Mijn Corpse Party inzending (1) |
Ik keek om me heen. Waar ben ik? Het was donker. De duisternis van de nacht omringde me vanuit de plek waar ik lag. Ik probeerde op te staan. ‘’Au!’’ Schreeuwde ik het uit van de pijn. Ik voelde aan mijn linker enkel. Het was warm. Mijn enkel was aan het bloeden! Ik scheurde snel een stuk van mijn kleding af en wikkelde het onhandig om de wond. Het opstaan ging nu iets beter, maar mijn enkel deed nog steeds onmens veel pijn. Nogmaals probeerde ik in het duister te gluren. Het leek wel een beetje op een lege gang. Ik probeerde een paar stappen naar voren te zetten maar ook dat deed pijn. Ik hoorde een snerpend geluid. Het kwam uit het einde van de donkere gang. ‘’Wwie.. is daar?’’.Geen antwoord. In de verte zag ik een schim. Ik was doodsbang. Toen voelde ik iets bij mijn voet. ‘’AHhhhh! Ik keek snel naar beneden en zag een gezicht. Wie was dat? En toen zag ik het. Het was Alvin! Ik knielde naast hem neer om te kijken of hij nog leefde. Het was net alsof de duisternis zich nu even terug trok. Ik voelde zijn polsslag. Hij leefde! Ik probeerde hem wakker te krijgen. ‘’Alvin hoor je me?’’, maar ik kreeg geen reactie. Ik stond op het punt om op te staan toen ik een hand om de mijne voelde. ‘’Ben jij dat Neen? ‘’Ja ik ben hier, gaat het wel?’’.’’Mijn hoofd doet pijn’’.’’Kom we proberen je omhoog te krijgen’’. Ik tilde Alvin op met een hand op zijn middel en de ander bij zijn hoofd voor het geval dat hij inderdaad een grote wond had. Alvin wankelde nog een beetje dus bood ik aan om eerst even te gaan zitten. ‘’wat is er gebeurd?’’, vroeg Alvin aan mij. ‘’Waar zijn de anderen?’’. ‘’Ik weet het niet Al’’. Er viel een stilte om ons heen. We probeerden de gang te onderzoeken, maar we zagen niets anders dan stof, en af en toe een dode kakkerlak. Na even gezeten te hebben besloten we de gangen verder te bekijken. We liepen nu al bijna een uur rond toen er opeens iemand voor ons stond. ‘’Hallo? Wie is daar?’’ Maar toen we dichterbij kwamen zagen we dat het een beeld was. In het beeld stond iets ingegraveerd: ‘’Aan Peter van Veen, voor zijn nobele daad de Heavenly host te redden van al der kwaad dat er leefde. Jammer dat de dood je eerder vond dan de kwade geesten mij’’. ‘’Wat zou dat betekenen?’’ vroeg ik voorzichtig aan Alvin alwetende dat hij de woorden al der kwaad en dood ook gelezen had. ‘’Ik denk dat dit een soort huis was. Een huis vol kwade geesten misschien?’’. Ik dacht na over de mogelijkheden dat er hier misschien wel tientallen mensen vermoord waren door kwade geesten. ‘’Ik denk dat de woorden al der kwaad en dood al genoeg zeggen. We moeten hier weg zien te komen’’. Die avond nog liepen we het hele pand door. Niets dan alleen maar lege zalen en ruimtes die zo te zien al jaren niet meer gebruikt waren. Tot we de zoldertrap bereikten. ‘’Zo te zien is hier een bloedbad gaande geweest’’. zei Alvin. Je hoorde dat hij bang was. We waren allebei bang. Bang dat onze grootste angsten werkelijkheid zouden worden. We zouden vermoord worden, wegzakken door de grond, dood gaan van de honger. Snel liepen we weg van de zolder. Ik kende Alvin al sinds dat hij bij mij in de klas zat in groep 4. Nu waren we al bijna 17! Hij had ogen zo blauw dat ze bijna doorzichtig leken. Zijn haar was donker blond en zijn gezicht best smal. Ik kan natuurlijk nooit ontkennen dat ik niet over zijn uiterlijk heb nagedacht. Ik zelf was bovendien niet echt de mooiste van de school. Ik had zwart haar meestal in staartjes, hele brede heupen, en mijn ogen waren bruin. Ik schrok op uit mijn gedachten toen Alvin me aanstaarde met zijn diep blauwe ogen en me van top tot teen bekeek. ‘’Ik heb best trek’’, zei hij zacht omdat hij wist dat er nergens eten te vinden was. ‘’Nou, in een huis zit een keuken, en waar een keuken is, is eten’’. ‘’Dan gaan we maar op zoek naar die keuken’’. Samen liepen we door de donkere gangen, op weg naar een keuken die er misschien wel helemaal niet was. We hielden elkaars handen vast. Niet omdat we een stelletje waren, maar omdat we bang waren elkaar kwijt te raken. Nena keek me aan toen we bij een deur kwamen waar met sierlijke letters Cafetaria de Heavely Host op stond. We probeerde de deur open te krijgen maar die zat muur vast. ‘’Pech hebben is zeker een ding dat ik altijd heb!’’ zei ik. Nena moest er wel om lachen. We besloten een slaapplek te zoeken ergens naast de deur zodat we morgen een plan konden bedenken om hem open te krijgen. Nena lag tegen me aan op de grond. Ik hoopte snel in slaap te vallen, want we waren nu eenmaal in een huis vol kwade geesten dachten we. Ik vergat heel even mijn honger en waar ik was. Zoiets had ik nog niet bij een ander meisje gevoeld. Ze pakte mijn hand en viel toen in slaap. Het kraakte om me heen en ik kon gewoon maar niet slapen. Ik dacht dat ik iemand zag maar het was datzelfde beeld weer. Het beeld voor Peter van Veen. Ik viel in slaap naast Nena. We werden wakker gemaakt door een snerpende gil vanuit het huis. Ik schrok me helemaal dood! Alvin’s haar zat helemaal in de war en hij keek me aan met een geschrokken gezicht. ‘’Goede morgen’’, zei ik even bang als hij was. Het was nog steeds net zo donker als gisteravond. Je zou toch denken dat een huis ramen moest hebben. Ik keek naar de deur die we open moesten zien te krijgen. ‘’Hé? Hoe kan dat nou weer?’’ De deur was open! Alvin zag het ook. Ineens was eten niet zo belangrijk meer. We waren hier niet alleen. Er waren hier echt geesten! Samen liepen we rustig naar binnen toe. Het was inderdaad een cafetaria. Maar er stonden geen stoelen, alleen maar tafels. We liepen naar de toonbank toe en zochten naar eten. Alvin vond een beschimmelde boterham met worst en ik een sla blaadje. ‘’Dit gaan we dus niet opeten! Er moeten toch ergens hier blikken staan met eten?’’ zei ik ‘’Dat lijkt me wel. Het is ten slotte een cafetaria’’ zei Alvin. We liepen naar achteren en vonden een opslagruimte. Er stonden nog wel blikken in, en aan de muur hing een opener. Alvin opende het blik terwijl ik zocht naar meer vast voedsel. Er lag nog een brood in een hoekje van het houten plankenstel. Toen Alvin zag wat er in het blik zat moest hij bijna kotsen. Het was een soort koude drab. Het stonk naar leverworst. ‘’Bon Appetit!’’zei Alvin tegen me. We namen een hap. Het was niet heel erg vies…. als je er brood bij at van misschien wel 3 jaar oud. Na het eten besloten we nog even aan de tafels van het cafetaria te gaan staan. Het leek wel alsof het steeds donkerder werd. Nog even en ik kon zijn gezicht niet meer onderscheiden van een pot jam. We besloten de rest van de week bij te sterken. Ik met mijn enkel en Alvin met zijn hoofdwond. We sliepen elke nacht naast de deur van het cafetaria en aten elke dag dezelfde vieze drab. Op het beeld na voor Peter van Veen, dat ons wel leek te stalken, hadden we de eerste week overleefd in dit rare huis. Alvin keek me aan toen het weer avond was. Zijn blauwe ogen twinkelden ondanks dat het hier nog steeds pik donker was. ‘’We hebben het er goed vanaf gebracht’’ zei hij. ‘’Morgen komen we hier uit Nena, dat beloof ik je!’’. Ik ging zo dicht mogelijk tegen hem aanliggen. Hij keek me aan met zijn mooie blauwe ogen. Hij boog zich steeds verder naar mij toe. Ik voelde zijn lippen al. We kusten. Zonder hem had ik het deze week misschien wel nooit overleefd. Onze band was zo veel verbeterd sinds dat we hier waren beland. We wilden hier weg en zo snel mogelijk! We vielen in slaap naast de deur. Voor het eerst deze week hoorde we niets, geen snerpende gil, geen schim en zelfs het beeld was nergens te bekennen. We waren alleen nu. Er was niemand. Alleen wij. De eerste week zat erop. |