Hier komen de laatste 3 forum topics
te staan waarop je hebt gereageerd.
+ Plaats shout
Wecantbefriends
Waardeboncode: PaarseVrijdag2024! 💜
0 | 0 | 0 | 0
0%
Om mee te kunnen praten op het forum dien je ingelogd te zijn.Nog geen account? Klik hier om een gratis account aan te maken.

> Sluiten
Helper
15 van de 24 sterren behaald

Forum

ORPG, gedichten en schrijvers < Virtual Popstar Pagina: | Volgende | Laatste
O // This is our future
Hadesu
Wereldberoemd



And we deserved so much better

Een ORPG met @Demish 


Araya Karley


There’s so much more to discover before the world ends.
Demish
Internationale ster



Bay Adair



Demish
Internationale ster



Ondanks de vroegte had de eerste haan al gekraaid en scheen de ochtendzon zijn kamer binnen. Hij haatte dinsdagochtenden, want dinsdag was de dag waarop er van hem werd verwacht dat hij er vroeg uit ging om alle dieren op de boerderij eten te geven. Ondanks dat hij iedere dinsdag, voor zo lang hij zich kon herinneren, dat deed, voelde het elke week weer als een verplichting.
Met tegenzin duwde hij de dekens van zich af. Met het water wat hij de vorige avond over had gehouden, waste hij vlug zijn gezicht en lichaam, waarna hij in de simpele kledij gleed. Een wijde broek en een wijd shirt, waarvan de mouw laatst nog was gerepareerd door zijn broertje, omdat hij achter het hek van de kippen was blijven haken.
Stilletjes liep Adair van de trap, maar zoals iedere dinsdag zat zijn jongere broertje al aan de ontbijttafel. Soms vroeg hij zich af of hij überhaupt wel eens sliep. Hij leek nooit last te hebben van vermoeidheid, dat terwijl hij vaak nog later naar bed ging dan Adair zelf. En hij stond zonder te mokken vroeg op, zelfs als dat niet van hem werd gevraagd.
‘Goedemorgen,’ zei zijn broertje, veel te vrolijk. Adair bromde iets wat moest lijken op een begroeting en greep een oud stuk brood van het aanrecht dat hij zonder eventueel beleg naar binnen werkte. Hetgeen wat hij niet zo gemakkelijk weg kreeg, spoelde hij weg met een slok thee uit de mok die voor hem was klaargezet.
‘Je bent net een dier.’
Met opgetrokken wenkbrauwen keek hij naar Finn, die netjes aan de tafel zat en zijn ontbijt had uitgestald alsof de hele familie hem ieder moment zou vergezellen. Naast hem lag een in leer gebonden schetsboek. Zijn potlood zweefde in zijn hand boven zijn papier.
‘Misschien kan je mij volgende keer ook tekenen, als je weer de varkens bestudeert,’ grapte Adair. Zijn humor was nog niet op het punt waar het zou moeten zijn, maar het was nog maar ochtend. Hij kon niet al zijn goede grappen in één keer eruit gooien.
‘Dat zal ik doen,’ zei Finn, die zich weer over zijn tekening boog. ‘Ik wilde je nog aanmoedigen om je te helpen vanochtend.’
‘Dat wilde je niet,’ wist Adair. Het was simpelweg Finn zijn manier om hem te plagen.
‘Echt wel!’ hield Finn vol, maar hij was al weg gelopen en besteedde geen aandacht meer aan zijn jongere broertje. In plaats daarvan liep hij naar de kleine schuur, waar hij een aantal emmers vulde met overgebleven etensresten en ander voer voor de dieren die hij, samen met zijn familie, op de boerderij hield.
Met in beide handen twee emmers liep hij naar buiten. De zon scheen fel in zijn ogen en hij kneep ze samen. Totaal niet klaar voor deze dag.
Hadesu
Wereldberoemd



Voor Araya was het opkomen van de zon een teken dat zij kon gaan rusten. In het kamp, waar zij die nacht de wacht over had gehouden, begon langzaam beweging te komen. Voorzichtig liet ze zich dan ook van de boomtak afglijden waar zij de nacht had doorgebracht en met een zachte plof landde ze op de grond. Naast haar schrok een jongeman op, die eerst verbaasd naar haar keek en toen glimlachte. 'Zware nacht, Ar?' vroeg hij.
Zij haalde haar schouders op. 'Ik mag tenminste rusten, terwijl jij vandaag op jacht zal moeten.'
'Alsof dat zo'n straf is.'
De twee deelden een lach, waarna hij overeind kwam en haar een snelle kus gaf. 'Geen zorgen,' verzekerde hij haar, 'het kamp zal vanavond goed eten.'
'Daar maak ik mij geen zorgen om, Sebastian,' antwoordde Araya, 'maar wees voorzichtig. Ten oosten van ons kamp ligt geclaimd territorium. Let alsjeblieft goed op de markeringen in de boomstammen.'
Hij maakte een dramatisch, onbezorgd gebaar. 'Rust uit, Ar. We zullen voorzichtig doen, zoals we altijd doen.'
Dit keer was zij degene die hem een korte kus gaf. 'Oké,' antwoordde ze, waarna ze haar wapens op de grond neerlegde en er zelf naast ging zitten, haar hoofd rustend tegen de boom waar ze eerder nog in had gezeten terwijl ze de wacht hield. Met haar ogen volgde Araya Sebastian, die het tegenovergestelde van haar deed. Hij zocht juist zijn boog.
Meer mensen in het kamp begonnen in beweging te komen. Hun leider had de dag ervoor de taken verdeeld, wat betekende dat iedereen wist wat hem of haar te doen stond. Sebastian zou met een aantal mensen gaan jagen. Araya's jongere zus, Anne, was die ochtend verantwoordelijk voor het uitdelen van het ontbijt, zodat niemand op een lege maag hoefde te jagen. Het was een karige maaltijd, vooral bestaande uit gedroogd fruit en noten. Eigenlijk was hun groep te groot geworden over de afgelopen jaren. Toen Araya nog jong was, wasren het enkel haar ouders en de ouders van Sebastian geweest. Langzaam maar zeker was de groep uitgegroeid, waardoor ze nu met bijna twintig man waren. Veel te veel, en er waren veel moeilijkheden met het verzamelen van voldoend eten. Daar waren ze dan ook de meeste dagen volledig mee bezig.
'Ga je mee vanmiddag, Araya?' vroeg een bekende stem. Araya schudde haar hoofd. 'Ik denk het niet, mam. Ik ben uitgeput van gisteren en vannacht.'
Haar moeder, een vriendelijk ogende vrouw, knikte. 'Kijk maar of je vanavond weer energie hebt.'
'Hopelijk. Als pa me niet weer de wacht laat houden.'
'Dat doet hij alleen maar omdat hij je vertrouwt, Araya. Dat weet je.'
Haar moeder liep weer weg en Araya sloot haar ogen. Ze vond het fijn dat haar vader haar capabel achtte, maar op dit soort momenten had ze dat liever niet. Gewoon 's nachts kunnen slapen en overdag met de jagers op pad, dat deed ze veel liever.
Demish
Internationale ster



Het leven op de boerderij was simpel. Iedereen had een taak en die werd uitgevoerd. Er was geen tijd om iets uit te stellen. Als het niet gebeurde, dan zouden ze daar op de lange termijn mee worden geconfronteerd. Als hij iets vergat, of één van zijn familieleden, dan zouden ze op een bepaald moment minder eten hebben, of minder vee. Als een zwanger dier niet goed werd verzorgd, resulteerde dat soms in een moeilijke bevalling en dat betekende minder lammetjes of biggetjes. En uiteindelijk betekende dat weer dat de familie met problemen zou kampen.
Dat het een simpel en duidelijk leven was, betekende niet dat Adair er altijd fan van was. Het was eentonig. Het was veilig. Er waren weinig momenten waarop hij het terrein verliet. Het was niet zo dat hij er naar verlangde om rond te trekken en om iedere dag te zoeken naar voedsel, zoals verschillende groepen deden, maar er waren momenten waarop hij iets te lang naar de bossen staarde en zich afvroeg hoe het zou zijn als hij niet vast zou zitten op de boerderij.
De enthousiaste reacties van de dieren maakten echter een hoop goed. Adair hield zich graag voor dat ze hem herkenden en dat ze daadwerkelijk blij waren om hem te zien, maar diep van binnen wist hij ook wel dat ze enkel blij waren omdat hij eten met zich meebracht. Het hield hem echter niet tegen om zijn eerste klanten van vandaag, een groep varkens, te begroeten.
‘Goedemorgen, modderhoopjes van me,’ zei hij terwijl hij één van de emmers leegde in de voederbak. Hij draaide zich om op hetzelfde moment dat hij geblaf hoorde. De familiehond, Momo, sprong tegen het gesloten hek van het verblijf aan. In tegenstelling tot de varkens was Momo daadwerkelijk blij om hem te zien.
‘Niet zo ongeduldig, Momo,’ zei Adair en hij hield de andere emmer omhoog. ‘Je weet hoe het gaat.’ Het niet meer dan gebruikelijk dat alle andere dieren eten kregen, voordat het voer van de hond bijgevuld zou worden.
Momo blafte dwars, maar was niet zo eigenwijs dat hij Adair overliet aan zijn ochtendklusjes. Hij volgde hem naar ieder verblijf en rende enthousiast voor hem uit toen hij ook de schapen als laatste eten had gegeven. 
De hooischuur was de plek waar de hond meestal verbleef, waarom was Adair altijd een raadsel. Misschien omdat de plek was waar hij zich graag terugtrok.
Hij vulde het eten voor Momo bij een ging naast de hond op de grond zitten. Vanuit de opening van de schuur kon hij nog net de bossen zien. Op sommige ochtenden verbeeldde hij zich dat hij iets zag bewegingen. Als hij er te lang naar staarde, wenste hij wel eens dat er zomaar mensen uit de bosjes zouden verschijnen.
Deze ochtend was alles echter stil. Zelfs geen zuchtje van de wind. 
Hadesu
Wereldberoemd



Uren later werd Araya wakker van het geneurie van Anne. Haar zusje, ongeveer acht jaar jonger dan zij, neuriede een simpele melodie terwijl ze iets verderop tussen de boomwortelen aan het wroeten was. Araya rekte zich overdreven uit en trok daarmee de aandacht van Anne.
'Goedemiddag, schone slaapster,' plaagde haar zusje haar, 'ben je een beetje uitgerust?'
'Redelijk. Ik had nog zeker langer kunnen slapen, als iemand iets minder luid had staan neuriën,' antwoordde Araya, wat een lachje ontlokte bij Anne.
'Sorry, Araya.'
'Geen probleem. Zijn de jagers al terug?'
Anne schudde haar hoofd. 'Nog niet.'
Dat was vreemd. Aan de stand van de zon te zien zou de avond snel vallen, wat betekende dat de jagers de hele dag vergeefs hadden gejaagd op prooi. Net toen ze dat wilde zeggen, klonk er echter geluid op. Opgewekte stemmen en zorgeloos gestamp. Araya veerde overeind, niet zo zeer bezorgd maar wel alert. De stemmen klonken namelijk bekend, wat de reden was waarom zij zich geen zorgen maakte. En al snel bleek haar vermoeden te kloppen: de jagers kwamen terug, met prooi. Het had ze vast moeite gekost om het hert helemaal hierheen te slepen, maar direct leefde het kamp op. Het zou tijd kosten om het hert te villen, maar vandaag zouden ze goed eten. En morgen ook.
'Zo te zien zijn jullie geslaagd,' zei ze tegen Sebastian, die haar direct op was komen zoeken. Hij glimlachte, maar in zijn ogen zag ze zorgen. 'Wat is er, Sebastian?'
'Het is niets,' wuifde hij haar zorgen direct weg, 'ben je een beetje uitgerust?'
Araya fronste. 'Het ziet er niet uit alsof het niets is. Wat houd je achter?'
Sebastian keek wat twijfelend om zich heen, waarna hij een hand op haar rug legde en haar wegleidde van de drukte die nu in het kamp was ontstaan. Toen ze eenmaal op wat afstand van het kamp waren, werd duidelijk wat er aan de hand was. 'Het hert was het territorium van dat andere kamp ingevlucht,' biechtte hij op, 'maar we wilden de jacht niet opgeven. We hadden al uren achter dit beest aan gezeten, het was gewoon onze prooi.'
Araya kreunde. 'Je wéét dat het niet zo werkt, Sebastian. En al helemaal met zo'n grote prooi. Ik hoop maar dat niemand het gezien heeft.'
'We hebben de omgeving gescand,' verdedigde hij zichzelf, 'en anders waren we met lege handen teruggekomen!'
'Oké, je hebt gelijk. Het zal vast meevallen.' Araya glimlachte, al kostte het wat moeite. Ze drukte een kus op Sebastian zijn lippen. 'We zullen in ieder geval goed eten vanavond.'
Hij beantwoordde haar kus en kustte haar nog een keer toen ze uitgesproken was. Vlinders fladderden door haar maag en de neiging om haar armen om hem heen te slaan en hem dichter tegen zich aan te trekken was aanwezig. Toch onderdrukte ze de gevoelens. 'Kom, we kunnen maar beter teruggaan,' zei ze. Sebastian knikte en de twee liepen terug, hand in hand.
Het was voor het hele kamp vanzelfsprekend dat Araya en Sebastian een stel waren. De twee kenden elkaar al van jongs af aan en waren samen opgegroeid. Ze hadden het altijd al goed kunnen vinden en toen ze iets ouder werden, hadden beiden de nieuwe gevoelens opgemerkt. Het was begonnen tijdens trainingen, waarbij Araya zichzelf er vaak op betrapt had naar Sebastian te staren. En tijdens hun trainingen samen, waarbij de fysieke elementen intiemer voelden. Uiteindelijk was gebleken dat Sebastian zich hetzelfde voelde en de relatie tussen hen beiden was natuurlijk ontwikkeld tot wat het nu was. Ze voelde zich geborgen bij hem, en hij bij haar.
'Moet je vanavond weer de wacht houden?' vroeg hij, een verborgen verlangen in zijn stem.
Ze knikte. 'Helaas wel.'
Demish
Internationale ster



Adair had moeten weten dat het niet verstandig was geweest om zich terug te trekken in de hooischuur. Zodra Momo zich tegen hem aan had genesteld en hij zijn ogen had gesloten om te genieten van het zonlicht, hadden er alarmbellen moeten rinkelen in zijn hoofd. In plaats daarvan was hij weggezakt in een heerlijke slaap, die een hoop goedmaakte voor het vroege opstaan.
Dat hij een fout had gemaakt, realiseerde hij zich maar al te goed toen zijn tante hem met veel geluid wakker probeerde te schreeuwen.
‘Bay! Als je nu niet je ogen opent, dan haal ik je moeder er bij! En geloof me, ze zal het niet leuk vinden om te horen dat haar oudste zoon ligt te luieren in de zon!’ Naast de schreeuwende woorden trapte er ook nog eens iemand, zacht, tegen zijn been aan.
‘Ik ben al wakker,’ mopperde hij, zijn ogen nog altijd gesloten. Langzaam kwam hij overeind en hij rekte zich uit. Daarna durfde hij pas een blik te werpen op de zus van zijn moeder, die ook op de boerderij woonde. Het was zijn gezin, dat van zijn tante en dan nog de ouders van zijn moeder. En iedere dag, of beter gezegd: ieder uur, was er wel iemand die hem irriteerde.
‘En ik dacht dat het duidelijk was: ik wil niet meer Bay genoemd worden,’ zei hij terwijl hij overeind kwam. Hij had zijn eerste naam nooit gewaardeerd. Misschien dat het bij hem had gepast toen hij jonger was geweest; een klein jochie dat door de velden rende. Maar toen hij de puberteit had bereikt, was zijn afkeer voor de naam gegroeid en had hij er op gestaan dat iedereen hem Adair had genoemd. De enige voor wie hij nog een uitzondering maakte, waren zijn grootouders.
‘Nonsens. Je ouders hebben die naam voor je gekozen. Daar moet je dankbaar voor zijn.’ Ze duwde hem met een deegroller in de richting van de uitgang. Met een vragend gezicht wreef hij langs zijn been, zich afvragend of ze hem had getrapt, of dat het de deegroller was geweest waar ze hem een tik mee had gegeven.
‘Ik heb je nodig in de keuken. Je neefjes en nichtjes maken er een potje van,’ zei zijn tante, terwijl ze hem met een scherpe blik in de gaten hield. Alsof ze bang was dat hij weer zou vertrekken voor nog een dutje.
‘Misschien had je ze dan niet alleen moeten laten,’ merkte Adair op. Zijn tante hief dreigend haar deegroller en hij dook snel weg, de keuken in.
Daar trof hij zijn neefjes en nichtjes aan. Zijn nichtjes hadden zich ontfermd over het maken van de jam, maar leken het interessanter te vinden om het fruit wat ze hadden geplet te verspreiden over hun gezichten. Zijn neefjes, die net iets ouder waren dan zijn broertje, hadden hun werk nog niet aangeraakt en zaten met een nors gezicht naar de tafel te staren.
‘Waarom heb je mij nodig?’ vroeg hij aan zijn tante, die hem met een harde hand op een stoel drukte.
‘Naar jou luisteren ze nog, soms.’ Ze knikte naar de twee jongens, waarna ze zich ontfermde over de twee meisjes om hun gezichten schoon te maken.
‘Heeft ze jullie ook bedreigd met een deegroller?’
‘Meerdere keren,’ klaagde zijn oudste neefje. ‘We willen niet helpen in de keuken. Dat is voor meisjes.’
‘Wat?’ vroeg Adair verbaasd. ‘Wie zegt dat? We doen hier allemaal wat we moeten doen. Dat heeft niks te maken met wat voor een geslacht je bent.’
Hij greep een snijplank en wat van de geplukte kersen, zodat hij die kon ontpitten en snijden. Hij keek over zijn schouder, maar zag nergens zijn tante. Hij pakte een handjevol kersen en overhandigde de jongens er een paar. Met een grijns op zijn gezicht stopte hij er eentje in zijn mond. ‘En het voordeel van ruit snijden, is dat je af en toe nog wat kan eten.’
‘Bay!’ tierde zijn tante, wat alleen maar gelach opleverde van de jongens.
Hadesu
Wereldberoemd



Het villen en klaarmaken van het hert kostte veel tijd, maar het was het waard. De sfeer was in tijden niet meer zo ontspannen geweest en de gesprekken luchtig. Het vuur brandde en de geur van het vlees dat langzaam gaarde vulde de avondlucht. Araya was op een boomstam gaan zitten, Sebastian zat naast haar. Aan haar andere kant zat Anne, die bezig was met het vlechten van Araya's haren. Haar zusje was absoluut geen vechter, maar wel ontzettend handig. Ze vlocht de haren strak op de hoofdhuid aan elkaar en hoewel het getrek aan de haren op de hoofdhuid niet prettig was, zorgde het er wel voor dat de lange lokken niet in haar gezicht zouden hangen.
'Auw!' sprak de oudste van de twee zussen.
Anne negeerde het geluid en trok de haren nog een keer aan, waarna ze de vlechten bij elkaar bond. 'Zo.'
'Dank je, Anne.' Araya haalde een hand over haar haren. De vlechten waren strak op haar hoofdhuid gevlochten, maar haar donkere haren op haar rug hingen nog steeds los. Zo had ze haar haren het liefst, zelfs al zorgde het ervoor dat ze vaak lang bezig was met het ontklitten.
'Het ziet er prachtig uit,' complimenteerde Sebastian. Voordat Araya daar echter op kon reageren, klonk gejoel op. Het eerste stuk vlees van het hert werd afgesneden op opgediend. Niet veel later zat iedereen te eten en waren de gesprekken wat verstomd. Het geknisper van het kampvuur voerde de boventoon terwijl iedereen stukken vlees verorberde. Als een soort van extraatje waren er ook wat noten uitgedeeld, maar eigenlijk was het vlees meer dan voldoende. Araya genoot er dan ook met volle teugen van, aangezien ze niet wisten wanneer ze weer zoiets zouden hebben. Het overige vlees zou waarschijnlijk ingedroogd worden, zodat het langer bewaard kon worden. Dat smaakte toch heel anders dan wanneer het vers was.
Nu ze daar zo zaten leek de wereld even normaal. Het leek alsof er een eeuw geleden geen gigantische pandemie had gewoed, die de mensheid bijna uitgeroeid had. Het leek alsof ze veilig waren, alsof de wilde dieren in de omgeving niet gevaarlijker dan ooit waren. Heel even konden ze ontspannen, doen alsof het leven zorgeloos was.
Araya legde haar hoofd op Sebastian zijn schouder. Hij legde een arm om haar heen. Ze sloot haar ogen. Niet omdat ze moe was, maar omdat ze zich veilig voelde. Hij drukte een kus op haar haren. En zo zaten ze nog enkele tijd, totdat het langzaam tijd werd om naar bed te gaan.
'Succes, vanavond,' zei Sebastian.
'Komt goed. Na deze maaltijd kan ik de wereld aan,' glimlachte Araya. Hij glimlachte terug.
Ze pakte haar wapens en pakte een boomtak, die ze gebruikte om de boom in te klimmen. Geritsel iets verderop liet haar weten dat iemand anders de wacht hield in het noorden van het kamp. Araya maakte het zich gemakkelijk, wapen in de hand, en maakte zich gereed voor een rustige nachtdienst.
Wat ze niet verwachtte, enkele uren later, was het zoevende geluid van een pijl en de doffe plof toen deze zich naast haar hoofd in de boomstam nestelde. Gevolgd door nog meer geluid van pijlen die door de lucht volgen. Gevolgd door een helse paniekuitbraak.
Demish
Internationale ster



Er was geen avond die rustig voorbij trok bij Adair zijn familie. Het kostte minstens een kwartier om iedereen aan tafel te krijgen en dat was bijna een nieuw record van de familie. Wanneer de één ging zitten, rende de ander weer weg of kwam men tot de conclusie dat één van de jongere kinderen zich toch weer had verstopt in een ruim keukenkastje. Het enige moment waarop het voor even stil was, was wanneer zijn grootouders aanschoven. Met één blik wisten ze de stilte te vangen, maar ook die stilte duurde nooit voor lang.
‘Wij hebben vandaag jam gemaakt, opa,’ zeiden zijn nichtjes trots.
‘Wie heeft de hond in de keuken gelaten?’ Zijn tante wierp hem een boze blik toe.
‘Nee, je kan niet meteen een toetje eten.’
‘Waarom niet?’
‘Daarom niet.’
‘Geef de aardappelen eens door.’ Zijn vader stootte hem aan en gebaarde naar de schaal die voor hem stond. Met een vork tussen zijn tanden geklemd en een hap stomend eten nog in zijn mond, greep Adair de schaal met één hand en gaf hem door.
‘Mama betrapte Adair erop dat hij in slaap was gevallen in de hooischuur. Ze sloeg hem zelfs met haar deegroller!’ zei één van zijn neefjes. Zijn oma keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan, maar haalde vervolgens haar schouders op. Het was een gebruikelijke dinsdag.
Totdat zijn broertje zich in het gesprek mengde. ‘Ik zag iets in het bos vandaag.’
De tafel veel stil. De jongste kinderen keken met grote ogen naar Finn, terwijl de volwassenen geschrokken een blik met elkaar wisselden. Adair wist niet goed hoe hij moest reageren, maar hij merkte dat zijn maag samentrok bij het idee dat zijn jongere broertje dicht bij het bos was geweest. Zelfs al was hij dertien jaar.
De bossen waren niet direct verboden. Niet helemaal. Het was echter ook niet de bedoeling dat kinderen er onbegeleid naar toe gingen. Er waren daar wilde dieren, groepen die rondreisden en hun territorium afbakenden. En indringers werden niet op prijs gesteld.
‘Finn,’ hun moeder legde haar bestek weg en vouwde haar handen onder haar kin, ‘je weet dat je daar niet zomaar naar toe kan.’
‘Ik was er niet in de buurt! Niet echt,’ verdedigde hij zichzelf.
‘Wat heb je gezien?’ vroeg zijn oudste neefje.
‘Was het een dier?’ vroeg de ander.
‘Een eenhoorn?’ vroeg zijn nichtje hoopvol.
‘Eenhoorns bestaan niet,’ zei Finn enkel. Pas toen iedere volwassene aan de tafel hem indringend aankeek, zakten zijn schouders iets en gaf hij antwoord: ‘Ik zag… Iemand. Een figuur.’
‘Het is vast niks,’ zei Adair, waarna hij een stuk brood pakte en er een flinke hap van nam. ‘Misschien een dier, of een reiziger. Niets om ons zorgen om te maken.’
‘Dan nog zou geen van jullie te dicht bij de bosrand moeten komen,’ waarschuwde zijn vader. ‘We willen geen problemen. We hebben het goed hier.’
Adair zijn eerste reactie was om te vragen of dat daadwerkelijk het geval was, maar hij besloot zich in te houden.
Hadesu
Wereldberoemd



Ze had het geritsel in het gras wel gehoord, maar had het afgedaan als de wind, de koele bries die ook zij op haar gezicht voelde kietelen. Later realiseerde ze zich dat de indringers de wind waarschijnlijk gebruikt hadden om hun geluiden te maskeren en dat ze er dus met open ogen ingetrapt was. Maar ja, toen was het al te laat.
Na die eerste pijl had ze direct alarm geslagen. De belagers hadden waarschijnlijk geprobeerd om de wacht eerst uit te schakelen, want de jongeman die de andere kant van het kamp in de gaten had gehouden, viel met een harde plof van zijn plek. Een pijl door zijn schedel geboord. Araya rilde even bij het idee dat zij net zo dood had kunnen zijn, als de pijl die naast haar hoofd in de boom was geland iets verder naar rechts was geland.
Verdwaasde mensen werden wakker. Het was lang geleden dat er 's nachts dreiging was geweest. Te lang. Een aantal van de jagers was uitgeput vanwege de lange en slopende jacht van die dag. Daardoor waren ze traag, te traag. Araya gaf zichzelf ook schuld; zij was verrast geweest door de aanvallers, terwijl zij het kamp juist tijdig had moeten kunnen waarschuwen.
In een vloeiende beweging greep ze een pijl, spande ze haar boog en schoot ze een pijl in de richting waar het vorige projectiel vandaan kwam. Een vloek vertelde haar dat ze raak had geschoten, maar niet dodelijk. Een tweede pijl werd gericht, maar voordat ze deze af kon vuren werd er op haar geschoten. Ze wist de pijl maar nauwelijks te ontwijken en het bracht haar een halve seconde uit balans. Haar positie op de tak gaf haar overzicht, maar maakte haar ook een redelijk makkelijk doelwit. Ondertussen begon onder haar de strijd te woeden. Iedereen zocht naar zijn wapens, greep wat ze maar konden pakken en hun vijand werd zichtbaar. Het was geen grote groep, maar ze waren gespierd en woedend. Op hun gezichten was dezelfde markering getekend die ze eerder op de bomen had gezien. De conversatie die ze eerder met Sebastian had schoot haar te binnen. Was dit de wraak voor het doden van het hert? Waren ze toch gezien? Het moest haast wel.
Veel tijd om na te denken had ze niet. Er werden nogmaals pijlen op haar gevuurd en ditmaal maakte ze de beslissing om op de grond te springen. En vanaf daar werd het een waas.
Araya schoot pijlen en toen de pijlen op waren greep ze een dolk die ze altijd bij zich had, maar het ging haar niet goed af. Een pijl had haar schouder doorboord en hoewel ze de pijn niet voelde door de adrenaline, verzwakte het haar. Gelukkig was het niet haar dominante hand.
Ze realiseerde zich dat ze aan het verliezen waren. Hoewel ze met meer waren, was niet iedereen uit het kamp goed getraind. Deze mensen waren allemaal gespierd en getraind en hoewel ze aan elkaar gewaagd waren, wist Araya dat het niet goed ging.
Er schoot haar iets te binnen. Haar vader, haar vader had een wapen. Een pistool, wist ze. Alleen voor noodgevallen, had hij haar ooit in vertrouwen verteld. Ze scande de omgeving, maar zag enkel mensen met elkaar vechten, of struikelen over degenen die al gevallen waren. Eindelijk viel haar oog op de tas waarin haar vader het wapen normaal bewaarde. Hoewel ze hem niet kon zien, wist ze dat dit een noodgeval was.
Met een elegante beweging ontweek ze de aanval van een brede vrouw. Zonder in de tegenaanval te gaan rolde Araya weg, waarna ze een sprint trok naar de tas. De grond was doordrenkt van bloed en lichamen maakten het manoeuvreren moeilijk. Ze stond er niet bij stil. Ze greep de tas, probeerde uit het vizier van haar vijanden te blijven en graaide erin. Uiteindelijk had ze het zware, metalen wapen te pakken. Haar vader had haar een keer laten zien hoe het werkte. Op hoop van zegen greep ze het met beide handen vast en richtte ze op de eerste en beste vijand die ze zag: de vrouw die haar zojuist belaagd had. Araya haalde diep adem en vuurde.
Even leek de tijd stil te staan. Het geluid van de knal was oorverdovend en trok de aandacht van iedereen. De brede vrouw, die op haar af kwam rennen, schrok zichtbaar. Haar ogen werden groot, maar voordat ze iets kon doen doorboorde het projectiel haar borstkas. Met een blik van verbazing keek ze neer op het bloed dat eruit begon te gutsen, voordat ze ineen zakte.
En toen ging de tijd ineens heel snel. De aanvallers leken zich te realiseren dat een vuurwapen iets was waar ze niet tegenop gewassen waren en trokken zich razendsnel terug, al hadden ook zij zware verliezen geleden. Niemand ging achter ze aan. Binnen dertig seconden was het stil in het verwoeste kamp. Araya had het wapen nog steeds in haar handen, trillend. Totdat iemand zijn handen op die van haar legde. Ze keek op, in de ogen van Sebastian. Hij was ook niet ongedeerd gebleven, op verschillende plekken had hij bloederige wonden, maar hij leefde. Ze legde het wapen terug op de grond en omhelsde hem.
'Je leeft nog,' zei ze zacht.
Hij hield haar steviger vast. 'Ja, Ar. Maar...' Hij maakte zijn zin niet af. Ze liet hem los. Nu pas keek ze om zich heen. De verliezen waren heftiger dan ze zich had gerealiseerd. Het leek een wonder dat zij en Sebastian nog overeind stonden. Haar maag draaide zich om toen ze zich realiseerde dat er tussen de lichamen ook een oudere vrouw lag. En een jongen van twaalf. In totaal stonden er misschien nog vijf mensen overeind en dat was inclusief Sebastian en zijzelf. Ze keek naar haar vriend. 'Waar zijn mijn ouders? Anne? En jouw ouders?' Paniek klonk door in haar stem. Sebastian pakte haar vast. 'Araya...'
'Nee!' Ze trok zich los en voelde een steek van pijn door haar lichaam gaan waar de pijl nog in haar schouder stak. Nogmaals keek ze over de bosgrond. De duisternis maakte het lastig te zien, maar haar overlevende kampgenoten waren al bezig met het scannen van de overledenen.
'Araya!' Een van hen riep haar naam. Ze liep zijn kant op. Op de grond lag een vrouw met donker haar, haar gezicht naar de grond gekeerd. Ze beet op haar lip en draaide het lichaam om. De dode ogen van haar moeder staarden haar aan. Araya hurkte, en sloot met haar hand de starende ogen. Toen pas zag ze het lichaam ernaast, dat verschrikkelijk toegetakeld was. Toch herkende ze de man uit duizenden, al was het maar om de rijkelijk versierde boog die in zijn handen geklemd was. Ditmaal kon ze haar tranen niet bedwingen. 'Het spijt me,' fluisterde ze, 'ik heb gefaald.'
Eventjes bleef ze zitten. Heel even. Ze was zich bewust van de consequenties. Na diep ademgehaald te hebben pakte ze de hand van haar vader vast. Hij was nog niet eens koud. Zorgvuldig maakte ze zijn vingers los van de boog, waarna ze het wapen vastmaakte aan haar eigen uitrusting. Ze kwam overeind. 'Verzamel de doden,' zei ze met een trillende stem, 'we zullen de lichamen verbranden. Onze vijanden laten we voor de wolven achter.'
Niemand ging tegen haar in. Hoewel niemand ongedeerd was gebleven, werden de lichamen bij elkaar gesleept. Er werd hout bijeen gestapeld. Araya droeg haar steentje bij. Samen duurde het enkele uren voordat ze alle lichamen bij elkaar hadden. Met een tak van het smeulende kampvuur werd de brandstapel aangestoken en het duurde niet lang voordat het vuur hoog oplaaide. De vlammen deden de tranen die geruisloos over haar gezicht stroomden verdampen, maar het verdriet werd er niet minder om. De geur van brandend vlees vulde haar neusgaten en langzaam ging haar leven in vlammen op. Letterlijk.
Het bleef een tijd stil terwijl het vuur doorbrandde. Toen hoorde Araya een zacht gekuch achter de bomen. Op haar hoede liep ze erheen, om daar haar jongere zus te zien. De jongere zus was onder het lichaam van een brede man klem komen te zitten en was nauwelijks bij bewustzijn, maar de rook van het vuur had haar iets doen ontwaken.
'Anne!' Toen Araya zich realiseerde wie het was, snelde ze naar haar zus toe. Met al haar kracht sleurde ze het lichaam aan de kant, om haar hart in haar maag te voelen zakken. Anne leefde nog, zoals gebleken was uit het hoesten, maar haar benen lagen in een misselijkmakende hoek.
'A..Ara..' probeerde Anne te zeggen.
'Ssh,' zei de oudere zus. 'Niet praten.' Ze keek op naar Sebastian, die naast haar was komen staan. 'Kunnen we iets voor haar doen?' vroeg ze.
Sebastian schudde zijn hoofd. 'Wij niet. Maar... een uur of anderhalf hier vandaan is een boerderij. Ik heb die richting op verkend toen we hier net kwamen. Misschien kunnen de mensen die daar wonen ons helpen.'
'En misschien slachten ze ons wel af. Wie zegt dat we ze kunnen vertrouwen?'
'Kijk naar Anne. Heb je een keuze?'
Araya keek naar Anne, zoals Sebastian zei. Ze was er slecht aan toe. Hun ouders waren dood. Er was bijna niemand meer over. 'Goed. We gaan.'
Sebastian begon al te hurken om Anne op te tillen. Araya hield hem tegen. 'Ik draag haar,' beval ze. Hij keek naar haar, wilde duidelijk in discussie gaan, maar respecteerde haar keuze uiteindelijk. Araya knielde voor Anne neer, tilde het meisje op. Een zachte kreun van pijn kwam uit haar mond.
'Ik weet het,' suste Araya haar, 'het wordt beter. Beloofd.'
Ze keek naar Sebastian. 'We gaan.'

Uiteindelijk waren ze twee uur onderweg, door hun verwondingen waren ze zwaar vertraagd. Het begon al licht te worden. Vijf man sterk waren ze. Een kamp van twintig man, gereduceerd tot vijf. En Anne, als die het zou overleven. Tijdens het lopen had Araya zich gerealiseerd dat het niet alleen haar benen waren die op een rare manier gebroken waren, maar dat haar zusje meerdere verwondingen op de rest van haar lichaam had. Het was een wonder dat ze überhaupt nog ademde.
'We zijn er,' zei Sebastian uiteindelijk. Ze stopten op de rand van het bos en Araya keek uit op een vredig ogende boerderij. Het enige dat verraadde dat het er misschien niet zo vredig was, waren de hekken die er stonden. Hoog en met scherpe staken, om indringers buiten te houden. Maar ze zouden er wel overheen kunnen klimmen. Ze moesten wel. Araya maakte aanstalten om met Anne in beweging te komen, maar werd gestopt door Sebastian. 'Ik ga erheen,' zei hij, 'om hulp te vragen. Als ze niet willen helpen... dan kunnen jullie veilig weggaan. Anders kom ik terug met hulp.'
Even twijfelde Araya. Als nieuwe leider, dankzij de dood van haar vader, had ze het idee dat zij eerst zou moeten gaan. Maar in Sebastian zijn ogen zag ze dat hij vastbesloten was. Ze knikte. 'Wees voorzichtig.' Hij knikte, waarna hij in de richting van het gebouw bewoog. Araya leunde tegen een boom. Ze wilde niet gaan zitten, bang dat ze dan in slaap zou vallen. In plaats daarvan begon ze zacht tegen Anne te praten, alsof zij zou antwoorden. De andere drie, twee mannen en een vrouw van haar leeftijd, gingen wel zitten. Ze waren allemaal verzwakt en gewond. Hopelijk zouden deze mensen kunnen helpen.
Demish
Internationale ster



Woensdag was één van de weinige dagen waarop Adair uit kon slapen, voor zover dat toe werd gelaten op de boerderij. Hij nam er dan ook iedere week dankbaar gebruik van dat niemand hem wekte. Tenminste, dat was totdat hij voelde dat iemand aan zijn arm schudde. Niet zachtjes, zoals een lieftallig familielid het zou doen. Hard en ruw, met vingers die in zijn huid drukten en gehaast gefluister erbij.
‘Adair, word wakker!’ Het duurde een paar seconden voordat hij de stem van zijn broertje herkende. Finn was degene die op woensdag vroeg op moest. Iets waar hij normaal geen problemen van maakte, aangezien hij een vroege vogel was. Adair snapte dan ook niet waarom zijn dertienjarige broertje naast zijn bed stond te krijsen alsof hij zojuist in bed had geplast en het wilde verschonen voordat zijn moeder er achter kwam.
‘Ik ga je niet helpen, Finn,’ bromde Adair, waarna hij de dringende handen van zijn broertje wegduwde. Hij pakte zijn kussen vast en draaide zich om, waarna hij het kussen stevig tegen zijn oor aandrukte, in de hoop dat het voor Finn duidelijk was dat hij niet op zou staan.
‘Je moet meekomen!’ Twee handen graaiden naar het kussen en trokken het weg. Geïrriteerd kwam Adair overeind en hij opende zijn mond om een ruzie te starten, maar hij slikte zijn woorden in toen hij de wijde ogen van Finn zag. Hij keek geschrokken, bang zelfs. Er was echt iets aan de hand.
Momo, die aan zijn voeteneind had liggen slapen, leek ook wakker te zijn geworden en keek vragend naar de twee.
‘Wat is er?’ vroeg Adair, plots een stuk wakkerder. Hij duwde het deken aan de kant en kwam uit bed.
‘Weet je nog dat ik zei dat ik iets had gezien in het bos?’ vroeg Finn, terwijl Adair zich snel aankleedde. ‘Het is weer terug. Hij is terug! En hij komt deze kant op.’
‘Wat?’ Verbaasd draaide hij zich om naar zijn broertje. Hij had gedacht dat Finn iets willekeurigs had gezien. Een speling van het licht, niet meer dan dat. Maar Finn wees naar het raam dat uitkeek op de bosrand en Adair zag wat hij bedoelde. Iemand liep met veel moeite door het hoge gras, recht op de omheining van de boerderij af. De persoon was ver weg, maar de rode kleur in zijn kleding vertelde genoeg.
Met een speer in zijn hand leek hij recht uit een spookverhaal te wandelen.
‘Blijf binnen en haal vader,’ droeg hij zijn broertje op. Hij haastte zich naar beneden en greep een scherp mes uit de keuken, voordat hij naar buiten stapte. De zon was nog maar net op en het was fris. Het kostte Adair minder tijd om bij het hek te komen dan de persoon die zijn broertje had gezien.
Hij strompelde en leek moeite te hebben om overeind te blijven. Hij gebruikte zijn speer als ondersteuning.
Hij was gewond. Ernstig. Toch bleef Adair op zijn hoede. Er waren groepen die van alles probeerden om boerderijen te beroven. Daar had hij over gehoord.
Zodra de vreemdeling hem in de gaten kreeg, stopte hij met lopen.  Hij was te ver van Adair om daadwerkelijk iemand aan te vallen. Al wist Adair niet hoe ver iemand met een speer kon gooien, realiseerde hij zich. 
‘Ik wil geen problemen!’ schreeuwde de persoon naar hem. Zelfs zijn stem klonk zwak. ‘Ik… Mijn groep is aangevallen en… We hebben hulp nodig.’
Adair wierp een blik op het bos, omdat hij vermoedde dat de rest waar hij op doelde zich daar bevond.
‘Wat heeft jullie aangevallen?’ vroeg Adair, nog niet van plan om zomaar mensen toe te laten op hun erf.
‘Een andere groep!’ De jongeman maakte een onverwachte beweging en hij greep naar zijn zij. Als hij zijn speer niet vast had gehouden, had hij nu op de grond gelegen.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat zijn vader langzaam naar hem toe liep, een hakbijl in zijn hand.
‘Hij vraagt om hulp,’ legde hij uit, knikkend naar de jongen. ‘Beweert aangevallen te zijn door een andere groep.’
‘Hoeveel mensen?’ vroeg zijn vader. De jongen hield een hele hand op. ‘Nog vijf. Zes in totaal. We zijn allemaal gewond, maar één van ons is er erg aan toe.’
Adair keek naar zijn vader, wachtend op een besluit. Ondanks dat hij de boel niet vertrouwde, was een deel van hem ook geneigd om hulp te bieden. Hij had nog nooit dit soort mensen ontmoet. Alleen maar andere families die zich, net als zij, hadden gevestigd op het land.
Zijn vader knikte. ‘Mijn vrouw is een goede verpleegster. Haal je gewonden. Adair,’ zijn vader gaf hem een klein duwtje. ‘Ga met hem mee.’
Hadesu
Wereldberoemd



Vermoeid streek Araya een pluk haren uit het gezicht van Anne. Het jongere meisje haalde nog licht adem, maar haar ogen waren gesloten en ze deed geen pogingen meer iets te zeggen. Araya was ook gestopt met praten, nu de vermoeidheid toe begon te slaan. De hele nacht was ze door gegaan. Ze had gevochten, gewonnen, lichamen bij elkaar gesleept, gerouwd, haar zusje gevonden en gelopen. Nu ze eindelijk een moment had waarop ze stil moest staan, moest blijven wachten en kon rusten, merkte Araya hoeveel energie ze verloren was. En bloed ook, trouwens. De wond op haar schouder bloedde niet meer, maar haar kleding was doorweekt en de pijl stak er nog steeds deels uit. Ze had de schacht afgebroken, maar wist dat het verwijderen van de pijl alleen maar meer bloedverlies zou betekenen op dat moment. En dat kon niet, ze moest Anne dragen.
De minuten die ze moesten wachten leken wel uren te duren, maar uiteindelijk kwam Sebastian terug. Met iemand anders, een jongeman. Ze kwam in beweging, leunde weer volledig op haar benen en haar drie kampgenoten deden hetzelfde, hesen zich met moeite van de grond. Allemaal zagen ze er beroerder uit dan enkele minuten geleden, alsof bij hen ook de laatste resten adrenaline waren weggevaagd. Een van hen, de jongste, stond te trillen op zijn benen en werd ondersteund door de andere vrouw. Haar rechteroog was flink op aan het zwellen en op haar kleding zaten flinke bloedvlekken. Nu ze haar mensen zo zag, realiseerde ze zich hoe slecht hun positie was geweest. Als zij het vuurwapen niet afgevuurd had, zouden ze waarschijnlijk verslagen zijn. Zouden ze nu allemaal dood zijn.
'Sebastian?' Langzaam begon ze de twee mannen tegemoet te lopen, met meer moeite dan eerst. Toch beet ze op haar kiezen en zette ze nog wat stappen het hoge gras in. Sebastian, die zelf ook moeite had om te blijven lopen, versnelde zijn pas en kwam naar hen toe.
'Ze gaan ons helpen, Ar,' zei hij, een sprankje hoop in zijn stem.
'Anne... het gaat slechter met haar.' Araya keek neer op haar zus, haar blik gevolgd door Sebastian. Daarna keek ze naar de jongeman. Het was duidelijk dat hij zijn leven in relatieve vrede door had gebracht. Geen littekens en niet mager. Gespierd, zelfs. Waarschijnlijk door het werken op de boerderij. Ze ontmoette zijn ogen voor een kort moment en zag dat hij op zijn hoede was. Dat begreep ze, voor hem moesten zij een enorme dreiging lijken. Hoewel... In hun huidige staat zou haar groep tot weinig in staat zijn.
Ze zette twee stappen naar de onbekende jongeman toe. 'Ze heeft hulp nodig, nu.'
'Ar, ze gaan ons helpen. Dat zei ik al. Laat Sam haar dragen, je bent uitgeput.' De minst gehavende van de twee mannen kwam al naar haar toe, maar Araya schudde haar hoofd. 'Ik heb haar de hele weg gedragen. Dit laatste stuk kan ik ook nog wel. Het is míjn familie.'
Sam knikte en boog zijn hoofd, liep in plaats daarvan naar de Sebastian en ondersteunde deze. Ze keek nogmaals naar de onbekende jongeman. 'Als je niet te bang bent dat we bijten, kun je hun helpen.' Ze knikte naar de jongeman die nauwelijks op zijn benen kon staan en de vrouw die moeite had hem overeind te houden. 'En breng ons naar je huis.'
Even bleef ze stil. 'Alsjeblieft,' voegde ze uiteindelijk toe, met lichte tegenzin. Smeken was niet haar sterkste kant, vriendelijk vragen evenmin. Ze wilde deze onbekende mensen niet direct tegen haar in het harnas jagen, maar er was geen tijd te verliezen. Niet voor Anne.
Demish
Internationale ster



Het was een vreemde gewaarwording om samen met een gewonde man naar de bosrand te lopen. Adair probeerde zich te bedenken waarom zijn vader in had gestemd met het verlenen van hulp. Het was niet alsof de gewonde groep in staat was om een gunst te verlenen. In ieder geval niet in hun huidige situatie. Dat terwijl diensten vaak werden geleverd in ruil voor een ander. En deze mensen waren niet eens onderdeel van hun gemeenschap. Ze hadden bewust voor een andere manier van leven gekozen. Niet dat hun manier slechter was, of beter. Het was gewoon… Anders.
Adair zijn gedachten werden echter naar achteren gedrukt bij het zien van de andere gewonden. Degene die er het meest uitsprong, om de verkeerde redenen, was het jongste meisje. Haar gezicht was lijkwit en haar benen stonden in hoeken waarin ze niet hoorden te staan. En dat leken niet haar enig verwondingen te zijn.
Een jonge vrouw was behoorlijk begaan met haar. Zo erg zelfs, dat ze zich niet leek te beseffen dat ze zichzelf gelukkig moest prijzen met de hulp die haar geboden was en dat ze niet zomaar eisen kon stellen. Adair vernauwde zijn ogen, maar slikte eventuele opmerkingen die hij had in. Hij wist niet hoe hij zou reageren als zijn familie was aangevallen en zo vermoeid zou zijn als de mensen voor hem.
‘Het is niet ver, mijn huis,’ stelde hij haar, en de anderen, gerust. Zoals de jonge vrouw had gesuggereerd, ontfermde hij zich over de jongeman die zich nauwelijks staande wist te houden. De steun van degene die nu naast hem stond, leek niet voldoende.
‘Kun je het laatste stuk nog overbruggen?’ vroeg hij aan de jongen, terwijl hij een arm om zijn middel legde en tevens ook een arm van de jongen rond zijn schouder sloeg, in de hoop dat hij wat meer op hem zou leunen. Het duurde niet lang voordat het bloed van de vreemdeling ook op zijn kleding zat, maar daar kon hij nu nauwelijks aan denken.
De jongen knikte en zette een stap, maar het was duidelijk dat het hem pijn deed. Nu Adair de groep beter bekeek, zag hij dat ze allemaal pijn hadden. Niet alleen in hun lichaam, maar al hun ogen stonden dof. Alsof het leven er uit was gescheurd door wilde beesten.
‘Het is maar een klein stukje,’ zei Adair, in de hoop iedereen wat gerust te stellen terwijl hij de eerste stappen zette. Hij knikte naar het witte hek, dat nog net zichtbaar was vanaf de plek waar ze stonden. ‘Richting het witte hek. Mijn vader komt ons waarschijnlijk tegemoet lopen.’ Tenminste, dat hoopte hij.
Iedereen kwam langzaam in beweging en volgde hem. Adair pobeerde zijn tijd te nemen. Het werd hem al snel duidelijk dat geen van deze mensen nog veel energie had en dat elke stap er eigenlijk al één teveel was.
‘Wat… Wat is er gebeurd?’ vroeg hij, zo nieuwsgierig als hij was. ‘Wie, of wat, heeft jullie aangevallen?’
Hadesu
Wereldberoemd



Het was niet de bedoeling om meer vijanden te maken, of om deze mensen, die hun hulp hadden aangeboden, tegen zich in het harnas te jagen. Maar met iedere stap die Araya zette, voelde ze het gewicht van haar zus zwaarder op haar armen wegen. Iedere stap die ze in de richting van dat witte hek zette kostte dubbel zo veel energie als de stap daarvoor. Het feit dat ze een lichte helling op moesten, maakte dat niet beter. Halverwege gleed ze uit op een stuk losliggende aarde, waardoor ze op haar knieën landde en een vloek onderdrukte. Doordat ze Anne droeg, kon ze haar handen niet gebruiken om zichzelf op te vangen. Het enige wat ze kon doen was haar zusje beschermen van de impact.
Ze haalde twee keer diep adem, waarna ze met moeite weer overeind kwam. Sebastian had bezorgd naar haar gekeken, maar ze schudde haar hoofd in stilte. In plaats daarvan richtte ze haar blik op het witte hek, dat verder weg leek dan ooit. Een voet voor de andere, en door.
Hoewel ze uitgeput was, leidde het spreken haar af van de vermoeidheid. Ze kon haar stappen zetten op het ritme van haar woorden, wat hielp. De anderen... die lieten haar spreken. Niemand had het uitgesproken, maar het leek alsof ze unaniem hadden aangenomen dat zij inderdaad de leider was nu. Na de dood van... wel, iedereen die betere kwalificaties had.
'Er was een territoriumgeschil,' begon ze te vertellen, 'met een andere groep. We hadden de hele dag achter prooi aangejaagd, maar uiteindelijk vluchtte het dier de territoriumgrens over. Dat betekent dat het niet meer onze prooi was, maar dat van de groep die dat territorium geclaimd had.'
Ze verstevigde haar grip op haar zusje. De vermoeidheid begon zich meester van haar te maken. Ze was uitgeput. Opnieuw keek Araya naar het hek, ze waren er bijna. Nog enkele stappen. Nog iets verder. Araya hoefde alleen maar de laatste stappen te nemen, om Anne te redden. Haar zusje, die niets misdaan had. Die het het zwaarste te voortduren had gehad van hun allemaal.
'We hebben het dier toch gedood en meegenomen,' vervolgde ze haar verhaal, met meer moeite dan daarvoor. 'Het kamp had honger. We hadden al weken niet meer goed gegeten. We dachten dat we er wel mee weg konden komen en we hadden het dier al de hele dag gevolgd. Het voelde oneerlijk dat het weg zou komen door een stomme grens.' Bij het hek stond een ander onbekend persoon. Nog heel even. Dan zou Anne de hulp krijgen die ze nodig had.
'Nog diezelfde nacht nam de andere groep wraak,' besloot ze grimmig, 'en ze vielen ons aan. Het overgrote deel van ons kamp, van onze families, hebben we enkele uren geleden zien sterven.'
Ze waren er. De top van de helling was bereikt, het witte hek gehaald. Araya haalde zwaar adem en merkte dat ze letterlijk stond te trillen op haar benen. Haar kampgenoten waren er niet veel beter aan toe. Ze waren gesloopt, maar ook gebroken. Allemaal waren ze minstens een iemand verloren die hen dierbaar was.
Met moeite strekte Araya haar armen iets, waardoor goed zichtbaar werd voor de onbekenden hoe slecht Anne er aan toe was. 'Help haar... alsjeblieft.'
Demish
Internationale ster



‘Dat… Dat is verschrikkelijk.’ Meer had hij er niet over te zeggen. Meer kon hij er niet over zeggen. Hij had geen idee hoe het moest zijn om in de bossen te leven. Om te weten dat, zodra een prooi een grens over was gestoken, het niet langer van jou was. Natuurlijk had hij in zijn leven ook honger gekend. Lang niet elke oogst was vruchtbaar. Soms heerste er een droogte, op andere momenten hadden ze weer een natte periode. Maar hij had altijd een dak boven zijn hoofd gehad. En hij had nooit hoeven vrezen voor zijn leven en dat van zijn familie. Niet echt.
Dat hadden deze mensen wel moeten doen. Sterker nog: ze hadden het grootste gedeelte van hun groep zien sterven. Hij kon zich niet eens indenken wat voor een effect dat zou hebben op een persoon. Plots was hij een stuk dankbaarder voor zijn eentonige leventje. Het was misschien niet uitdagend, maar hij zou nooit door zoiets moeten gaan.
Bij het hek stond zijn vader, zoals hij had gehoopt. Nu hij beter keek, zag hij at de hele boerderij in beweging was gekomen. Zijn neefjes vulden emmers met water. Zijn broertje rende voor hen uit naar de schuur, waar zijn moeder en tante druk in de weer waren.
Hij keek weer naar zijn vader. Ondanks dat de man toestemming had gegeven voor het verlenen van hulp, leek hij wel te willen weten aan wie die hulp precies werd verschaft. Adair zag zijn vader de groep bekijken. Langzaam en indringend. Zijn blik bleef hangen op de verschillende verwondingen, maar pas toen hij het jongere meisje in de armen van een ander zag, kwam hij in beweging.
‘Mijn vrouw zal haar helpen. Zij en een paar anderen maken op dit moment een paar bedden klaar in de schuur. Daar kunnen jullie gewonden terecht. Adair, neem ze daar mee naar toe.’
Adair knikte en nam de jongeman weer wat beter vast, zodat hij hem samen met de vrouw kon verslepen naar de schuur. Voordat hij dat echter kon doen, hield zijn vader zijn hand op.
‘Wapens laten jullie hier achter.’
Hadesu
Wereldberoemd



De man die hen opving toen ze eenmaal het hek voorbij waren, was een stuk meer intimiderend dan de jongeman. Araya kon direct aanvoelen dat deze man de leiding had, hij had net zo'n uitstraling als haar vader had gehad. Zijn blik op hun groepje maakte dan ook dat ze haar hoofd uit respect boog, al hield ze vanuit haar ooghoeken de omgeving in de gaten. Op de achtergrond liepen mensen heen en weer, jonge mensen.
Gelukkig duurde het niet lang voordat de man, de leider, hen voldoende had gekeurd om door te lopen. Net toen Araya in beweging wilde komen, voegde hij de laatste opmerking toe. Haar mensen keken naar haar met twijfel, alsof ze eerst wilden zien of zij het daar ook mee eens was. Alsof zij hier, op dit moment, iets te zeggen had. Ze knikte naar de man. 'Uiteraard. Mijn mensen zullen hun wapens afleggen. Wel...' Ze voelde een steek van pijn door haar lichaam trekken en haar gezicht vertrok eventjes. 'Wel zou ik graag eerst mijn zus bij uw vrouw brengen. Daarna zal ook ik mijn wapens afleggen.'
Ze keek de man afwachtend aan terwijl hij haar verzoek in overweging leek te nemen. Het duurde niet lang tot hij knikte. 'Breng haar maar naar de schuur,' besloot hij.
Ondertussen had haar groepje zo goed en kwaad als het ging hun wapens afgelegd. Er waren dolken, messen, speren en bogen met pijlen bij elkaar gelegd. Meer dan je op het eerste gezicht zou denken bij zo'n kleine groep.
Met moeite legden ze de laatste meters af. De schuur was zo dichtbij, ze kon de geur van het hooi ruiken en de mensen die daarbinnen in rep en roer waren horen bewegen. Toen de vrouw, die Araya identificeerde als de vrouw van de leider, haar en Anne zag, kwam ze direct in beweging.
'Leg haar hier maar neer,' zei ze, in haar stem overduidelijke bezorgdheid. Araya deed wat ze vroeg, streek een verdwaalde pluk haar uit het gezicht van Anne en zette een stap naar achteren. Direct ontfermde de andere vrouw zich over haar zusje.
Araya hield zich aan haar belofte, maar kon de kracht niet meer opbrengen om terug te lopen naar het hek om haar wapens daar neer te leggen. In plaats daarvan sleepte zij zichzelf wel nog naar buiten, maakte ze haar wapens los. De boog, de pijlen, een dolk en de tas met daarin het vuurwapen legde ze op de grond, waarna ze terugliep naar de schuur, waar men druk in de weer was met haar zusje en de verwondingen die haar mensen hadden opgelopen. Ze was kapot. Langzaam liet ze zich door haar benen zakken en ze ging op de grond zitten. Haar hele lichaam deed zeer, ze was kapot. Uitgeput.
Plaats een reactie
Reageer
Om nieuwe berichten te laden: ingeschakeld
Pagina: | Volgende | Laatste