Daynty schreef:
Het gegil was oorverdovend − een geluid dat overal doorheen ging, dat alles oversteeg, zelfs het razen van de storm. Kaira haar haren zwiepten wild om haar hoofd terwijl ze zich wanhopig een weg tegen de wind in worstelde. Elke stap was een gevecht; de storm rukte aan haar kleren, stal de adem uit haar longen en joeg zand van de straat haar ogen in.
‘Hé!’ Een groot figuur botste op haar, gevolgd door een hand die haar arm vastgreep. Met samengeknepen ogen tegen de wind keek Kaira op naar de man die haar staande had gehouden. ‘Hé! Je wil niet die kant op! Het is een gekkenhuis daar, de storm…’ Een nieuwe windvlaag maakte de rest van wat hij zei onverstaanbaar. Ze hoefde het ook niet te horen, ze wilde het niet horen. Niet teruggaan was geen optie voor haar.
‘Mijn ouders!’ Kaira probeerde zich los te worstelen, maar de man bleef haar vasthouden. ‘Ze zijn in het centrum. Ik- Ik moet naar ze toe.’ Ze was aan de bosrand buiten Nim geweest toen de hel was losgebarsten. Ze had gezien hoe donkere wolken zich samen hadden gepakt, hoe de wind wild om zich heen had gegrepen, zo hevig dat een van de gebouwen in het centrum was ingestort. Het was een gebouw dat ze maar al te goed herkende − de winkel van haar ouders zat in het pand vlak ernaast, aan hetzelfde plein. Als de wind sterk genoeg was om een gebouw tegen de vlakte te brengen…
‘Je ouders?’ De man verstevigde zijn grip op haar bovenarmen. ‘Je kan daar niet heen, meisje. Het is daar een oorlogsgebied. Het is een en al verwoesting. De regen, zo dicht als een gordijn. Hagelstenen zo groot als tennisballen!’
Alsof de storm zijn woorden kracht bij wilde zetten, begonnen ook aan de rand van de stad de eerste regendruppels neer te dalen.
Kaira schudde wild haar hoofd. ‘De regen…’ De wind stal de woorden van haar lippen. Gelukkig had ze geen woorden nodig om duidelijk te maken wat ze wilde zeggen. Kaira hief haar hand en spreidde haar vingers, om een paar regendruppels door de lucht tussen hen in te laten dansen. De regen vormde geen probleem voor haar − haar gave stelde haar in staat om water te manipuleren, om het naar haar wil te buigen. Als het centrum er inderdaad zo slecht aan toe was als de man beweerde, dan hadden haar ouders haar alleen maar harder nodig. Ze zou een schild kunnen vormen van water, om het ergste van de wind buiten te sluiten. Al als kind speelde ze met de regendruppels − hoe erg kon deze bui nou echt zijn?
Kaira liet de druppels gaan en sloeg haar ogen op naar de man, hopend dat hij het zou begrijpen. Heel even leek het alsof hij nogmaals tegen haar in wilde gaan, maar hij moest de vastberadenheid in haar ogen hebben gezien, want zijn schouders zakten iets en met een kort schudden van zijn hoofd liet hij haar gaan.
Met hernieuwde paniek vanwege de waarschuwing van de man over hoe het centrum eraan toe was, rende Kaira de straten door. Ze was een van de weinigen die die kant op ging, de meeste mensen haastten zich weg van de storm, van de wind die steeds wijder om zich heen greep.
Al op enkele straten afstand van het centrum begon het beeld om haar heen te veranderen. Niet langer waren de straten slechts gevuld met plassen regen en losgerukte takken, hier dichterbij de kern van de storm waren hele bomen losgerukt uit de grond. Tuinmeubels lagen op straat, plantenbakken hadden ramen aan diggelen geslagen en sommige huizen misten complete stukken dak. De bewegingloze lichamen die verspreid over straat lagen, probeerde ze te negeren.
Hoe dichter Kaira bij het centrum kwam, hoe erger de ravage werd. Met iedere stap die ze zette, kroop de paniek in haar borstkas verder omhoog. Ze greep zich wanhopig vast aan het enige lichtpuntje in de chaos: de wind was iets gaan liggen en de hagel waar de man het over had gehad, leek voorbij te zijn.
Nog twee straten, nog één afslag. Zodra Kaira het plein bereikte, kwam ze abrupt tot stilstand. Ze herkende het haast niet meer. Bomen lagen verspreid over de grond, als luciferstokjes die uit een doosje waren geschud. Op de plek waar ze het gebouw in had zien storten, stond alleen nog een deel van het ijzeren geraamte overeind te midden van een berg brokstukken. En daarnaast−
‘Nee,’ fluisterde Kaira. ‘Nee, nee, nee.’
Naast het ingestorte gebouw was een tweede kale plek tussen de andere bebouwing te zien. De kenmerkende houten gevel van haar ouders’ winkel, met het donkergroen gekleurde uithangbord dat zij enkele maanden geleden had geschilderd voor de opening, lag gebroken onder de stukken puin van de appartementen daarboven.
Een schreeuw galmde door de stilte die was neergedaald over de stad. Pas een seconde later besefte Kaira dat de schreeuw van haar afkomstig was geweest. De regen zwol opnieuw aan, maar dit keer liet ze de regendruppels gaan. Haar ogen waren gefixeerd op de ingestorte winkel terwijl ze zich wanhopig een weg probeerde te zoeken door de takken van een eikenboom die haar pad versperde. Misschien waren haar ouders niet in de winkel geweest, probeerde ze zichzelf gerust te stellen. Misschien hadden ze de donkere wolken zien aankomen en besloten om eerder dicht te gaan vandaag. Misschien…
‘Kaira!’ Een hand op haar schouder trok haar weg uit haar paniekerige gedachten.
Het enige dat maakte dat ze de persoon die haar tegenhield niet opzij duwde, was dat ze zijn stemgeluid herkende. Kaira klemde haar vingers om de arm waarmee Josh haar tegenhield. ‘De winkel’, bracht ze uit terwijl ze met haar andere hand takken weg bleef rukken. ‘Ik moet kijken of ze…’
‘Kaira.’ De ernstige toon in Josh zijn stem liet haar naar hem opzij kijken. Zijn lippen vormden een streep en de bedroefde blik in zijn ogen vertelde haar alles dat ze niet wilde horen.
Het voelde alsof een hand zich om haar hart klemde. ‘Nee’, smeekte ze hem. ‘Ik moet kijken.’ Kaira bracht haar aandacht terug naar het ingestorte pand aan de andere kant van het plein en probeerde Josh’ arm weg te duwen. ‘Misschien zijn ze veilig. Misschien hebben ze een veilig plek kunnen vinden, binnen.’
Josh greep haar schouders vast en draaide haar naar zich toe, haar dwingend om naar hem te kijken. ‘Ik heb het zien gebeuren, Kaira. Je ouders… Ze waren niet op tijd buiten.’
Het voelde alsof de wereld onder haar voeten vandaan werd geslagen. ‘Ik… Ik moet kijken’, herhaalde ze.
‘Daar is geen tijd voor!’ Josh probeerde haar weg te trekken van de omgevallen boom voor haar. ‘De storm zwelt weer aan. Voel je het niet?’ Hij gebaarde met zijn vrije arm om hen heen, naar de lucht en de zwarte wolken die boven hen hingen. ‘Dit is geen gewone storm.’
Kaira had er geen moment bij stilgestaan, ze was te bevangen geweest door de paniek. Maar nu ze een moment nam om tot haarzelf te komen en haar aandacht op de storm te richten, voelde zij het ook. Er hing een zekere lading in de lucht, een spanning die haar vingers liet tintelen met de drang om haar gave in te zetten. Josh had gelijk: Het was geen gewone storm. Deze storm was door iemand gemaakt.
En te voelen aan de wind die opnieuw aanzwol, was diegene nog niet klaar.
Op sommige dagen kon Kaira het gegil nog steeds door haar hoofd horen galmen. Het gekletter van de regen, het luide huilen van de wind door de straten. Zelfs drie jaar later schrok ze soms nog wakker, ervan overtuigd dat ze terug was op die plek, in die storm.
Deze nacht was een van die nachten. Daarom zat ze nu buiten, een eindje weg van een van de ingangen van de ondergrondse schuilplaats van de rebellen, op een half afgebrokkeld muurtje van iets dat ooit een huis was geweest. Terwijl ze de koele, zacht nachtbries de flarden van de nachtmerrie uit haar hoofd liet verjagen, staarde ze omhoog naar de nachthemel. Als de herinneringen op haar neerdrukten en de bunker te benauwd werd, het gebrek aan openlucht haar te erg deed denken aan dat dichte wolkendek in Nim drie jaar geleden, dan brachten de sterren haar altijd kalmte. Dat ze ze kon zien, een sprankelende zee van lichtjes, betekende dat er geen wolken waren, geen storm. Dat haar herinneringen, hoe afschuwelijk ook, slechts dat waren: herinneringen.
Een beweging aan de rand van haar gezichtsveld trok haar aandacht weg bij de nachthemel. Haar mondhoeken krulden zich op tot een zwakke glimlach op het moment dat Josh naast haar op het muurtje kwam zitten.
‘Weer slecht gedroomd?’ raadde hij.
Kaira knikte. Het was niet de eerste keer dat hij haar middenin de nacht hier aantrof. Hij was de enige die wist hoe erg de nachtmerries haar nog tergden soms, en de enige die begreep waar ze over droomde zonder dat ze het hoefde te vertellen. Hij was er immers bij geweest die dag. Ze had Josh ontmoet toen hij als weekendhulp in de winkel van haar ouders was komen werken, en in een paar maanden waren ze close geworden. Nu, bijna drie jaar later, beschouwde Kaira hem als haar beste vriend. Hij was degene die haar uit de ravage van Nim had getrokken, degene die met haar mee terug was gereisd naar Isna, de stad waar ze was opgegroeid, en waar ze zich uiteindelijk hadden aangesloten bij de rebellen.
‘Wil je…’ Josh zijn vraag werd afgebroken door het geluid van gehaaste voetstappen achter hen. Met een frons op haar gezicht draaide Kaira zich om naar de rebel die hun kant op rende.
‘Jullie moeten komen’, bracht hij hijgend uit, buiten adem van het rennen. ‘Duncan heeft iets gespot aan de westkant van de stad. We weten nog niet wat het precies is, maar Michael vertrouwt het niet.’
Kaira wisselde een bezorgde blik met Josh. Michael was de leider van de rebellen is Isna. Hij was niet snel ongerust, dus dat hij de situatie nu niet vertrouwde, kon niet veel goeds betekenen.
@Delutix