De man nam plaats achter het kleine bureau in de hoek van de kamer. Het licht van de lamp vormde een perfecte cirkel op het hout en dat was de plek waar hij het kleine notitieboek neerlegde, zodat de lamp de pagina's te allen tijde goed zou belichten. Uit zijn tas viste hij een vulpen, waarna hij de dop eraf schroefde om zo het kroontje te onthullen. Meer had hij niet nodig.
Hij opende het boekje en keek naar de woorden, de doorgekraste zinnen, de met ingevingen vol gekrabbelde kantlijn. Ideeën die de afgelopen jaren in hem op waren gekomen en samengebonden in een boekje met leren kaft en een lam geworden elastiek. Het verhaal dat hem wakker had gehouden toen hij wilde slapen, hem had achtervolgd in zijn dromen en zijn hoofd had gevuld zodra hij wakker was, wachtend om door zijn pen naar het papier te worden geleid en op te worden geschreven, om niet te worden vergeten.
Was hij het al vergeten? Het was een tijd geleden dat het laatste woord uit zijn pen was gekomen. Dat hij het moeizame eind had geschreven, een punt had gezet achter een groot hoofdstuk van zijn leven en verder was gaan kijken dan de stoffige zolderkamer. Het moment dat hij liefde had gevonden.
Hij zuchtte en liet zijn vingertoppen op de eerste regel rusten. Het begin, hetgeen dat de lezer moest lokken. Het had hem gelokt, dat was zeker. Als hij het opnieuw bekeek, zou de wereld in zijn hoofd hem dan opnieuw meesleuren op avontuur? De man aarzelde even, legde toen zijn pen neer, schoof het boekje wat dichter naar zich toe en begon te lezen.
“Solertia. Die naam heeft mijn woonplaats gekregen en die naam zal het waarschijnlijk gedurende haar hele bittere leven houden. Niet dat dat leven nog lang zal duren, aan de omstandigheden van de stad te zien. De vervallen gebouwen, de mysterieuze maar zeer zure substantie die door de verlaten straten stroomt, de troosteloze sfeer. Zo veel minpunten die een eens bloeiende plek de grond in hebben geboord. Al is dat misschien niet de juiste verwoording, aangezien alle huizen de lucht in zijn geschoten. De bovenste verdiepingen van de flats in het centrum zijn voorzien van plateaus en de bruggen die de huizen met elkaar verbinden zorgen ervoor dat de vloeistof niet nog meer doden meeneemt in zijn stroming. Wat kan je anders doen? Het is niet zo dat je de zee over kan steken en op een betere plek uitkomt. Althans, dat denk ik.
Sommigen hebben het geprobeerd, heb ik gehoord. Ze kwamen echter snel terug, uitgedroogd en onder de brandwonden, wat ons weer vertelde dat de zuurgraad op zee niet hoger was dan hier in de grachten. Dat is zo’n beetje de enige ontdekking die er de afgelopen vijftig jaar is gedaan. Dat het eiland, omgeven door bergen, gelegen in een wereld zonder echte naam, niet kan worden verlaten, tenzij je een doodswens hebt. Het zal wel wat zeggen over de onderzoeken die zich hier plaatsvinden, of misschien eerder wat over de samenwerking tussen de onderzoekers en de rest van de bevolking. De eeuwige ruzies die tussen de verschillende bevolkingsgroepen spelen helpen niet bepaald mee aan de vooruitgang in de technologie.
Mijn woonplaats is echter gevestigd onder het meer aan de noordkant van het eiland, zo'n beetje de enige plek waar je zuiver water kan krijgen, aangezien de stad al wordt geregeerd door de Videntes. Ook het schiereiland aan de westkust, waar de Escritores de enige groene, levende bomen in de wijde omtrek hebben gebruikt om huizen in te bouwen, en de grotten van de Potencias in de bergen zijn bewoonbaar, maar daar waag ik me maar niet. Andere bevolkingsgroepen op Solertia zijn simpelweg niet zo gediend van bezoek. Niet dat wij het wel prettig vinden om visite te krijgen, maar goed, niemand zou het prettig vinden als hun woonplaats onaangekondigd wordt aangevallen, nietwaar?
Al met al een vrij treurig bestaan, als je het mij vraagt, zeker als je bedenkt dat het weinige sociale contact dat ik heb met anderen dan groepsgenoten zich beperk tot een vos met een ontbrekende achterpoot en een verwilderd, blind konijn, beiden rijp voor de slacht. Als je erover nadenkt, is het waarschijnlijk nog een wonder dat deze dieren het zo lang hebben overleefd zonder te muteren. De wonderen zijn de wereld nog niet uit, al is dat van de hoop niet te zeggen.
Ik ben Lillith, mocht die vraag je interesse hebben gewekt. Volwaardig lid van de Amantes, minnaars, heersers der wil, hoe je ons ook wilt beschrijven. Ik zou waarschijnlijk in staat zijn iemand zonder moeite de gracht in te laten lopen en toekijken hoe het vlees langzaam van zijn botten wegrotte, totdat uiteindelijk ook zijn smeulende karkas niet langer opgewassen zou zijn tegen het bijtende goedje – mocht ik hier ook maar de kleinste behoefte toe hebben gevoeld. Natuurlijk kunnen de Potencias je met hun spierkracht met hetzelfde gemak optillen en erin gooien en zouden de Escritores hun tot leven gewekte hersenschimmen ertoe aan kunnen sturen je in het nauw te drijven en vervolgens achterover in het zuur laten vallen, maar wie let er op dat soort details? Hooguit de Videntes, aangezien hun voorspellende gave voor het zien van komende aanvallen hen haast geen andere keus laat, maar dat is simpelweg een uitzondering op het regelboek van de ongeïnteresseerde relschoppers die deze maatschappij vormen.”
Het waren maar woorden, hield hij zichzelf voor. Het was verzonnen, onrealistisch, onwerkelijk. Zijn gezonde verstand praatte op hem in, maar zijn verbeeldingskracht vocht tegen. Het boekje trilde in zijn handen en hij legde het terug in de cirkel van licht en deinsde verdwaasd enkele meters achteruit, alsof het object giftig was en hem aan zou vallen wanneer hij te lang in zijn aanwezigheid verbleef. Hoe kon het dat zijn fantasie hem zoveel meer intrigeerde dan de realiteit? En, bovenal, hoe kwam het dat zelfs nu, na al die tijd, hij niet in staat was het verhaal van zich af te zetten?