“Ver weg in de koude streken.”
‘Het enige dat hij achterliet, was een brief.’ Ze staarde naar het stukje papier in haar hand, verfrommeld en weer gladgestreken door vingers die ten prooi waren gevallen aan nervositeit. ‘Of een briefje, moet ik eigenlijk zeggen. Het is een gedicht, zes regels maar. Ik wist helemaal niet dat hij van dichten hield. Misschien…’ Met een ruk keek ze op. De wind huilde luid en lang om de koepel van metaal en beton die zich boven haar bevond. Het was een alledaags geluid binnen het Istrea Station, maar nu ze alleen was, waren de tonen plots angstaanjagend. Ze voerden klanken mee die ze niet eerder had gehoord - zacht gegrom, gekras over iets hards. ‘Sorry,’ lachte ze zwakjes naar de camera op het bureau voor haar. ‘Ik dacht dat ik iets hoorde, maar het is gewoon een ijsbeer, denk ik. Het is vast niets.’
“Ligt mijn hart op jou te wachten.”
Al dagenlang teisterde de sneeuwstorm het poolstation, de wereld veranderend in een waas van verblindend wit en dreigend nachtblauw. ‘Weet je waar dit station naar vernoemd is?’ Jasper trok haar aandacht weg bij het boek dat tegen haar opgetrokken knieën aan lag. Zijn vingers tekenden gedachteloos rondjes op haar schouder. ‘Istrea? Het klinkt als iets uit het heelal. Is het een ster?’ Hij moest zachtjes lachen. ‘Echt iets voor jou om daar aan te denken. Maar nee, het is geen ster. Het zijn de wezens die hier leven. Ik moet je er iets over vertellen.’ ‘De ijsberen?’ Ze draaide zich om in zijn armen, zodat ze met haar nieuwsgierige blik zijn gezicht op kon zoeken. ‘Nee, de Istrea waren een oerras dat lange tijd naast de mens leefde. Ze waren een soort mensen, maar tegelijkertijd ook niet. Je zou kunnen zeggen dat ze half mens, half dier waren. Half monster.’ ‘Waren? Dus ze zijn er niet meer?’ ‘Ze zijn lang geleden door de mensheid teruggedrongen,’ bevestigde Jasper. ‘De mensen zagen de Istrea als een bedreiging en ze wilden zelf de macht over de gebieden waar de Istrea woonden.’ ‘Verrassend,’ mompelde ze. Jasper grimaste. ‘Maar het is ze nooit helemaal gelukt. De Istrea waren te sterk. Daarom zetten de mensen een list op om de laatsten van hun soort… onschadelijk te maken.’ Zwijgend keek ze hem aan, wachtend tot hij verder zou praten op de fascinerende manier waarop alleen hij dat kon. ‘Ze lokten ze in de val. Ze vingen de Istrea in het ijs. In de kloven van gletsjers, in sneeuwvalleien waar ze ze bedolven onder lawines. Ze zijn hier, onder het ijs waar wij nu op staan.’ Nayeli nam een paar seconden om het in haar op te nemen, om in haar hoofd een beeld te schetsen bij het verhaal dat hij vertelde. Monsters gevangen onder de ijskappen van de noordpool, onder de sneeuw waarop het station gebouwd was. Het klonk onwerkelijk, maar iets aan de manier waarop hij zijn verhaal was begonnen, bleef in haar gedachten hangen. ‘Hoezo moet je mij hier iets over vertellen?’ ‘Ik… Ik kan niet teveel zeggen.’ Jasper staarde door een van de ramen naar buiten. ‘Maar ik wil dat je oppast, oké? De sneeuw en het ijs waarin ze gevangen zitten, smelten door de opwarming van de aarde, en de Istrea hebben er zelf vast ook iets mee te maken.’ ‘Waarom kan je niet meer zeggen?’ vroeg ze. ‘Het is gevaarlijk om over ze te praten. Ze luisteren mee.’
“Uit het diepst van mijn ziel wil ik je smeken.”
‘Twee dagen geleden was het zo gezellig en gisterochtend was hij ineens weg,’ ging ze verder, de geluiden van buiten negerend. Eerst het verslag afmaken, dan kijken wat er aan de hand was. ‘Ik heb er geen goed gevoel over, maar eigenlijk weet ik niet goed meer wat ik moet voelen. Ik vond het al vreemd dat een archeoloog hierheen gestuurd werd, naar zo’n afgelegen gebied. En hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik het idee heb dat hij misschien wel naar iets anders opzoek was dan scheepswrakken. Dat hij opzoek was naar iets voor zichzelf. Ik kan niet stoppen met denken aan wat hij me vertelde over de Istrea, maar dat is zo absurd.’
“Collega, vriendin, geliefde - gezelschap tijdens oneindige nachten.”
Een klap dreunde door het gebouw heen. Nayeli vloog overeind uit de bureaustoel en stootte bijna de koffiebeker naast het beeldscherm om. Ze zag dat haar hand trilde toen ze de bureaustoel opzij schoof en erachter wegstapte. Ze liep naar een van de ramen toe en pakte in het voorbijgaan een schaar van een kastje. Niet dat een schaar een ijsbeer tegen zou houden, maar het idee gaf haar toch iets van zekerheid. Achter het raam was niets vreemds te zien: sneeuw op de grond, sneeuw in de lucht. Opnieuw klonk het gekras van eerder, alsof er iets over de metalen muren schraapte. Het geluid overstemde maar net het bonken van haar hart. Haar hart, dat een slag over leek te slaan toen er vanuit het niets een reusachtige klauw tegen de ruit sloeg.
“Hoe donker het ook wordt, dat je niet zal breken.”
Ze had niet eens door dat ze gilde. Dikke barsten trokken lijnen over het raam, grillig als de bliksem die in de wintermaanden het enige licht buiten vormde. De klauw sloeg nog een keer tegen het raam - gekromde, vlijmscherpe nagels zo lang als schilmessen. Het glas brak. Ze hoorde het gekletter van de schaar die op de grond viel niet. Ze kon alleen maar staren. Het lichaam waaraan de klauw toebehoorde, verscheen nu ook. Het torende boven haar uit, vulde het hele raam op met vacht, ijsblauwe ogen, rijen ontblote tanden en een gezicht dat er ijzingwekkend uitzag. Menselijk en niet menselijk. Dierlijk en niet dierlijk.
“Tot ik je weerzie in de eeuwigheid van het andere leven.”
Nayeli strompelde achteruit en draaide zich om. Over het vloerkleed, over de boeken die er verspreid lagen, vluchtte ze naar het bureau. De ladekast, het pistool. Maar voor ze haar vingers om de bovenste lade kon klemmen, reten de klauwen haar rug open. De schreeuw die uit haar keel ontsnapte, was bijna net zo dierlijk als de gegrauwde woorden achter haar. ‘Dit is ons gebied.’ En vlak voor de klauwen haar hoofd van haar romp rukten, zag ze de boodschap in het gedicht op het briefje dat Jasper had achtergelaten. De eerste letters vormden een woord.
---
Eventuele extra informatie: "Ver weg in koude streken, Ligt mijn hart op jou te wachten Uit het diepst van mijn ziel wil ik je smeken, Collega, vriendin, geliefde - gezelschap tijdens oneindige nachten, Hoe donker het ook wordt, dat je niet zal breken Tot ik je weerzie in de eeuwigheid van het andere leven"
De complottheorie is dus dat er wezens onder het ijs leven die langzaam maar zeker uit beginnen te breken door de klimaatverandering, waar zijzelf wellicht ook wel aan bijdragen. Hier wordt onderzoek naar gedaan, maar dat gebeurt in het diepste geheim. |