Daynty schreef:
De duisternis was haast tastbaar. Het kringelde om haar heen, ondoordringbaar zwart, dicht als een mist die van de wereld één uitzichtloze waas maakte. Af en toe trok de mist iets op en kon ze zich er doorheen een weg naar het oppervlak worstelen. Een paar keer was het haar zelfs gelukt haar ogen even te openen, hoewel er bijster weinig te zien was geweest. Alleen maar meer duisternis, slechts doorbroken door een smalle streep licht. Ze had op een harde ondergrond gelegen en het zachtjes heen en weer deinen daarvan had haar misselijk gemaakt. Maar iedere keer als ze probeerde haar gedachten helder te krijgen en zich te bedenken waar ze was, wat er gebeurd was, kwam die mist weer opzetten, haar genadeloos mee terug een diepe slaap in trekkend.
Dit keer was het anders. Haar oogleden voelden niet langer aan alsof onzichtbare gewichten ze dicht trokken en de mist in haar hoofd was opgetrokken, grotendeels dan toch. Adriana ademde diep in, waarna ze de lucht langzaam tussen haar uiteengeweken lippen liet ontsnappen. Langzaam bewoog ze haar handen en wiebelde ze met haar tenen. Het eerste dat haar opviel, was dat ze niet langer op de harde, koude ondergrond lag. In plaats daarvan kriebelde er iets tegen haar gezicht. Ze plantte haar handen naast haar bovenlichaam op de grond en begroef haar vingers tussen de sprietjes. Was het gras?
Een gesmoorde kreun ontsnapte aan haar lippen op het moment dat ze haar bovenlichaam van de grond duwde, tot ze rechtop zat. Adriana wilde haar ogen openen, maar kneep ze onmiddellijk dicht tegen het daglicht dat haar omringde. Het was fijn dat ze niet langer in het donker verkeerde, in die dichte mist achter haar oogleden, maar ze wist niet zeker of ze daar blij mee moest zijn of dat het haar angst aan zou moeten jagen dat ze buiten was. Dat ze wakker was.
Niet voordat ze wist wat ze hier deed of hoe ze hier gekomen was.
Haar geheugen was één zwart gat, net zo’n oneindig donkere diepte als de bewusteloosheid was geweest. De herinneringen lagen net voorbij het randje van haar gedachten, zo dichtbij, maar tegelijkertijd nét onbereikbaar. En hoe harder ze probeerde om erbij te komen, des te verder ze zich leken te verwijderen, als een schichtige prooi die achteruit deinsde elke keer als het roofdier een stapje naar voren zette. Een eindeloze en uitputtende dans.
Knipperend probeerde Adriana te wennen aan het felle licht, maar uiteindelijk dwong ze zichzelf om haar ogen gewoon open te houden - dat was de snelste manier waarop haar pupillen eraan zouden wennen. Langzaam begon zich om haar heen een beeld van de omgeving af te tekenen. Het gras en mos waarop ze lag, ruwe boomstammen die statig en recht omhoog rezen aan de randen van de open plek en een diepgroen bladerdak droegen, de blauwe lucht die zich daarachter aftekende en gesierd werd door een zon die te stralend leek voor de situatie waarin ze beland was.
Wat die situatie ook precies mocht zijn. Hoe belandde iemand in een bos zonder zich daar iets van te herinneren? Was er überhaupt een herinnering blijven hangen in haar hoofd? Er kwam niets concreets naar boven drijven.
Oké, sprak ze in gedachten tegen zichzelf. Dan kijken we naar wat ik wél weet.
Adriana haalde haar handen tussen de grassprietjes weg, ging op haar knieën zitten en kwam vervolgens overeind van de grond. Ze zette een paar wankele passen voor ze haar evenwicht vond. Onderzoekend keek ze omlaag naar de kleren die ze droeg. Een roestbruine jurk omsloot haar lichaam. De stof was dik en enigszins stug, maar voelde niet ruw aan. De vierkante halslijn liet een deel van haar huid bloot, maar lange mouwen bedekten haar armen. Ze had de neiging om de mouwen op te stropen. Met de zon die door het bladerdak prikte, was het dikke materiaal van de jurk aan de warme kant, laat staan dat ze er een stuk in zou gaan lopen. Betekende dat, dat ze uit een koudere streek vandaan was gekomen?
Met haar handen ging ze langs de rokken van haar jurk, tot een vlekje aan de binnenkant van haar pols haar aandacht trok. Ze wreef er met haar duim overheen in de veronderstelling dat het zand van de bosgrond was, maar de vlek verdween niet. Toen pas vielen haar ogen op haar andere pols, waar eenzelfde vlek te zien was. Een lichte frons vormde zich tussen haar wenkbrauwen en ze hield haar polsen voor zich. De vlekjes had een heel lichtbruine kleur, als een moedervlek haast, en de vorm ervan leek nog het meeste op een maansikkel. De maantjes waren elkaars spiegelbeeld. Ze oogden… vertrouwd. Ze had ze eerder gezien, ze wist het zeker. Het was geen duidelijke herinnering, maar de zweem van herkenning bood een sprankje hoop dat het gat in haar geheugen misschien tijdelijk was.
Haar blik verplaatste zich naar de lucht op het moment dat er een schaduw voor de zon langs trok. Tussen de bladeren door zag ze hoe stapelwolken zich in de verte samenpakten in de lucht. Het drukte haar onmiddellijk terug de harde werkelijkheid in. In de regen door een onbekend bos dwalen klonk niet bepaald als een aanlokkelijk idee, alleen welke kant zou ze in godsnaam op moeten om de bewoonde wereld te bereiken?
@TheBurrow