Shereen schreef:
Een schril geluid schraapte tegen de binnenkant van mijn oor en leek zich een weg naar mijn hoofd te banen. Met een barstende koppijn werd ik wakker. Mijn oogleden gleden open, maar mijn zicht liet mij in de steek. Alles was vaag en ongedefinieerd op een rood stipje na dat bleef flikkeren. Het duurde enkele tellen voordat de wereld om mij heen weer structuur en vorm kreeg. Met een shock realiseerde ik mij waar ik naar aan het kijken was. Mijn hoofd lag sinds ik wakker geworden was nog altijd op dezelfde plek. Niet omdat ik mij niet wou verplaatsen, maar omdat mijn hoofd daarvoor teveel bonkte. Ik voelde mijn hartslag door heel mijn lichaam vibreren. Nu begreep ik waarom. Het rode lichtje dat knipperde was van mijn dashboard en het alarm dat nog altijd wild tekeer ging, was van mijn auto. Ik was ergens tegenaan gereden. Hoewel alles pijn deed en de wereld om mij heen draaide, forceerde ik mijzelf om overeind te zitten. Wat was er gebeurd? Bloed… Er lag bloed op het stuur. Ik was aan het bloeden. Ik was- aan het vallen. Voordat ik doorhad wat er gebeurde, was het al te laat. Mijn reactievermogen was vertraagd waardoor ik mijn val niet kon breken. Met een harde knal belandde mijn hoofd tegen de autodeur die half openstond. Alles werd weer zwart.
Een tweede maal werd ik wakker door mijn autoalarm, ditmaal minder gedesoriënteerd dan ervoor, maar spijtig genoeg wel met meer lichamelijke letsels. Ik lag half uit mijn auto. Mijn benen nog in het voertuig maar mijn bovenlichaam al op de snelweg. In een poging rechtop te zitten, voelde ik iets warms langs mijn oog druipen. Vermoedelijk geen zweet. Met moeite, pijn maar terminatie, duwde ik mijzelf in een tweede poging overeind. Ditmaal slaagde ik er wel in mijn gewicht omhoog te duwen tegen mijn auto. ‘Wat is er gebeurd?’ hoorde ik mijzelf luidop denken, alsof de verwoeste stad mij zou antwoorden. Leunend tegen mijn oude jeep, keek ik in pure doodsangst naar het tafereel dat voor mij plaatsvond. Minstens een rij van twee kilometer aan auto’s op weg naar de stad waar ik mijn zus ging zoeken, allemaal verlaten. In de verte heerste er een doodse stilte die af en toe onderbroken werd door een gekrijs zo vals dat het bijna de belichaming leek van iets kwaadaardigs. De voorbije twee weken voelde nog steeds aan als een droom. Een film, fantasie of een spookverhaal voor rond het kampvuur. Geen realiteit. De lucht was oranje grijs, waarschijnlijk door branden die dagen hadden plaatsgevonden. Ingestorte flatgebouwen en opengebarsten straten schetste het landschap voor mij. Het klopte niet, dit klopte niet, mijn stad klopte niet. De plek waar ik geboren was, herkende ik hier niet in. Dit had- ‘Arghhh!’ Een pijnscheut kroop als gif door mijn been met de eerste stap die ik onbewust gezet had richting de stad. Mijn enkel voelde nog erger dan twee weken geleden. Sterker nog, hij voelde gebroken. Dit was slecht nieuws, heel slecht nieuws. Twee weken geleden was ik eindelijk ontslagen van het ziekenhuis. Ik had al eerder een blessure opgelopen met de gevechtsport wushu, maar ditmaal had de dokter mij er uitdrukkelijk op gewezen dat rusten essentieel was om mijn enkel volledig te helen. De wereld dacht daar echter anders over. Niemand had verwacht dat de meteoor ons zou raken. Iedereen die ervan overtuigd was, werd voor gek verklaard. Wetenschappers hadden voorspeld dat hij niet door de ozonlaag kon geraken. En toch, twee weken geleden was hen het tegendeel bewezen. De herinnering liet mij huiveren. Ik had nog nooit zoiets gezien of gevoeld. Complete onmacht en een raar, verwrongen gevoel van bewondering. Alsof ik een kleur zag die niet bestond, een wezen dat normaal onzichtbaar was voor het menselijk oog. Iedereen kon de meteoriet zien, hoe hij brandde in al zijn dodelijke glorie en afbrokkelde door de ozonlaag. Een regen van vuur en steen die nu verspreid lag over onze verwoeste planeet. Overal lagen er brokken steen van een onbekende plek, met ander DNA. DNA dat het onze aanpaste. Dat was hoe ik in een ongeluk was geraakt, besefte ik met een rilling door de ruggengraat. Met een korte blik op mijn horloge die aangaf dat het 17.00 was, puzzelde ik langzaam de herinnering bijeen. Ongeveer een tweetal uur geleden was ik haar tegengekomen. Een meisje met twee kleine paardenstaartjes, te jong om onbegeleid rond te wandelen. Ze was al huilend over de snelweg aan het slenteren. Mijn hand lag al klaar om mijn raam naar beneden te draaien voor haar te vragen of ze een lift nodig had, maar mid actie stopte ik. Ze had haar gezicht mijn richting in gedraaid en keek met haar volledig zwarte, zielloze ogen recht in de mijne. De linkerhelft van haar hoofd was grijs geworden, half doorzichtig en akelig alien-like. Dikke aderen kropen als slangen over haar gedeformeerde huid. Haar gehuil veranderde in gekrijs waarna zij op mij afrende met onnatuurlijke snelheid. Zonder nadenken had ik op mijn gas getrapt, maar het werd mij al gauw duidelijk dat ik ging moeten remmen voor de lange rij aan verlaten voertuigen die mijn weg blokkeerden. Zij had mij op handen en voeten ingehaald. Het was allemaal zo snel gebeurd, dat ik moeilijkheden had met alles te herinneren. Het volgende fragment dat ik voor de geest kon halen was vaag, maar het laatste dat ik mij herinnerde. In een poging tegen haar aan te rijden, was ik tegen de auto voor mij geknald. Hinkend naar de voorkant van mijn Jeep, zag ik haar lichaam ineengezakt tussen de twee auto’s. Haar gezicht verpletterd tussen mijn bumper en de achterkant van het voertuig voor mij. Mijn maaginhoud kwam naar boven. Hoestend spuugde ik het laatste restje van mijn middageten naar buiten.
Ik moest een ziekenhuis of apotheek vinden, besloot ik terwijl ik de autodeur met een harde knal dicht sloeg. Met een, hopelijk verkeerd zelf gediagnosticeerde, gebroken enkel, kon ik mijn zus niet vinden. De kruk die op de achterbank lag, gebruikte ik om mijn been te vervangen. Mijn enkel kon ik niet meer gebruiken voor de pedalen mee in te drukken. Achteruit rijdend, hoorde ik een zachte plof van het meisje dat ik had aangereden. Met een laatste blik op haar roerloos gemutileerde lichaam, vervolgde ik mijn weg richting de stad. De gedachte aan haar sloot ik op in het Pandora doosje dat zich in mijn hart begon te vormen.