Een weg uit het bos Clairetie Blog |
Het boomtakkenpad kraakte een beetje terwijl ik door het mooie bos heen liep. Een kolibrie vloog naar me toe, zoemde een beetje om me heen en floot toen hard naar me. Moest ik het kleine beestje volgen? Ik kon me niet herinneren dat ik hier gisteravond was geweest. Op een of andere manier voelde ik me verbonden met het bos hier. Ik volgde het vogeltje door de bladeren en takken naar een open pek. Ik stond even stil en staarde met groten ogen naar het fruit wat er in de bomen hing. ‘’Bedankt kleintje’’, zei ik en nam een hap van een van de vruchten. Zulk lekker fruit had ik nog nooit gegeten. Het was zoet en sappig. Ik was erg moe en uitgeput. Was de grond nou maar wat zachter, dan kon ik er op liggen. Tot mijn verbazing schrok ik op toen ik onder mijn voeten mos voelde groeien. Wat was hier nou aan de hand? Deed ik dat? Het leek wel magie. Ik stelde me een mooie bloem voor met paarse strepen en hele grote bladeren. Toen ik mijn ogen open deed zag ik dat er uit de grond een viooltje gegroeid was. Ik keek om me heen het bos in. Achter me hoorde ik geritsel. ‘’Hallo, is er iemand daar?’’, vroeg ik. Ik hoorde meer geritsel vanachter de bomen. De wind blies harder door de betoverende bomen. ‘’Marit, ben jij dat?’’, hoorde ik een andere stem zeggen. De gedaante veranderde langzaam in een bekende. ‘’Thomas, jij bent het! Hij rende naar me toe en omhelsde me. ‘’Wat doe jij nou weer hier Marit?’’, vroeg hij aan me. Wist hij dan wel waar we waren? ‘’Weet jij waar we zijn dan?’’, voeg ik aan hem. ‘’Ik heb echt geen flauw idee. Ik werd net wakker onder een wilg ergens daarachter en zag toen in de verte een blauw licht’’. ‘’Wat doen we hier dan? Ik kan me niets meer herinneren van nou ja hoe ik hier gekomen ben’’. Ik kende Thomas van school. Hij had blond haar en diep blauwe ogen. Hij had me altijd al raar aangekeken tijdens onze lessen Maatschappijleer. Toen hij ineens op me afstapte om te vragen wat ik die dag allemaal ging doen, leek hij helemaal niet zo raar meer. We waren de beste vrienden, maar wat deed hij in godsnaam in dit bos? Thomas staarde me weer aan, net zoals toen bij maatschappijleer. ‘’Er is iets, ik zie het aan je. Ik ken je nu wel langer dan vandaag Marit.’’, zei hij. Ik dacht aan de bloem en het mos, maar zei toen: ‘’Nee echt, er is niets’’. Samen liepen we een eind door het bos heen tot we water hoorde stromen. Toen we langs een paar takken heen liepen zagen we een waterval in de verte. ‘’Ik kan me niet herinneren dat we in ons bos een waterval hadden’’, zei ik tegen hem en ik zag dat er een kleine glimlach op zijn mond verscheen. ‘’Je zegt ook altijd wat je denkt hé?’’, zei hij met een lage ondertoon. En hij had wel gelijk. Ik zei altijd wat ik dacht. ‘’Denk je dat je weet hoe we hier uitkomen?’’, vroeg ik aan hem. Hij dacht even logisch na. ‘’Misschien, als we boven het bus uit kunnen kijken.’’, zei hij. Hij wist wat hij had gezegd, en hij wist dat ik hoogtevrees had. ‘’Ik doe het wel maar.’’, zei hij en hij gaf een klein begrijpelijk knikje met zijn hoofd naar me dat zei; Ik weet dat je hoogtevrees hebt dus ik zal wel omhoog klimmen. ‘’Dank je’’. Hij pakte de eerste tak vast en begon te klimmen. Toen hij bijna boven was gleed zijn hand van een van de takken af. ‘’Pas op, niet vallen!’’, riep ik naar hem in doodsangst dat hij zou vallen. ‘’Ja daar had ik zelf nog niet aan gedacht’’, zei hij terwijl hij zich herpakte en zich even stevig aan de boom vast hield. Toen hij helemaal boven was kon ik hem bijna niet meer zien. ‘’Ik denk dat we een probleempje hebben’’, zei hij een beetje in paniek. ‘’Ik zie alleen maar mist’’. Ik dacht even na toen ik zei: ‘’Kom dan maar naar beneden…en voorzichtig!’’, riep ik hem na. Binnen een paar minuten was hij al weer bijna beneden toen hij uitgleed van de boomstam. Ik dacht niet eens na en stak mijn hand naar hem uit. Er vloog een flits licht uit die een tak afschoot waardoor hij niet op de grond te pletter viel. Hij stond snel op en staarde me met grote ogen aan. ‘’Oké, ik wist wel dat er iets was wat je me niet wilde vertellen, maar dit had je me toch wel kunnen vertellen!’’. Aan de uitdrukking op zijn gezicht te zien was hij erg verbaasd over wat ik zojuist had gedaan. ‘’Oké, ik had misschien eventjes iets kunnen zeggen over dat, wat ik net deed’’, zei ik tegen hem met een klein schuldgevoel. Ik stond op het punt te gaan huilen, zo erg was ik geschrokken. Hij rende naar me toe. Op zijn gezicht verscheen een uitdrukking van spijt over wat hij zojuist gezegd had. Hij omhelsde me en stelde me gerust. ‘’Het is al goed Maartje, het is al goed’’. ‘’Jij bent natuurlijk ook geschrokken’’.
Wat een eikel ben ik ook! Heeft ze me gered en dan schreeuw ik naar haar dat ze het wel eerder had kunnen vertellen! Toen ze mij ook omhelsde voelde ik dat ik een beetje rood aanliep. Oh ja fijn, dat ook nog dacht ik bij mezelf. ‘’Het is echt mijn schuld Thomas, ik had het je eerder moeten vertellen’’, zei Marit tegen me. ‘’En ik had niet zo naar je moeten schreeuwen’’, zei ik tegen haar. Toen ik haar aan keek zag ik tot mijn verbazing dat zij ook rode wangen had. Oké, dit was ongemakkelijk aan het worden. ‘’Laten we naar het noorden lopen, daar zag ik minder mist, misschien kan ik daar wel wat zien boven de boomtoppen uit’’, zei ik tegen Marit. We liepen een stuk verder naar het noorden van het bos toen ik geritsel hoorde tussen de bomen door. ‘’Thomas, wat is dat?’’, zei ze met een angstige blik op haar gezicht. Uit de bosjes sprong een wolf. We schrokken ons helemaal kapot. De wolf gromde naar ons. Hij sprong naar me toe en haalde uit met zijn poot. Ik zag dat mijn been begon te bloeden. Ik zocht naar een stok. Marit stond nog steeds achter me. Ik probeerde de wolf te slaan maar hij trok de tak uit mijn hand. Hij stond op het punt weer uit te halen. Hij sprong op me af. ‘’Nee nu stoppen!’’, schreeuwde Marit naar de wolf. Ze had haar ogen dicht en er verschenen twee felle lichtflitsen uit haar handen. De wolf rende weg en Marit viel op de grond. Ik rende, nou ja strompelde, naar haar toe en zag dat ze wit aan was geslagen. Ik tilde haar op en legde haar onder een boom neer. Er groeide kleine bloemetjes vanonder haar uit het mos. Ik voelde al tranen op komen. ‘’Marit, word wakker!’’. ‘’Marit!’’.
Toen ik wakker werd keek ik recht in de ogen van Thomas. Ik zag tranen in zijn gezicht. ‘’Thomas het gaat wel’’, zei ik tegen hem. Toen keek ik naar zijn been. ‘’Je hebt een snee in je been!’’, zei ik ongerust. ‘’Nee het gaat wel Maar’’. Hij keek me bezorgd aan en ik omhelsde hem. ‘’Dacht je dat ik..’’, ‘’er niet meer was’’, maakte hij mijn zin af. ‘’Ja’’, zei hij nog steeds geschrokken. ‘’Thomas ik..’’, het mos duwde me naar voren tegen hem aan. Even later voelde ik zijn lippen op de mijne. Ik schrok, maar kuste hem terug. Om ons heen bewoog het bos, maar het maakte me niets meer uit. We waren nu samen en niets, zelfs een bos, kon ons nog van elkaar houden. Toen we onze ogen opendeden lagen we Onder de boom waar ik vanochtend wakker werd en de kolibrie had gevolgd. De waterval was verdwenen, en de bomen waren weer normaal geworden. Er liep een man langs met een hond. Hij had ons gezien, maar hij liep gewoon verder. ‘’Volgensmij zijn we weer terug’’, zei ik tegen hem, maar hij trok zich nergens meer iets van aan. Hij kuste me langer dan daarnet. We waren nu samen. En hij schaamde zich nergens voor. Het bos om ons heen leek te vervagen. We waren nu helemaal alleen. |