Hier komen de laatste 3 forum topics
te staan waarop je hebt gereageerd.
+ Plaats shout
Anoniem
Hey, everybody!
0 | 0 | 0 | 0
0%
Om mee te kunnen praten op het forum dien je ingelogd te zijn.Nog geen account? Klik hier om een gratis account aan te maken.

> Sluiten
Helper
13 van de 24 sterren behaald

Forum

ORPG, gedichten en schrijvers < Virtual Popstar
En_Wat_Als_Ik_Schrijven_Wil
Anoniem
Popster



Een origineel verhaal, geschreven als commentaar op het houden van, en lief moeten hebben van je ouder(s), je creatoren.
(Voel je vrij om een comment achter te laten!)

Proloog.
Veelmensen geloven niet in mij. Nog meer geloven helemaal nergens in, niet eens in
hunzelf. Dat vind ik best schandalig, maar wie ben ik nou om daar een opinie
over te hebben?
Laat me je dat vertellen. “Kom, zit bij mij, vraag maar wat je wilt.”
De man kijkt mij verbaast aan, en blijft staan. Dit is altijd het lastigste
gedeelte van mijn hobby.
“Het is echt goed, je mag gewoon komen zitten. Kom, zit. Ik zet de thee wel aan.”
Herhaal ik nog een keer.
Hij stamelt wat en gaat dan toch zitten. Zijn gezicht vertrekt op een manier
waaraan ik kan zien dat hij me iets wilt vertellen. Ik kijk hem bevragend aan,
totdat hij antwoord geeft.
“Dat kan helemaal niet.” Zegt hij plots. “Je kan geen thee aanzetten.” Zijn stem is
een warboel van ervaring. Ik hoor de rook en drank, maar ook de zang en lof.
Kan hij het teken van leven zijn waar ik al jaren op wacht?
Ik hoop het. Ik hoop het echt.
Ik hoor mijzelf dan ook lachen, al voel ik het niet. Hij weet exact wat hij hier
doet, en dat is het erge. “Ja, oké, de waterkoker dan.” Zeg ik, terwijl ik de
doos met legioen verschillende soorten thee op tafel gooi. “Kies maar wat je
lekker vind, maakt mij niet uit.”
“U vindt zeker alles wat door de mens gemaakt is een wonder, of niet?”
Ik knik zonder er bij na te denken. “Dat zou je wel denken, maar ik kan rooibos
echt niet uitstaan.” Ik maak een vaag gebaar met mijn handen, “de nasmaak voelt
nooit goed op mijn tong.”
Hij knikt aandachtig, “Natuurlijk, Heer.”
Zijn nerveusiteiten lijken weggesmolten te zijn. Ik glimlach naar hem.
“Apollo is prima. Ik ben misschien oud, maar niet zo oud.”
Hij kijkt me verbijsterd aan. Perfect.
Hier,in mijn appartementje, is het knus. Althans, dat vind ik zelf. De antieke
eikenhouten meubels en vele posters van ‘80s rockbanden fleuren de oude boel
goed op, waar de platenspeler die nooit stopt met spelen, en de groen gekleurde
keuken goed bij helpen. Ook is het nooit helemaal licht, maar juist een beetje
donker. Soms, vooral als ik vergeet dat het zo is, loop ik langs de spiegel in
de hal en zie ik hoe mijn goudgele ogen het zonlicht dat nergens vandaan komt
opvangen.
“Hoelang?” Dit is de vraag die mij plots uit mijn gedachten haalt.
“Sorry?”
“Hoelang leeft u al onder de mensen?”
Ik zou hem deze informatie helemaal niet moeten verlenen, maar af en toe voelt het
goed om niet goed te zijn. “Jaren. Langer dan je denkt, en korter dan ik had
gewild. Ik ben ouder dan het steen waarvan de muren zijn gemaakt, en toch was
ik daar toen de aarde was geschapen. Het is een soort lot, als je hetmij vraagt.”
Hij glimlacht niet. Zijn wenkbrauwen fronzen en hij kijkt me een beetje raar aan.
Hij denkt vast over wat een rare vogel ik wel niet ben. Dat is misschien niet
de meest elegante gedachte, maar ja, wat moet je als je voor de personificatie
van de Zon zit?
“Apollo.”
“Dat ben ik.”
“…Waarom ben ik hier?”
Ik rijg mijn vingers samen en plaats mijn kin er boven op. “Dat, mijn vriend, is de exacte vraag die
jij moet gaan proberen te beantwoorden.”
Anoniem
Popster



1
Meteen diepe zucht kam ik mijn hand door mijn fijn zwart haar. Laat die dag maar
komen. Of nou ja, de rest van de dag dan maar. Het is namelijk allang middag
geweest.
Het kan me vrij weinig schelen. Vooral omdat de middagpauze net voorbij is gegaan
op hazentempo. Ging de tijd af en toe maar wat langzamer, dan kon ik me
realiseren wat er aan de hand is. Nu vliegt het me allemaal een beetje voorbij.
“Kom je nog?” Vraagt een van mijn collega’s.
“Nah, vandaag niet. Ik laat je vandaag de volledige winkel in je uppie handelen, oké?
Dan peer ik ‘m weer naar bed na een goede kop thee.”
Ze grinnikt, “Sure.” Zegt ze opgewekt. Ze heeft een momentje nodig om met een
grappig antwoord te komen, maar dan heeft ze het ook te pakken. “Laat mij hier
maar wel de boel opknappen, dan krijg ik misschien eindelijk jouw positie te
pakken.”
“Oh je doet je best maar!” Hoor ik iemand van achteren opgewekt zeggen op een
volume wat een tikje zachter had gemogen.
Ik schud mijn hoofd en strik mijn schort.
Aan de andere kant van de toonbank – de goede kant om aan te staan – zie ik een bekend gezicht. Het is een jonge man wiens naam ik nooit op heb kunnen
vangen, maar zijn goudgele ogen, lichtblond – echt bijna wit – haar, en stralende glimlach zijn niet te vergeten. Elke keer als ik hem zie voelt het
als thuis.
Ik wil niet voor hem vallen. Hij is net als alle andere mannen. Althans, dat blijf
ik mezelf vertellen. Hij is net als alle andere mannen, want ik wil niks anders
van hem weten. Hij is goddelijk knap, en dat is goed genoeg.
“Wat kan ik voor u betekenen?” vraag ik vriendelijk, op mijn meest customer-service-achtigestem dat ik kan. Dat betekend vriendelijk en nep. Extreem nep.
“Orion.”Zegt hij, een beetje geschokt. Voordat hij zijn kaak weer van de grond op pakt
glinstert er een soort herkenning achter zijn ogen. “Zei het zo?” fluistert
hij, nauwelijks op verstaanbaar niveau.
Ik kuch een beetje ongemakkelijk. Ja, dat is mijn naam, maar die had hij toch van
mijn naamkaartje af kunnen turen. Het gebeurd me vaak genoeg dat een iets te
jonge meid hetzelfde trucje bij me heeft geprobeerd. Binnen de kortste keren
zegt hij nog iets als: “Ken ik jouw ergens van, of heb je gewoon zo’n gezicht?”
of “Ik herken jouw… Misschien wel vanuit mijn dromen.”
Maar dit, “Zei het zo?” is een nieuwe. Ik heb nog nooit iemand het zo horen zeggen, met echt volle overtuiging en kracht, zelfs op fluistertoon.
“Het zei zo.”
“Godsamme,sorry. Ik- uhm. Het zal vast niet, dat is al jaren geleden.” Hij glimlacht
beleeft.
Oh nee. Oh, nee. Het is niet echt een herkenning die zich in mijn achterhoofd af speelt, maar wel iets van een warmte. Zoals zonnestralen die
mijn wangen strelen in de vroege ochtend aanvaard ik zijn glimlach. De hoeken
van zijn ogen rimpelen zo dat er kleine kraaienpootjes ontstaan, en zijn wangen
drukken omhoog tegen zijn ogen waardoor ze lichtelijk sluiten.
Net.Als. Alle. Andere. Mannen.
Ergens in mijn achterhoofd klinkt een warme stem, “Kom, zit bij mij, vraag maar watje wilt.”
“Nee,misschien wel.” Dit is extreem riskant. “Kom, zit bij mij. Vraag maar wat je wilt.”
Herhaal ik uit mijn droom.
Ik dacht dat het een droom was.
Die warme glimlach als de avondzon. Die gouden krullen die nauwelijks rustte op
zijn voorhoofd, de blonde wimpers die zijn goudgele ogen bedekten. De sfeer van
de ruimte, de spiegel in de gang, de zachte muziek die niet stoorde, maar juist
omhelsde.
Alles viel weer op zijn plaats.
“Apollo…Waarom ben ik hier?”
Zijn glimlach verandert in een grijns. “Ik dacht dat ik de vragen mocht stellen?” Ik
beantwoord hem niet. “Vanavond bij schemerlicht, je weet waar. Daar beantwoord
ik je vragen.”
En dat was dat.
---
Zelfs jaren later weet ik deze gezegende plaats nog te vinden. Ondertussen is het nog
rustieker dan het al die jaren geleden was, maar dat geeft ook wel wat extra
smaak aan het appartement.
“Ik ben blij je weer te zien, Orion.” Is het eerste dat hij zegt als hij de deur
opent, nog voordat ik aan had kunnen kloppen. Het klinkt een beetje geforceerd,
maar ik weet dat het dat niet is. Zo is hij eenmaal gewoon.
Als niemand perfect is, zou ik niemand eens willen ontmoeten.
“Apollo,”zeg ik stijf, “Heer.”
Het glimlachje op zijn gezicht wordt triest als hij mijn stem hoort.
“Vriend,je bent welkom in mijn hart en ziel. Maak het je thuis.”
Het is niet de eerste keer dat ik dit denk, maar was hij maar als elke andere man.
Ik denk dat die zin mij eeuwig bij blijft.
Weer zit ik op de stoel bij het fraaie tafeltje, warme kop rooibos thee voor me. Hoe
ironisch moet hij het hebben? Het is vast een test.
“Waarom heb je dit in huis? Ik weet dat je het zelf niet drinkt.”
“Je zegt het alsof ik er een God-hekel aan heb, dat valt echt wel mee.” Hij komt
tegenover me zitten voordat hij begint met praten. “Die thee is meer dan een
smaak. Het is meer dan alleen iets wat ik wel of niet lekker vind, of binnen
mijn smaak valt. Het is een stukje van mijn leven, een stukje van ieder anders
leven. Ik maak me er maar geen druk om.”
Even is het stil, maar ik weet allang wat ik wil zeggen. “Je weet dat ik het wel
drink, of niet.” Het is geen vraag.
Hij heeft geen antwoord. Hij kijkt me niet in de ogen aan.
“Je hebt me nooit vertelt—” begin ik bruut, “Waarom jij hier bent.” Hij haalt zijn
schouders rustig op. Hij ziet er uit alsof hij iets wilt zeggen, maar dat het
eigenlijk niet mag. Ik wil het horen, nu nog meer. Dan neemt hij weer een slok
van zijn rooibos thee. Oh. “Dezelfde reden als dat je rooibos thee in huis
hebt, of niet?”
Een van zijn wenkbrauwen trekt op. “Waarom zou dat zijn, volgens jou, Orion?”
Ik doe zijn rustige schouderbeweging na. “Oh, heel gewoon. Je snapt er beter door
dat de ander nog bestaat. Een soort tijdsinvulling waardoor de tijd weer
realistisch lijkt. Hier, in deze smaak, wat je eigenlijk niet kan schelen, dat
geeft je leven. Het is een stukje van iemand anders leven wat jij nu zelf mag
beleven.” Zeg ik droog.
Zo mag het ook wel een keer. Ik weet wie hij is, ik weet wat hij kan. Mij kan het
niet schelen, een volledig leven heb ik toch wel geleefd. Als deze God voor mij
besluit dat het genoeg is, dan is dat niet mijn keuze meer. Zonnen-god, grijns
van licht, heldere goudgele ogen en krullend blond haar, gouden bril. Wie ben
ik dan toch tegenover deze man.
Deze man, net als alle andere mannen.
Maar dan toch anders. Als hij niet anders was, was ik hier nu niet. Dan had ik hem
niet herkent. Dan had ik die schuld nooit hoeven laten zoals het was. Dan was
ik gewoon weer thuis met Justine, mijn kat.
Hij knikt instemmend. “Ja, zoiets zal het vast wel zijn geweest.”
Wat?“Bedoel je dat je het zelf niet meer weet?”
Hij glimlacht.
“Ik heb vaak genoeg reden willen geven aan waarom ik hier ben,” zucht hij, “jammer
genoeg kan ik dat alleen voor jou beantwoorden.” De stoel kraakt in oplichting
terwijl hij opstaat en zijn weg baant naar het raam. De laatste zonnestralen
verduisteren zijn silhouet. Zo is hij nog mooier. Als ik er niet bij nadenk had
ik kunnen denken dat hij mijn kant op keek. Het silhouet is toch pikzwart, voor
mij maakt het geen verschil.
Zo voelt het ook. De metaforische ogen in zijn achterhoofd doorboren mijn
schedel, recht mijn ziel in. Misschien is het dan wel voor het beste, dat zijn
ogen de mijne meestal nooit verlaten.
Plaats een reactie
Reageer
Om nieuwe berichten te laden: ingeschakeld