik knik even en haal vervolgens diep adem. 'Bedankt,' zeg ik zachtjes. Sjoerd draait zich wat verward naar mij om als ik dat zeg. 'Voor het redden van mijn leven,' zeg ik er op dezelfde toon achteraan. Er ontstaat een zwakke glimlach op zijn gezicht. 'Geen dank, maar het spijt me zo van je broertje. Ik zag hem echt niet lopen daar, want anders was ik naar hem toe gegaan om hem te redden,' zegt hij schor. Hij zet de kop thee voor mij neer en komt weer naast mij zitten. Ik sla mijn handen om de warme mok heen en kijk zuchtend naar Sjoerd. 'Het is gebeurd, we kunnen er niks meer aan veranderen nu,' fluister ik met een brok in mijn keel. Ik pak de mok wat steviger beet en staar naar de damp die van het donkere vloeistofje afkomt. 'Hoe gaat het nu verder met jou? Ik bedoel, heb je nog wel iemand..?' Vraagt hij voorzichtig. Zonder op te kijken van de dampende thee schud ik mijn hoofd. 'Ik ben alleen,' zeg ik kortaf. 'Mijn broer zit in het leger, mijn zusje is spoorloos, mijn ouders zijn vermoord en mijn broertje is net omgekomen.' Ik sluit kort mijn ogen als al die herinneringen samenkomen en merk dat hij mij begint te duizelen. Sjoerd valt stil, waarschijnlijk omdat hij dit niet zag aankomen of omdat hij niet weet hoe hij nu moet reageren op dit alles. 'Maar ik red mij wel hoor, bedankt,' zeg ik om de stilte te doorbreken. Ik kan prima voor mijzelf zorgen, al zal het wel even wennen zijn om niet nog een bord eten klaar te maken. 'Als je mij nodig hebt, ik woon twee huizen verderop,' zeg hij knikkend. Er ontstaat een zwakke glimlach op mijn gezicht als hij zijn hulp aanbiedt. 'Dankjewel,' zeg ik zacht, waarna ik een slok van mijn thee neem.
'Fabiënne, wegwezen!' Met een ruk kom ik overeind als ik de stem hoor van mijn beste vriend Thijs. 'Wat krijgen we nou?' Zeg ik geschrokken. Ik loop met haastige passen naar de deur toe en zie hem daar staan, totaal in paniek. 'Ik ben bang dat de moffen erachter zijn gekomen dat er verzetstrijders in deze straat wonen,' zegt hij. 'Wát?' Met grote ogen kijk ik hem aan. 'Ja, daarom. Je moet hier nu weg voor ze je te pakken krijgen,' zegt hij snel. 'E-en jij dan? Jij zit toch ook in het verzet?' Sis ik zacht, bang dat er iemand in de buurt is die ons afluistert. 'Ik zal hier blijven om op Lucas te pa-' Hij stopt gelijk met praten als hij een traan over mijn wang ziet rollen. 'Mijn hemel. Fabiënne, het spijt me zo voor je,' zegt hij wat zachter, en duidelijk ook wat geschrokken. Dan opeens horen we de moffen al. Thijs kijkt mij met grote ogen aan en loopt gauw naar binnen. Hij pakt mijn crème kleurige lange jas van de kapstok en doet hem bij mij aan. 'Ga ergens heen waar ze je niet zullen vinden en keer pas terug als je het gevoel hebt dat de kust weer veilig is hier.' Hij drukt een pistool in mijn handen en omhelst mij kort. Ondertussen is Sjoerd al bij ons komen staan. Hij kijkt bezorgt naar ons, maar zegt ook dat ik mij moet haasten. Beide zitten ze ook in het verzet, maar ze willen blijkbaar dat ik hier eerder weg ga dan zij. 'Tot snel,' zeg ik nog voordat ik naar buiten ren. Achter mij hoor ik al een aantal moffen wat schreeuwen naar mij, waar ik niet op reageer. Blijf rennen, gaat er maar om in mijn hoofd. Blijf rennen totdat je ze hebt afgeschud. Ik slaak een kleine kreet als ik een kogel langs mijn hoofd hoor suizen en sla dan gauw een hoekje om, waardoor ik uit de stad ben. Voor mij ligt een groot bos, en ik besluit daar maar heen te gaan. Het is hier naar mijn idee veiliger, omdat de Duitsers je niet in het vizier hebben hier.
Na een lange tijd besluit ik om even uit te rusten om een omgevallen boomstronk. Ik ben kapot. Mijn beide knieën liggen open, zowel mijn jurkje als mijn jas zitten onder de modder, het stof en het bloed, en in mijn gezicht zitten veel moddervegen, die daar komen doordat ik een aantal keren ben gestruikeld tijdens het rennen. Plotseling hoor ik iets achter mij in de struiken. Ik weet niet wat het is, maar het lijkt wel alsof er iemand is... Zonder mij te bedenken schiet ik overeind en trek ik het pistool. 'K-kom tevoorschijn!' Zeg ik lichtelijk bang. Mijn handen beginnen te trillen en mijn knieën beginnen te knikken. Wat als het de moffen zijn? Dan ben ik er geweest. 'Maak jezelf herkenbaar!'