Schrijfwedstrijd Ronde 2 |
L E E F T I J D/ 16 jaar
N A T I O N A L I T E I T/ Nederlander G E K O Z E N P E R S O N A G E/ Slaaf G E S C H R E V E N S T U K J E/ Het is koud buiten. De vochtige boslucht omringt mijn warmbloedige lichaam. Ik heb bloed aan mijn handen. En dat wil ik niet. De Alpha’s dragen ons shutherhoods op de laatste blauwogigen te doden. En wat doen wij? We doen wat ons opgedragen word. ‘’Jackson, waar ben je?’’, fluister ik de wind mijn vraag mee. De wind is de enige veilige manier van communicatie die we samen delen. Er klinkt gekraak achter me. Mijn hand grijpt naar de koude loop van mijn pistool. Recht voor me staat een blauwogige jongen. Jackson. ‘’Ze hebben je nog niet gevonden’’, zei ik. ‘’Ze hebben jou nog niet gedood’’, zei hij. Hij had gelijk. De Cappa’s wisten alles. Maar ze wisten niet van mijn verraad. Als ze zouden weten dat ik een blauwogige jongen had gezien, en hem niet gedood had, hadden ze me allang vermoord. Want daar was niet veel voor nodig. ‘’Je bent gewond’’, zei ik. Ik wees naar zijn rechter borst. Bloed sijpelde uit de snijwond. Ik rende naar hem toe en drukte mijn hand tegen de wond. ‘’De Legion’s’’, zei hij. ‘’Hebben de roodogigen je dit aangedaan?’’, vroeg ik ongelovig. Ik wist dat de Legion’s alleen uit waren op moord. Ze willen het systeem van de Alpha’s overhoop gooien. Nu staan we op het punt van een oorlog. Een oorlog waarin we de blauwogigen voor even met rust zouden moeten laten. ‘’Oorlog gaat komen mijn lief, en ik wil niet dat iemand je nog wat aan doet’’, zei ik. Jackson streek met zijn bebloede handen mijn rode haren uit mijn gezicht. ‘’Dat zal niet gebeuren’’, zei hij. Hij kuste me op mijn lippen en draaide zijn hoofd toen richting het bos. ‘’We kunnen vluchten’’, stelde ik voor. ‘’Nee, je kunt niet gaan. Je bent en blijft een van ons, rode of blauwe ogen’’, zei hij. Hij wist dat ik nooit een blauwogige zou doden, en dat ik met alle liefde het hele Alpha, Cappa en Legion ras uitmoordde. Jammer genoeg was ik de enige die dat wilde. ‘’Ik sterf liever met jou, vechtende tegen de vijhand dan dat ik je alleen achter laat in het bos en je vermoord moet worden door een legion’’, zei hij. De wind had ons allang verraden. We mochten zo dicht niet bij elkaar zijn. Een kus betekende een uitbarsting van energie. Een lichtpunt in het donkere woud. Nog even, en ze waren hier. ‘’Ze komen’’, zei ik. ‘’En ze zullen ons doden’’, ging ik verder. Hij wreef met zijn vingers over mijn wang. ‘’Ze kunnen ons niet kapot maken, dat weet je’’, zei hij. De aarde begon te beven. In de verte hoorde we de Legions al aankomen. De oorlog was begonnen en we zaten er midden in. ‘’Pak mijn hand, en vecht’’, zei hij. Ik keek hem aan in zijn diepblauwe ogen en kuste hem nog eens. Misschien was het wel de laatste. Hij liet me los, greep zijn messen en pakte toen mijn hand vast. ‘’Klaar?’’, vroeg hij. ‘’Klaar’’, zei ik. Het startschot klonk. En we wisten dat we het niet zouden overleven. |