MeldenRonde 1 |
06-06-2666 De Schepper der hemelen heeft de mensheid de duisternis ingejaagd. Wij zijn allen pionnen in een spel dat al is doodgebloed. Bloed, inktzwart als de nachten waar we enkel ‘de duivel’ van kunnen beschuldigen, stroomt onmerkbaar door de levens van onschuld. Het was mijn taak duisternis te bestraffen en voor eeuwen heb ik deze opgave als mijn levenswerk gezien, zelfs toen Vader de hoop had opgegeven. Hij beweerde dat de aarde nooit aan het wankelen zou worden gebracht, echter waren zijn hoge verwachtingen wat de mensheid betreft tevergeefs. Het einde moest en zal komen; onschuld of schuld. Vlak voor het einde naderde, realiseerde ik me pas dat Vader zijn licht verloren had en zich in de duisternis bevond. De ondergang van de mensheid kon ik stoppen, echter was Vader verloren.
Vader had zijn licht en hoop verloren over zijn eigen creaties. Dezelfde angst waar de meest kwade creaties over beschikten wanneer ze me in de ogen aankeken bij hun bestraffing, weerkaatste nu in mijn eigen, inktzwarte ogen.
De enige optie die me nog enigszins menselijk lijkt, is om met een objectieve blik de wereld in te gaan en voor mezelf te zien of er van de puurheid van het hemelskind nog iets te herkennen is. Waar mijn zoektocht zal eindigen is onbekend, maar ik zal het in mijn menselijke botten voelen op het exacte moment dat ik het zie.
De manier waarop mijn vingertoppen mijn gebloosde wangen strelen, is er een die lang geleden uit mijn herinneringen is weggevlogen. Deze vorm van leven voelt zwak en kwetsbaar, maar anderzijds geeft het me de puurste gevoelens die ik in mijn bestaan ooit heb gekend. Vaders gedachten waren ooit een helder canvas, echter was deze op zijn laatste dagen volledig bedekt met teer; je kan de duisternis bijna proeven. Met voorzichtige passen loop ik een straat op dat verbonden is met het huis van het menselijk lichaam dat ik zojuist heb betreed, echter is wat ik hier aantref niet wat de hoop in mijn achterhoofd me had willen bieden. ‘De wereld is een illusie, een illusie, wij zijn illusies, veren, donkerblauw,’ stottert een verstrooide man, trillend. Tot mijn verbazing is er niemand die hem te hulp schiet, terwijl er meerdere menselijke creaties op straat te vinden zijn. ’Ze willen ons niet, de machthebbers, wij ademen de door hen vervuilde lucht langzaam in, onze dood tegemoetkomend!’ ‘Hou je smoel dicht, psychopaat!’ schreeuwt een relatief gezien jong meisje dat tegenover hem zit. Zo volgen nog enkele uitspraken heen en weer die enkel duisternis bevatten. Ze zitten allemaal op straat, de wereld is geen wereld voor ze. Het menselijk kwaad heeft alles overgenomen en de toestand is zodanig verslechterd. Zo zijn menselijke creaties niet gemaakt, zo heeft Vader het niet bedoeld. Uiteraard, er is nog goed in deze wereld, maar het was nooit de intentie dat er zoveel kwaad zou zijn.
Het was mijn taak duisternis te bestraffen, maar hoe straf je een wereld gevuld met duisternis? Vader heeft het opgegeven, zij allemaal; alleen ik ben nog staande, echter heeft mijn bezoek aan de aarde mijn hoop laten verdelgen. Het is ironisch dat ik, de duivel, de laatste was die nog hoop had in Vaders creaties. Hij wilde het allemaal beëindigen, een moeilijk besluit dat ik moet volgen. Vader, zij allen, ik, maar nu ook de mens: het stopt allemaal hier.
|