Daynty schreef:
De stilte van het bos maakte Leora nerveus. Het was niet dat het er daadwerkelijk stil was – er klonk gekwetter van vogels verscholen tussen de takken van bomen, het zachte ruisen van de wind door de naalden aan diezelfde takken, en het geluid van haar eigen voetstappen, gedempt door het pak dode naalden en het mos op de bosbodem. Voor haar zat de stilte in het ontbreken van gepraat, van gelach, van de doffe klappen van een bijl op blokken hout en de geschreeuwde instructies die door de wind vanaf het trainingsveld mee werden gevoerd de rest van Heavensgate in. Hier, buiten de veiligheid van de muren, was er geen enkel teken van menselijk leven te horen.
Leora schoof de banden van haar rugtas beter op haar schouders en bukte om een laaghangende tak te ontwijken. Ze zou blij moeten zijn met het gebrek aan menselijk leven, gezien de tekenen van mensen die ze de afgelopen drie weken tegen was gekomen, alleen naar geïnfecteerden hadden geleid. Zelfs in de afgelopen vier dagen, vanaf het moment dat ze met Josh van de rest van de groep gescheiden was geraakt, had ze geen enkel spoor van gewone menselijke activiteit terug kunnen vinden, hoe goed Josh ook was in spoorzoeken en hoe vaak ze ook opnieuw het stadje hadden doorkruist. Het was alsof ze van de aardbodem waren verdwenen. Misschien maakte dat de stilte nog wel erger – de wetenschap dat ze nu helemaal alleen was.
Leora hoorde de rivier voordat ze hem zag. Het geluid van stromend water, brekend op en over rotsen, trok haar weg uit haar piekerende gedachten. Ze versnelde haar tempo en volgde het geluid naar de bosrand, waar de statige sparren plaatsmaakten voor een strook gras, het rijp glinsterend in de eerste stralen zonlicht die hun weg over de bergkam aan de andere kant van de vallei vonden. Haar eerste ingeving was om haar ogen te sluiten en de zon haar gezicht te laten verwarmen, maar het rationele deel van haar hersenen riep haar tot orde. Haar alertheid laten varen kon haar duur komen te staan. In plaats daarvan hield ze stil in de schaduw van de laatste, grote spar en nam ze een moment de tijd om haar blik langs de bosrand te laten gaan, zowel langs de bomen die zich links en rechts van haar uitstrekten, als langs het bos op de andere oever. Er was niets te zien.
Op het moment dat Leora uit de schaduw van de boom stapte, galmde een hard, schril geluid door het bos. Geschrokken sprong ze terug naar de vermeende veiligheid tussen de bomen. Haar hart ging tekeer in haar borstkas. Het duurde een paar seconden voor haar ogen de bron van het geluid hadden vastgesteld: een glimp bruingrijze vacht aan de andere kant van het water. Opgelucht blies ze haar adem uit – het was maar een marmot. Desondanks waren haar passen behoedzaam en vluchtig toen ze naar de rivier liep. Een marmot zou haar geen kwaad doen, maar wie weet wat het geluid van het dier allemaal aan zou trekken. Leora was niet van plan om lang genoeg rond te blijven hangen om daarachter te komen.
Ze knielde neer aan de waterkant, schoof haar mouwen een stukje omhoog en stak haar handen in het water. De handeling ontlokte een scherpe ademhaling aan haar lippen; het water was ijskoud. Hoewel haar vingers langzaam gevoelloos werden van de kou, bleef ze haar huid net zolang schrobben tot er geen enkel beetje bloed meer op te zien was, geen enkele zichtbare herinnering aan het teamlid dat ze had achter moeten laten.
Een nieuwe schreeuw van de marmot liet haar met een ruk opkijken. Had het dier nog een waarschuwing gegeven vanwege haar aanwezigheid of had het iets opgemerkt dat zij nog niet gezien had?
Voordat Leora een nieuwe zoektocht langs de bosrand kon doen, viel haar blik op een beweging boven de boomtoppen. Een dunne sliert rook kringelde omhoog vanuit het bos, danste enkele meters door de lucht voordat de wind er vat op kreeg. Haar hart versnelde – dit keer niet van de schrik, maar vanwege de vonkjes hoop die ontvlamden in haar lichaam. Rook betekende vuur, vuur betekende mensen. Misschien had de rest van het team zich ook schuilgehouden in dit bos.
Haastig krabbelde Leora overeind van de grond. Ze veegde haar natte handen af aan haar broek, waarna ze in de richting van de sliert rook liep. Toen ze de plek naderde, nam ze voor de zekerheid haar boog en een enkele pijl in haar handen.
De rivier dwong haar in een laatste bocht langs de bosrand voor de bron van de rook in zicht kwam. Direct zakten haar schouders een stukje naar beneden. Er was niemand te zien. Dat er nog rook van het gedoofde kampvuur afkwam, echter, betekende dat wie hier ook was geweest, niet lang geleden was vertrokken.