Daynty schreef:
Haar tegenstander leek het ook te beseffen. Zijn ogen staakten hun dwaling langs de randen van de ring en bleven hangen bij haar. Zijn blik sprak boekdelen, reflecteerde alle emoties die op dit moment ook door haar heen gingen. Ze wilde hem niet bevechten, ze wilde hem geen pijn doen - ze zaten allebei in hetzelfde schuitje en ondanks dat ze de jongeman nooit eerder had gezien, zorgde dat voor een gevoel van verbintenis.
Kaelah drukte het gevoel resoluut weg. In de arena was geen plaats voor gemoedelijke gevoelens, slechts voor bloedvergieten en vechten voor je leven. Welke zieke geest had dit ooit bedacht?
Hoe meer seconden er verstreken voor één van de twee personen op het zand in beweging kwam, hoe luider het publiek werd in hun geschreeuw om sensatie. De verleiding om zich om te draaien en met haar vuisten om het hout van de deuren te slaan, om haar vingers aan de splinters open te krabben, was enorm groot, maar Kaelah weigerde eraan toe te geven. Dat zou het publiek enkel meer geven om, om te lachen. En hoewel ze ook met de andere opties het amusement zou brengen waar de mensen naar verlangden, weigerde ze om zichzelf zo makkelijk te laten kennen.
Blijven ademen. In. Uit.
Nog één keer herhaalde ze de mantra in haar hoofd alvorens haar benen in beweging te brengen. Haar eerste passen waren aarzelend, twijfelachtig, de afkeer duidelijk doorschemerend in haar houding, maar zodra ook de jongen in beweging kwam, verhardde haar houding. Een fractie van een seconde brachten haar gedachten haar terug naar een moment jaren geleden. De allereerste keer dat haar vader haar had leren vechten. Écht leren vechten, niet slechts een paar slimme verdedigingstrucjes. De bewegingen had ze onder controle, maar tot haar grote frustraties had haar vader iedere zet die ze maakte aan zien komen.
‘Je moet je ogen op de tegenstander houden, Kaelah. Op het gezicht, let op de ogen. Die verraden de volgende move.’ Destijds had ze zich vooral afgevraagd hoe ze in godsnaam de vuisten of wapens van de tegenstander moest ontwijken als ze daar niet naar keek, maar in de jaren daarna had dat advies, die ene zin, meerdere keren haar leven gered.
‘De ogen’, mompelde ze tegen zichzelf. Kaelah boog iets door haar knieën, hief haar vuisten voor haar lichaam en pinde haar blik vast op de stormgrijze ogen van de jongen tegenover haar.
Hij was de eerste die aanviel. Hij maakte een schijnbeweging naar links. Vlak daarna schoten zijn ogen naar rechts, dus bewoog zij de andere kant op. Zijn vuist vloog langs haar hoofd heen. Kaelah wilde zijn arm vastpakken, maar haar spieren, nog stijf van de afgelopen dag en nacht in de kerker, kwamen te traag op gang. Haar tegenstander trok zijn arm net op tijd terug en maakte van haar onafgemaakte beweging gebruik om meteen opnieuw uit te halen. Zijn vuist in haar buik sloeg de lucht uit haar longen. Uit alle macht dwong ze zichzelf om niet dubbel te klappen. Kaelah zoog nieuwe adem naar binnen en ontweek dit keer een trap in haar richting. Nu was ze wél snel genoeg. Ze sprong achteruit en greep het onderbeen van de jongen vast. Met een harde ruk trok ze zijn andere been onder hem vandaan, waarna ze samen op de grond belandden.
Zand prikte in haar ogen, stof vermengde zich met de smaak van bloed in haar mond, terwijl ze om vochten om de overhand. Uiteindelijk lukte het haar om hem vast te pinnen tegen de grond aan. Bloed stroomde uit zijn neus en zijn haren zaten door de war. Kaelah had geen spiegel nodig om te weten dat zij er precies zo uitzag.
Haar hart ging als een bezetene tekeer in haar borstkas terwijl haar vingers zich rond de schouders van de jongeman krulden en ze zijn hoofd tegen de grond sloeg. Pas op het moment dat een golf van sensatie door het publiek trok, herinnerde Kaelah zich weer waar ze was. Ze schrok wakker uit de focus van het gevecht en tilde haar hoofd op. Haar ogen schoten heen en weer langs de mensen. Hoe konden ze zo uitbundig zijn? Hoe konden ze zo genieten?
Ze had zich een seconde te lang af laten leiden. Haar tegenstander had een restje kracht gevonden en voor ze het wist waren de rollen omgedraaid. Nu lag zij op haar rug, lagen zijn handen rond haar keel. Kaelah klauwde met zijn handen naar haar onderarmen, probeerde zich wanhopig onder hem vandaan te worstelen, maar ze kon niet genoeg kracht opbrengen. Aan de randen van haar blikveld begonnen sterretjes te dansen. Ze richtte haar blik op het publiek, met de naïeve hoop dat iemand daar misschien aan zou geven dat het gevecht afgelopen was.
En toen zag ze hem. Hij ging op tussen de mensen, maar die ogen zou ze er altijd uit kunnen halen. Eerst dacht ze dat het een verbeelding was. Ze had een aantal harde klappen gehad - misschien speelden haar ogen spelletjes met haar. Maar ze wist dat het echt was. De verbazing in zijn ogen sprak boekdelen, het ongeloof waarmee hij haar aankeek.
Het zien van Clyde gaf haar nieuwe kracht om haar tegenstander van zich af te werpen. Ze gooide haar lichaam op het zijne, hield hem uit alle macht tegen de grond gedrukt, terwijl zij nu zijn keel dichtkneep. Het leek minuten te duren, uren voor zijn bewegingen lomer werden, slapper.
Ze kon alleen maar denken hoelang het nog zou duren. Haast hulpzoekend keek ze naar de tribune, zoekend naar iemand die het eindsignaal zou geven. Ze zou hem niet hoeven vermoorden, toch? Ze hadden gezegd dat het geen gevecht tot de dood was.
Kaelah zag zijn ogen wegrollen en zijn armen vielen langs zijn lichaam op de grond. Vlak daarna galmde het geluid van een bel door de arena en meteen trok ze haar handen terug, schoot ze achteruit. Leefde hij nog? Had ze hem gedood? Ze probeerde te kijken of ze zijn borstkas nog op en neer zag gaan, maar het stof prikte in haar ogen en vertroebelde haar zicht.
Vanuit het niets grepen twee bewakers haar ramen vast. Ze had ze niet eens aan zien komen. Terwijl ze haar overeind trokken en mee sleurden de arena uit, kon Kaelah het niet laten om achterom te kijken en haar blik nog een keer op te richten. Clyde zat er nog steeds. Onbewogen, kijkend naar haar. Hij joelde niet mee met de rest van het publiek, maar hij deed er ook niets tegen. Wat deed hij hier in godsnaam?
De bewakers sleepten haar mee naar een groot, ijzeren gevaarte, dat nog het meeste op een lift leek. Zodra de deuren achter haar dichtvielen en het ding in beweging kwam, klapte Kaelah dubbel. Met één van haar handen zocht ze steun bij de wand, terwijl ze haar andere arm voor haar buik langs sloeg. Heel even stond ze het zichzelf toe om een moment van zwakte te tonen nu er geen honderden ogen op haar gericht waren. Alles in haar lichaam deed pijn.
Eén van de mannen duwde de liftdeuren open zodra het gevaarte tot stilstand was gekomen. Kaelah dwong zichzelf om weer rechtop te gaan staan en mee te lopen. Dit was niet de gang naar de kerkers.
‘Waar gaan we naartoe?’ Haar stem klonk raspend, schor. Haar keel schreeuwde om wat water.
Er kwam geen antwoord. Iets anders had ze eigenlijk niet mogen verwachten - geen van de bewakers was erg spraakzaam geweest tot nu toe. Ze voerden haar naar een kleine kamer naast een ingang van de arena. De ruimte had nog het meeste weg van een kaal kantoor, met een bureau en een stoel en in de hoek een kastje, waar ze een flesje water op zag staan.
‘Wacht hier’, bromde één van de bewakers haar toe. Kaelah snoof, terwijl ze meteen naar het flesje water toe liep eens ze haar los hadden gelaten.
Wacht hier. Alsof ze een andere keus had.
'Er is iemand die je wil spreken.' Ze had niet verwacht dat er nog een uitleg op het bevel zou volgen. Meteen gingen haar gedachten terug naar Clyde en haar hartslag schoot omhoog. Zou hij haar willen spreken?