Daynty schreef:
‘We gaan wraak nemen.’ Met die woorden en een brede grijns op zijn gezicht stapte James het aftandse appartement binnen en sloeg hij de voordeur, die al zo los in de scharnieren hing, achter hem dicht. Met opgetrokken wenkbrauwen keek Kaelah op van het nog kale blad dat voor haar op tafel lag.
‘Op wie gaan we wraak nemen?’ In gedachten ging ze automatisch het rijtje mensen langs met wie James problemen had. De man van de snackbar op de hoek van de straat, die altijd teveel mayo over zijn friet deed. De jongen van zijn werk die het bloed onder zijn nagels vandaan haalde met zijn arrogante houding. Of was het toch die vervelende benedenbuurman met zijn lawaai altijd? James werkte zich regelmatig in de problemen in een openbare ruimte of op zijn werk en vergevingsgezind was hij niet altijd, maar Kaelah zag haar broer niet zo snel wraak nemen om die kleine incidentjes, waarvan hij stug anderen de schuld bleef geven. En hoezo had hij het over “we”?
Zijn jas belandde over de rugleuning van een stoel aan de eettafel, waarna hij zich op diezelfde stoel neer liet zakken, zijn handen op de tafel legde en haar aankeek.
‘Op de regering. We gaan wraak nemen op de regering. Voor onze ouders.’
Kaelah voelde een steek door haar borstkas gaan toen hij over hun ouders begon. De twinkeling in zijn smaragdgroene ogen verraadde hoe enthousiast hij was over dit belachelijke idee. Want zo dacht zij erover - het was belachelijk. Verleidelijk, maar dwaas.
Ze legde de potlood neer en leunde naar achteren. Een zachte zucht verliet haar lippen.
Hoewel ze er zelf niet vaak over sprak, was het een droom van zowel James als haar om de regering eindelijk te laten zien, te laten horen hoe het merendeel van de bevolking écht dacht over de tirannie van de leiders. Al had ze het vermoeden dat de overheid daar heel goed van op de hoogte was. De wetten en straffen waren voldoende om opstandige gedachten in te dammen voor ze zich konden verspreiden. De inwoners waren bang. Iedereen probeerde er maar het beste van te maken.
‘James, je weet dat dat niet kan.’ Hij had het vaker over plannen en Kaelah had het vaker uit zijn hoofd gepraat dan ze op twee handen kon tellen. Standvastig schudde James zijn hoofd.
‘Het kan wél. Deze keer kan het wel. Er hebben zich al zoveel mensen aangesloten, Kaelah. Een opstand. Het zal er komen. Het zal er écht komen’, sprak hij vol overtuiging. ‘Ik hoorde het van Christian op de weg naar huis. Een opstand broeit in de armere wijken. Het is echt.’
Misschien was het het vuur in zijn groene ogen, de mengeling van hoop en vastberadenheid in zijn stem, maar Kaelah geloofde hem.
Voor deze ene keer geloofde ze hem.
Links, rechts, links.
Met iedere stap die ze zette, voelde het alsof haar ribben doormidden werden gespleten. Aan weerskanten van haar liep een bewaker, hun handen strak om haar bovenarmen geklemd. Alsof ze bang waren dat ze er vandoor zou gaan. Waar zou ze heen moeten? Ze zouden haar te pakken hebben voor ze een stap had kunnen zetten.
Haar tenen bleven haken achter een uitstekende tegel en ze zakte door haar benen. De mannen keken niet op of om, liepen stug door. Haar schoenen schraapten over de tegels en ze trappelde met haar benen, probeerde verwoed om de vaste grond onder haar voeten terug te vinden.
Kaelah drukte haar tanden op elkaar. Ze gunde het de ordehandhavers niet om haar pijn te horen of te zien, maar het lukte haar bijna niet om rechtop te blijven staan.
Links, rechts, links.
Abrupt kwamen de mannen tot stilstand. Ze scheurde haar blik los van de hobbelige, schots en scheve vloertegels. Ze waren stil blijven staan in één van de gangen die grensden aan het hoofdpad. Ze had de gangen niet geteld, maar het waren er veel. Zoveel rijen met cellen, zoveel kerkers om mensen in weg te stoppen. Het moesten er honderden zijn. Kaelah voelde een kilte door haar lichaam trekken. Het was beklemmend hoe goed de overheid voorbereid was op een protest.
De bewaker links van haar trok de traliedeur open. Ze struikelde toen de ander haar een ferme duw in haar rug gaf en dit keer kon ze een kreun van pijn niet inhouden. Kaelah strompelde een paar stappen de cel in voor ze op haar knieën zakte.
Ondanks dat haar lichaam hevig protesteerde, werkte ze haar bovenlichaam omhoog. Ze klemde haar handen rond de tralies van keek omhoog naar de ordehandhavers, die hoog boven haar uit torenden nu ze op haar knieën zat.
‘Alsjeblieft, ik hoor hier niet.’ Haar stem klonk raspend, schor. Haar keel voelde aan als schuurpapier en in haar mond lag de roestige smaak van bloed. ‘Alsjeblieft’, smeekte ze de mannen. Het enige dat ze kreeg was een minachtende blik alvorens de twee zich omdraaiden en wegliepen. Toch kon ze het niet laten om nog een smeekbede over haar lippen te laten rollen, en nog één, en nog één.
@Amarynthia