Daynty schreef:
Zes dagen.
Zes dagen al zag ze niets anders dan de eindeloze wateroppervlakte om haar heen. Er was een tijd geweest waarin het kijken naar de golven en luisteren naar het geluid van de zee ontspannend was geweest. Nu kon ze zich dat haast niet meer voorstellen. Na bijna een week op zee verlangde iedere cel in haar lichaam naar vaste grond onder haar voeten, al was het maar voor een paar minuten. Ze verlangde ernaar om even iets anders te zien dan lucht en zee en de priemende blikken van de bemanning van het schip. “Bemanning” was eigenlijk een te nette benaming voor de mannen die op dit schip leefden. Dat woord liet het klinken alsof het een doodgewoon schip was voor de handel of oorlog. Een schip met fatsoenlijke mensen aan boord. Veel verder van de werkelijkheid af kon het niet liggen.
Een diepe zucht verliet de lippen van de jongedame. Hoe had haar vader het zich in godsnaam in zijn hoofd gehaald om een stel piraten haar naar Spanje te laten brengen? Piraten.
Caéliane maakte haar blik los van het water, waar ze nietsziend naar had zitten staren, en haalde haar onderarmen van de houten reling om rechtop te gaan staan. Om haar heen klonk af en toe was geschreeuw over en weer. Ze wist niet waar de mannen altijd mee bezig waren - met de zeilen, met navigeren, met keer op keer bijna met elkaar in gevecht raken. Het was haast nog erger dan in de verhalen die verteld werden over deze zeelui. Ze kon alleen maar hopen dat Spanje niet ver weg meer was.
Caéliane kneep haar ogen iets samen tegen de felle lucht toen ze iets meende te zien aan de horizon. Even dacht ze dat het een verbeelding was geweest - een losgeslagen hersenspinsel voortkomend uit het feit dat ze al veel te lang geen land had gezien - maar vlak voor ze zich om wilde draaien om terug naar de voorkant van het schip te lopen, zag ze het weer. Het was het eerste object dat ze aan de horizon zag sinds de haven van Dover uit het zicht was verdwenen. Jammer genoeg was het geen land dat ze zag. Het leek meer op een schip. Als ze goed keek, kon ze iets van masten en zeilen onderscheiden, naast de typische vorm van een schip.
Caéliane liet haar handen op de balustrade rusten en bleef naar het stipje aan de horizon kijken, dat langzaam maar zeker dichterbij kwam. Een moment ging het verontrustende idee door haar gedachten dat het wellicht andere piraten waren, maar dan zou er vast allang alarm zijn geslagen op het schip.
Het kijken naar de andere boot had iets rustgevends. Haar rust werd na een tijdje echter verstoord door voetstappen achter haar, gevolgd door een haar inmiddels welbekende stem.
‘Hoogheid, het is verstandig als u naar uw vertrekken gaat.’
Even sloot ze haar ogen, lichtelijk geïrriteerd dat de rust verbroken was, alvorens zich om te draaien naar de man. Het was één van een handjevol koninklijke wachters die haar begeleiden op haar reis.
‘Waarom?’ vroeg ze. Ze maakte nog geen aanstalten om van haar plek te komen. Caéliane wierp een blik over haar schouder. ‘Heeft het iets met dat schip te maken?’
Een korte glimp van aarzeling gleed over het gezicht van de man - dat zei haar al genoeg.
‘Het is voor uw eigen veiligheid. Tot we vast hebben gesteld om wat voor schip het gaat.’ De man gebaarde haar om voor te gaan. Het gebaar was geen verzoek. Met tegenzin liep ze terug naar de voorkant van het schip, waar ze de trap afdaalde naar het ruim. Daar bevonden zich de vertrekken van de kapitein, haar eigen vertrek, een kleine keuken en een opslagplaats. Nog een trap lager waren vertrekken van de rest van de mannen en stonden nog meer dingen opgeslagen.
‘Ik zal het zeggen wanneer u uw kamer weer kan verlaten.’ De wachter opende de deur voor haar en sloot deze eens de binnen stond. Caéliane liep naar haar bed toe, waar ze zich met een zachte zucht op neer liet zakken. Het zat haar niet helemaal lekker, de manier waarop de wachter zo zuinig was geweest met de informatie die hij haar had gegeven. Wat was er met dat andere schip aan de hand?
Ze wist niet hoelang ze al in haar kamer was, toen er plots een luide knal klonk en het hele schip dreunde. Meteen vloog ze overeind. Het boek waarin ze aan het lezen was, viel met een klap op de grond. Was het een explosie geweest? Een kanon dat afgevuurd werd misschien? Dat zou wel een logische verklaring zijn, behalve dat het haar niet geruststelde. Een schip hoorde niet zo te dreunen als er een kanon af werd gevuurd, toch?
Niet lang na de explosie, begon het lawaai. Het begon met hout dat tegen hout aan klapte, daarna geschreeuw. Niet het soort geschreeuw van de mannen die wat normale bevelen naar elkaar riepen, zoals ze de afgelopen dagen gehoord had. Nee, dit klonk als het geschreeuw dat aan een gevecht vooraf ging. Het geluid van zwaarden die tegen elkaar aan sloegen. Caéliane had het gevoel dat haar hart even stopte in haar borstkas. Een aanval, dat kon niet anders.
Ze stond op van haar bed en trok de kist open die aan het voeteneinde stond. Haar kleren zaten daarin, maar onderin had ze ook een dolk verstopt. Ze had het wapen ooit gekregen van een neef, maar niet gedacht het ooit te hoeven gebruiken. Ze hoopte met heel haar hart dat dat vandaag ook niet zou hoeven.
Met het wapen in haar handen geklemd ging ze op de rand van haar bed zitten, luisterend naar de geluiden. Ze voelde zich zo machteloos, hier in haar kamer. Ze had geen idee wat er gebeurde. Wie vielen er aan? Waarom?
Haar adem stokte in haar keel toen ze zware voetstappen op de gang hoorde, stemmen vlakbij haar deur. Ze herkende die van de wachter. Even was het stil, waarna ze kon horen hoe er een zwaard getrokken werd. Caéliane kneep haar vingers nog steviger om het heft van de dolk. Er klonken klappen tegen de deur, alsof iemand daar tegenaan geduwd werd. Ze had geen idee wie aan de winnende hand was. Maar als de indringer zover in het schip was gekomen, kon het niet veel goeds betekenen.
@Kittenpainfull