Hier komen de laatste 3 forum topics
te staan waarop je hebt gereageerd.
+ Plaats shout
Anoniem
Hey, everybody!
0 | 0 | 0 | 0
0%
Om mee te kunnen praten op het forum dien je ingelogd te zijn.Nog geen account? Klik hier om een gratis account aan te maken.

> Sluiten
Helper
13 van de 24 sterren behaald

Forum

ORPG, gedichten en schrijvers < Virtual Popstar Eerste | Vorige | Pagina: | Volgende | Laatste
O | Love me like my demons do
Daynty
Internationale ster



Idas zijn antwoord bracht een verheugde grijns om haar lippen. Dit was hoe ze het graag hoorde. Hij wilde niet langer alleen de heksen beschermen, hij wilde wraak op de goden. Hij wilde hun rijk, net zoals zij het rijk van haar zus wilde. 
Met een elegante draai drapeerde Liraz zichzelf op de armleuning van zijn fauteuil. ‘Dan gaan we dat toch voor je regelen,’ sprak ze voldaan. Haar vingers gleden langs zijn kaak tot ze stilhielden onder zijn kin en zijn hoofd met een rukje iets optilden zodat hij wel naar haar omhoog moest kijken. ‘Liefje,’ voegde ze er op een scherpe toon aan toe. 
Idas ogen verduisterden. Even keek hij haar aan, waarna hij haar vingers wegtikte bij zijn kin en overeind kwam uit de fauteuil. Met zijn volle lengte torende hij ruim een kop boven haar uit, en nog steeds met donkere ogen keek hij op haar neer. ‘Hoe dacht je dat te gaan regelen als je ontheven bent van je taken?’
Een spiertje in haar kaken verstrakte en haar vingers drukten zich steviger tegen het glas aan. Hoe wist hij dat ze was ontheven van haar taken in het dodenrijk? Geërgerd nam ze een grote slok drank, die brandend weggleed door haar keel. De goden moesten het hem verteld hebben en zij hadden het vast van Hades gehoord. Hij was de eerste god die moest wijken, besloot ze. 
Idas keek haar nog steeds aan, wachtend op een antwoord, zijn ogen brandend op haar gezicht. Liraz maakte een achteloos gebaar met haar vrije hand. ‘Dat ik van mijn taken ben ontheven doet er niet toe.’ Ze gooide ook de laatste slok achterover en zette het lege glas weg. ‘Het is alleen maar handig dat mijn taken me niet in het dodenrijk houden nu.’
Een van Idas perfecte, donkere wenkbrauwen bewoog omhoog. ‘Het doet er niet toe? Wat heb ik aan een verbannen prinses?’
Liraz schoot abrupt overeind van de armleuning. ‘Hetzelfde als dat ik heb aan een verbannen god,’ kaatste ze terug. Haar ogen boorden zich in de zijne, niet van plan om zich af te laten schrikken door hoe intimiderend hij voor haar stond. ‘En bovendien ben ik niet verbannen. Ik ben ontheven van mijn bezigheden, dat is iets heel anders.’ Ze trok een wenkbrauw op op dezelfde arrogante manier als hij dat had gedaan. ‘Uitgerekend jij zou dat toch moeten weten.’
Met een grom verkleinde Idas de afstand tussen hen, tot er vrijwel geen ruimte meer tussen hun lichamen zat. ‘Was je ooit van plan om mij ervan op de hoogte te brengen?’ 
Liraz tilde een hand op en plukte achteloos een stofdeeltje van zijn blouse af. De warmte die van zijn huid afstraalde gloeide tegen haar vingers en brandde dwars door haar jurk op haar eigen huid zo dichtbij als hij stond. ‘Natuurlijk had ik het je verteld,’ antwoordde ze. ‘Als je mij daar een kans voor had gegeven.’ 
Idas snoof, een teken dat hij haar niet geloofde. Op dit moment kon Liraz zich daar weinig druk over maken. De euforie die ze voelde omdat hij met haar voorstel had ingestemd overheerste nu en ze was niet van plan dat door hem te laten verpesten. 
‘Het is nog steeds geen antwoord op mijn vraag,’ bromde Idas. ‘Hoe dacht je alles te gaan regelen?’ 
Haar blik zakte van zijn ogen af naar zijn lippen, langs zijn hals naar zijn borstkas, waar haar symbool nog vlak boven zijn hart preikte. Ze schoof de stof van zijn blouse nog iets verder opzij, zodat haar vingertoppen het gemarkeerde deel van zijn huid zacht konden beroeren. Idas verstijfde merkbaar onder haar aanraking, maar ze had het idee dat dat door iets heel anders kwam dan door angst of afkeer voor haar. Met een scheve grijns keek ze naar hem omhoog. 
‘Wat doe je?’ vroeg hij geërgerd, maar hij sloeg haar hand niet weg. 
‘Zit,’ droeg ze hem op. Hij keek haar aan alsof ze zojuist nog een van zijn beelden kapot had gegooid op de vloer. Liraz legde haar hand plat op zijn borstkas en duwde hem met kracht terug in de fauteuil. ‘Of wil je mijn teken de rest van je leven op je dragen?’ 
Ze kwam voor hem staan en boog zich iets voorover, naar Idas toe. Het speldje dat haar symbool had achtergelaten in zijn huid was opgelost in het niets toen hij het had aangewend om haar mee op te roepen, maar de lijnen ervan verdwenen niet zomaar. Liraz plaatste haar linkerhand op zijn bovenbeen voor steun en bracht haar andere hand naar zijn borst. Lichtjes gleden haar vingers over zijn huid, terwijl er gefluisterde woorden over haar lippen rolden, een tegenspreuk om op te heven wat ze had gedaan.
Demish
Internationale ster



Zijn huid schroeide onder haar vingers, maar dat was niet de enige, brandende sensatie die hij voelde. Er was meer dan dat. Iets van Liraz, haar energie of haar duistere klauwen, reikte naar zijn magie en versmolt het met dat van haar. Het was een fractie van een seconde, maar het voelde alsof hij onoverwinnelijk was. Hij kon de goden aan, hen allemaal.
Maar zodra Liraz haar hand weer wegtrok, verdween het machtige gevoel dat door zijn aderen was getrokken. Ze keken elkaar aan. Idas probeerde haar blik te ontleden. Wist Liraz wat hij zojuist had gevoeld? Had zij hetzelfde ervaren? Als dat zo was, dan hield ze zich van de domme. Haar gezicht bleef strak, haar ogen verraadden niets. Haar linkerhand rustte nog steeds op zijn bovenbeen en ze leek geen intentie te hebben om hem daar vandaan te halen.
Idas legde zijn hand op haar heup en trok haar op zijn schoot. Zijn hand gleed over haar rug en verstrengelde zich tussen haar donkere lokken. Hij trok haar hoofd naar achteren en bekeek de donkere plekken die zich in haar hals hadden gevormd. Ondanks dat iemand de onderhuidse bloeduitstortingen had veroorzaakt, oogden ze zwak.
‘Het is een schande dat je een simpel mens je laat aanraken op die manier,’ prevelde hij. ‘Ze zullen je nooit bij kunnen houden, of wel?’
‘Ze kunnen me aanraken op welke manier dan ook, als ik ze daarvoor toestemming geef.’ Liraz trok haar wenkbrauwen op. Zelfs nu hij haar haren tussen zijn vingers had en haar verbood te bewegen, keek ze nog onverschrokken uit haar ogen. ‘En als je er naar verlangt om mij aan te raken, Idas, maak je geen zorgen. We zullen daar genoeg tijd voor hebben als ik hier intrek.’ 
Geërgerd duwde hij haar van zijn schoot. In een galante beweging plaatste Liraz haarzelf weer op de armleuning van de fauteuil. Met haar handen fatsoeneerde ze haar zwarte haren. Idas bracht het glas naar zijn lippen om een slok te nemen, maar bedacht zich net voordat hij zijn lippen aan het glas zette. ‘Wacht, wanneer je wát?’
‘Intrek,’ antwoordde ze vanzelfsprekend. Ze maakte een wijds gebaar met haar armen. ‘Vertel me nou niet dat je een heel kasteel voor jezelf wil hebben? Als we samenwerken, is het niet meer dan logisch dat ik je kom vergezellen.’
‘Nee.’ Idas zette zijn glas neer en kwam overeind uit de stoel. Een samenwerking aan gaan met de dodenprinses was al ernstig genoeg, maar haar aanwezigheid irriteerde hem te veel om haar in zijn kasteel te laten verblijven.
‘Er is altijd nog een andere optie.’ Liraz maakte haarzelf comfortabel in zijn stoel en gooide haar benen over de leuning. De nachtblauwe stof van jaar jurk gleed naar beneden. Ze pakte het glas vast dat hij zojuist had verlaten en met een slok ontdeed ze het van zijn inhoud. Ze likt haar lippen en keek Idas aan. ‘Ik kan je altijd weer oproepen, maar daar reageerde je de vorige keer wat… prikkelbaar op.’
Hij herinnerde zich het gevangen gevoel, de geur van de verwelkende lelies en de brandende kruiden. Daar zou hij niet nog een keer doorheen gaan. Tegenzin flitste over zijn gezicht toen hij zich realiseerde dat hij geen andere optie had.
‘Goed,’ bromde hij. ‘Kies een kamer. Elke, behalve die van mij.’
‘Perfect,’ glimlachte Liraz tevreden. Ze duwde haarzelf overeind en liep naar de houten deuren die haar verder het kasteel in zouden brengen. Ze gooide ze open met haar magie, wat Idas een ongemakkelijk gevoel gaf. Deze plek was nog steeds van hem, maar het voelde alsof hij de duivel een vrijblijvende uitnodiging had gegeven.
Zelfs nu ze de kamer had verlaten, hing haar energie nog in de lucht.
‘Ga je me geen rondleiding geven?’ riep ze vanuit de gang. Haar stem weerkaatste tegen de stenen muren en galmde door in zijn hoofd, al was dat laatste misschien zijn eigen waanbeeld.
Idas wilde protesteren, maar hij bedacht zich dat hij beter de leiding kon nemen. Wie weet wat Liraz zou doen als hij haar zonder toezicht in zijn kasteel zou laten dwalen.
Hij vond haar in de gang. Aan weerkanten van haar hingen fakkels aan de muren en onder haar voeten lag een geweven tapijt dat zich door de hele gang verspreidde. Ze ontmoette zijn ogen met een zelfverzekerde blik.
Ze leek op een buitenlandse koningin die het kasteel had opgeëist.
‘Goed.’ Ze spraak haast koninklijk. Ze zette haar handen in haar zij. ‘Waar zullen we beginnen?’
Daynty
Internationale ster



Als antwoord op haar vraag beende Idas met een verwrongen gezicht langs haar heen, waarbij hij haar bijna aan de kant drukte met zijn elleboog. ‘Volg mij,’ bromde hij alleen. Liraz draaide zich op haar hakken om en volgde zijn bevel op. Het rode tapijt onder hun voeten dempte hun voetstappen toen hij haar de gang door leidde. Af en toe wees hij een deur aan en vertelde wat erachter zat. In deze vleugels waren dat vooral zitkamers, een muziekkamer en een balzaal. Met nieuwsgierige ogen nam Liraz elke ruimte in zich op. Overal keerden dezelfde, donkere kleurtinten terug in het interieur, evenals een diepe, rode kleur die haar deed denken aan bloed. 
‘Zo’n groot kasteel,’ merkte ze op terwijl ze een brede trap afdaalden naar beneden. ‘Helemaal voor jezelf. Is dat niet… eenzaam?’ In het dodenrijk had zij ook een eigen vleugel in het paleis die qua grootte niet veel onderdeed voor Idas zijn kasteel, maar daar bruiste het van het leven - van het leven dat dood was, eigenlijk. Er liepen bedienden door de gangen met een glazige blik in hun ogen, schaduwen en zielen krioelden in hoeken en nissen en regelmatig nodigde ze vriendinnen uit, afkomstig uit de andere adellijke families van het dodenrijk. En dan waren er nog stervelingen die ze soms naar haar vertrekken haalde om zich mee te vermaken. Andrei had meerdere keren de eer gehad om een voet in het dodenrijk te mogen zetten zonder daarvoor eerst te hoeven sterven.
Idas was bij de laatste traptrede aangekomen en stapte de tegelvloer van een grote hal op. Met een veelzeggende blik in zijn ogen keek hij achterom naar haar. ‘Wie zegt dat ik altijd alleen ben hier?’ 
Liraz gedachten gleden terug naar iets dat hij had gezegd toen ze hem had opgeroepen in de ruïnes van zijn kerk en zijn stem doordrenkt was geweest met ergernis. 
Door jou dwaalt er nu een sterveling rond in mijn kasteel, wat problemen betekent.
Haar mondhoeken bewogen zich omhoog tot een kleine glimlach en ze stapte naast hem de trap af. ‘Hoe is het afgelopen met de sterveling die je laatst achter moest laten hier?’ Genoegen stroomde door haar heen bij het zien van de donkere blik die door zijn ogen trok, de rimpeling van dreigende onweerswolken boven een donkere zee. 
‘Ik heb haar laten gaan, zonder eerst van haar te kunnen genieten.’ Zijn donkere blik landde op haar. ‘Iemand had mijn stemming daarvoor grondig verpest.’
Een vermakelijke lach verliet Liraz’ lippen. Ze liep langs hem heen en haar vingers gleden kort langs zijn bovenbeen, rakelings langs zijn heup en langs de rand van zijn broek. ‘Gelukkig ben ik er ook heel goed in om die stemming terug te brengen.’ Over haar schouder wierp ze hem een veelzeggende, scheve grijns toe. ‘Je hoeft het alleen maar te vragen.’
Ze hoorde zijn voetstappen op de vloer nauwelijks. Het ene moment stond hij bij de trap, het volgende moment voelde ze de warmte van zijn lichaam vlak achter haar en lag zijn arm voor haar borst langs, zijn vingers om haar keel. 
‘Ik vraag niet,’ fluisterde hij op een lage, onheilspellende toon in haar oor. Zijn andere arm wikkelde zich voor haar middel langs en trok haar lichaam strak tegen dat van hem aan. ‘Ik neem.’
Een donker verlangen kwam hevig als een winterstorm in haar opzetten. Op elke plek waar zijn lichaam tegen het hare aan drukte, leken vonken van opwinding over haar huid te dansen. Liraz zette haar tanden op haar onderlip en liet zich verder tegen hem aan zakken. ‘Ik zei toch dat ik die stemming makkelijk terug kon brengen,’ fluisterde ze grijnzend. 
Idas’ hand verplaatste zich naar haar rug en hij duwde haar van hem weg. ‘Het is een zonde dat je er zo irritant bij bent.’
Liraz lachte weer, luider dit keer, en schudde haar hoofd. ‘Het is een zonde dat jij er zo arrogant bij bent,’ gooide ze terug. Ze stapte verder de hal in, legde haar hoofd in haar nek om de volle hoogte daarvan op te kunnen nemen en draaide een rondje om haar as. In één muur zaten twee enorme, dubbele deuren van donker eikenhout. 
‘Dit is de entree.’ Idas ging verder met zijn rondleiding alsof hij niet nog steeds de spanning tussen hen in voelde, hun lichamen die naar elkaar verlangden. Hij toonde haar de formele eetzaal, de keukens waarin het akelig stil was, wasruimtes en een balzaal. Daarna leidde hij haar door een lange gang naar een andere vleugel van het kasteel. Ze passeerden een grote, openstaande deur waarachter Liraz een glimp opving van rijen boeken en kastel gevuld met nog meer boeken die zich uitstrekten van de vloer tot het plafond. De bibliotheek lonkte naar haar om er binnen te stappen, maar Idas liep alweer door naar een stel deuren aan het eind van de gang. 
‘Mijn galerij,’ verklaarde hij kort terwijl hij de deuren open duwde en over de drempel stapte. ‘Raak iets aan en je zal je vingers verliezen.’
Liraz snoof om zijn waarschuwing. ‘Dat zou zonde zijn. Ik kan zoveel leuke dingen bij je doen met mijn vingers.’ Terwijl ze langs hem heen liep, wierp ze hem een blik toe, waarna ze de ruimte rondkeek. Het was verrassend groot en door enorme boogramen stroomde helder daglicht naar binnen, waar het viel op de tientallen kunststukken die overal om haar heen uitgestald stonden. Er waren talloze schilderijen, sommigen met mensen, anderen met donkere stukken bos of de lugubere aanblik van dierenbotten, bloed en duisternis. Er waren schilderijen van heksen die magie bedreven en van mensen die zich inlieten met allerlei zonden. 
Maar waar haar aandacht naartoe werd getrokken, was een schilderij dat enigszins weggedrukt stond in een hoekje. Een schilderij waar het daglicht net niet bijkwam, alsof het de duisternis die er vanaf straalde niet durfde te beroeren. 
Zonder dat ze het bewust doorhad, brachten haar voeten haar tot vlak voor het schilderij. Er stond een man op afgebeeld, zittend op de rug van een enorm, zwart paard met een wilde, dierlijke blik in zijn donkere ogen. De man hield zijn kin geheven, zijn ogen waren een licht, ijsblauw, zo fel dat ze dwars door haar heen leken te kijken. Hij droeg zware, zwarte kleding met gouden details en op zijn hoofd preikte een kroon van glanzend obsidiaan, versierd met goud en botten. Alles aan het schilderij straalde macht uit, duisternis. De man dwong het soort respect af dat je tot diep in je botten voelt. 
Liraz had hem nooit meegemaakt, had nooit eerder afbeeldingen van hem gezien omdat de goden die hadden verboden. Maar toch wist ze meteen wie het was: Nicolas de Dodenmeester, een van de machtigste heersers die het dodenrijk ooit gekend had. Lang en lang geleden, toen het dodenrijk nog machtig en gevreesd was, voordat de goden er binnen vielen en het reduceerden tot een verlengstuk van hun eigen wil. 
Heel lichtjes ging Liraz met haar vingertoppen over de verf op het doek. Het schilderij was een afbeelding van haar verlangens, van haar ambities. Dit was hoe zij het dodenrijk weer wilde zien.


Demish
Internationale ster



Hoe meer tijd Liraz doorbracht in zijn kasteel, hoe meer spijt hij kreeg van zijn beslissing. Als ze alleen maar irritant was geweest, had hij het kunnen verdragen. Dat ze brutaal, ongegeneerd en gruwelijk mooi was, deed hem veel meer. Hij twijfelde er niet aan dat ze vroeg of laat elkaars kleren van het lijf zouden trekken. Hij had het bijna gedaan, in de entreehal. Als ze haar vervloekte mond had gehouden.
Hij hield haar nauwlettend in de gaten in zijn galerij. Het was een verzameling waar iedere kerk, ieder archief of museum jaloers op zou zijn. Hij had kunstwerken van over de hele wereld, aangevuld met zijn eigen werk. Werk dat, al zei hij dat zelf, jaren verder was dan hetgeen wat de mensheid wist te fabriceren.
Liraz had de hoek van de kamer bereikt, een schilderij waarvan hij precies wist welke het was. Hij had moeten weten dat het haar aan zou trekken. Dat het naar haar zou roepen als een vader die zijn verloren dochter zocht en opdroeg terug te keren naar huis. 
Haar vingers raakten het doek en Idas snoof. Hij had haar nog zo gezegd niets aan te raken. Hij hulde zich in schaduwen en verplaatste zich door de ruimte, terwijl hij vlak achter haar stond.
‘Ben je altijd zo ongehoorzaam?’ vroeg Idas, waarna hij uit de schaduwen stapte. Liraz schrok zichtbaar, haar schouders schokten. Toch had ze maar een seconde nodig om haar gebruikelijke houding weer te herpakken.
‘Soms,’ antwoordde ze op een plagende toon, maar haar ogen bleven gericht op het schilderij van Nicolas de Dodenmeester. Het was een van de laatste beeltenissen van de man. De goden hadden iedere verering van hem verboden. Eeuwen geleden, toen Idas het had gevonden, had hij niet begrepen waarom het schilderij hem zo had gelonkt. Nu begreep hij het.
De goden hadden hetzelfde lot voor hem gepland. De vernieling van zijn kerken was slechts het begin. Ook hij zou ooit verdwijnen.
‘Heb jij dit geschilderd?’ vroeg Liraz, gebarend naar het duistere schilderij.
Idas schudde zijn hoofd. ‘Deze niet.’ Hij had veel kunst verzameld. Het viel in niets te vergelijken met de kunst die de goden konden maken, maar dat was juist hetgeen wat hem aantrok. De kunst van mensen was veel kwetsbaarder, deelde pijn en verdriet. Hun angsten en verlangens waren verwerkt in verfstreken en met ieder schilderij wist hij weer een deel van de menselijke ziel te begrijpen. 
‘Weet je wie dit is?’ Liraz draaide zich naar hem om, maar haar ogen konden de man op het schilderij nog niet volledig loslaten. Verlangend keek ze naar de zwarte kroon, gemaakt van een glanzende steen en botten. 
‘Nicolas, een van de eerste koningen van het dodenrijk.’ Idas vouwde zijn armen over elkaar en bestudeerde de man. Hij oogde zo sterk, zo onverslaanbaar. ‘Hij is aan zijn einde gekomen door de goden. Ze vreesden hem, zijn kracht. Dus doodden ze hem.’ Er was een mythe dat zijn dood onlosmakelijk verbonden stond aan een krachtig wapen, gesmeden door Hephaestus. Het zou iedere heerser van het dodenrijk weerloos maken tegenover de goden.
‘Dat was de eerste fout die de goden maakten.’ Dit keer draaide Liraz zich volledig weg van het schilderij. Haar blauwe ogen verdonkerden, glommen met de kans op wraak nu zo dichtbij.
‘Wat is de tweede?’ 
‘Dat ze ons onderschatten.’

Liraz had een van de gastverblijven uitgekozen die uitkeek over de binnentuin. Het was een van de plekken die hij het meest verwaarloosde. Met zijn magie zou hij in staat moeten zijn om de planten en bloemen te onderhouden, maar het gras was door en verloren takken lagen op de grond. Wortels van bomen hadden de tegels gespleten. Doornstruiken klommen omhoog langs de muren. Waarom Liraz dat uitzicht had gekozen, wist hij niet. Hij had echter besloten om geen vragen te stellen.
In plaats van te slapen en de nacht aan zich voorbij te laten gaan, had Idas zich teruggetrokken in de bibliotheek. Daar had hij de haard aangestoken en plaatsgenomen aan de lange tafel. Hij had verschillende boeken naar zich toe laten zweven. Verhalen over het dodenrijk, mythen over de goden. Aan zijn voeten lagen Achelos, Ilias en Solon  te slapen.
Boek na boek sloeg hij open. De verhalen over Nicolas waren weggevaagd, alsof hij zelf nooit had bestaan. Dat terwijl het, in de ogen van de mensheid, een overwinning was geweest voor de goden. Idas kon het zich niet meer herinneren. Niet volledig. Hij wist wanneer het dodenrijk in de handen van de goden was gevallen, sinds wanneer Hades het rijk bezocht om toezicht te houden op de heersers. Hij had de verhalen gehoord over het mythische wapen, maar in geen enkel boek was het verhaal verteld.
Toch voelde het alsof hij daar naar opzoek moest, samen met Liraz.
Hij twijfelde of hij de prinses van het dodenrijk kon vertrouwen. Ze had hem dan wel verteld dat ze hem als een machtige god beschouwde, maar hij wist dat ze manipulatief kon zijn. Dat hadden de laatste verhalen die hij had gelezen wel bewezen. Als ze samen zouden werken, dan zou hij er voor moeten zorgen dat ze zich aan de afspraak zou houden. Alle afspraken.
Hij had de naslagwerken en verhalen aan de kant geschoven, waarna hij zijn spreukenboeken tevoorschijn had gehaald. Zij had hem gebonden aan de kerk waar ze hem had opgeroepen, hij kon er voor zorgen dat haar woorden bindend zouden zijn. Dat, mocht ze afzien van hun samenwerking, ze daar spijt van zou krijgen. Zijn magie zou haar verteren op de meest vreselijke manier.
De ochtendzon glipte door de gebogen ramen. Kaarsvet druppelde langs de kandelaren naar beneden. Ilias was de eerste die de gedaante in de deuropening opmerkte. De hond gromde en Idas keek op van het papier. Het was de zoveelste versie van een spreuk die hij die ochtend had geschreven.
‘Goedemorgen.’ Liraz glimlachte en rekte zich uit. Haar kamerjas verschoof met haar mee en onthulde haar blote benen. Ze schudde haar donkere haren van haar schouders en keek terug naar Idas. ‘Je ziet er niet uit alsof je een goede nachtrust hebt gehad.’
‘Ik had de slaap niet nodig,’ wuifde hij haar opmerking weg. Hij richtte zich weer op het papier voor hem en doopte zijn pen in de inktpot die hij naast zich had staan. Voor de spreuk die hij in gedachten had, was het belangrijk dat zijn woorden zo specifiek mogelijk zouden zijn. Hij kon Liraz geen uitweg geven, hoe klein die ook zou zijn.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat Ilias nieuwsgierig naar Liraz toe liep. Zodra ze haar hand naar hem uitstak, piepte de hond en maakte hij zich kleiner. Met opgetrokken wenkbrauwen keek Idas op van zijn werk. Zijn honden waren meedogenloos en deinsden voor niemand terug. En nu gedroeg een van hen zich als een puppy.
‘Niet echt een waakhond, of wel?’ vroeg Liraz. Ze knielde neer voor de hond, maar deze deinsde alleen nog maar verder achteruit. Ze schoof naar Ilias toe. DE hond draaide zich om en rende blaffend terug naar Idas.
Sussend liet hij zijn hand zakken, zodat hij Ilias over de kop kon strijken. Hij bestudeerde de hond en wierp een blik op Liraz. ‘Je verwart hem. Je bent dood, maar rot niet. Je leeft, maar niet zoals een mens.’
Liraz lachte schel en klapte in haar handen. ‘Dus de drie machtige honden van Idas zijn schoothondjes.’
‘Je hebt geluk dat je niet bestaat uit rottend vlees’ beet hij haar toe. ‘Anders hadden ze alle huid van je botten getrokken.’
Daynty
Internationale ster



‘Dat zie ik ze graag proberen.’ Met een grijns schudde Liraz haar hoofd, haar donkere lokken dansend over haar schouders. Idas was zo eenvoudig uit de tent te lokken. Ze was hier gekomen om met hem over serieuze dingen te praten, over hun doel en hoe ze dat gingen bereiken, maar hij maakte het te verleidelijk. ‘Het is wel erg praktisch dat je altijd levende wezens in het kasteel hebt, dan is er altijd iets in de buurt om te offeren.’
Een van de honden jankte zachtjes, alsof het haar woorden begreep. Liraz liet de drempel van de bibliotheek achter zich en liep met langzame passen de ruimte in, haar ogen langs de talloze kasten glijdend. Plank naar plank was gevuld met boeken, sommige oogden nieuwer, andere zagen eruit alsof het kleinste zuchtje wind ze uit elkaar zouden laten vallen. Haar vingers prikkelden om langs de kaften te glijden, om te kijken wat voor informatie Idas hier allemaal verstopt hield. Peinzend gleed haar blik verder langs de plafondhoge kasten tegen de muren. Zou er enige orde in zitten? 
Ze keek terug naar Idas om het aan hem te vragen, maar bij het zien van de pure afschuw waarmee hij haar aanstaarde, vielen de woorden stil voordat ze de wereld in waren. Niet-begrijpend trok ze een wenkbrauw op, wat zijn ogen er enkel duisterder op maakte. Het kostte haar een volle seconde voor ze besefte dat haar suggestie om zijn honden als offer te gebruiken hem naar haar liet kijken alsof híj de huid van haar botten wilde trekken. 
‘Idas toch,’ verzuchtte ze melancholisch terwijl ze zich naast zijn werk op de tafel zette. ‘Dat zou ik je honden nooit aandoen.’ 
Hij snoof en schudde zijn hoofd, kennelijk niet overtuigd van haar woorden. 
Luchtig haalde ze haar schouders op. ‘Dan geloof je het niet.’ Ze stal de laatste druif uit het schaaltje dat voor hem op tafel stond. Zodra haar tanden de vrucht doormidden beten, verspreidde de zoete smaak ervan zich over haar tong. 
Idas had zich terug over zijn werk gebogen, de veer die hij gebruikte om mee te schrijven vlak boven het papier zwevend. Ze kon een lichte denkrimpel tussen zijn wenkbrauwen zien terwijl hij bestudeerde wat hij tot nu toe neer had gekrabbeld. 
Liraz plaatste een hand naast haar bovenbenen en leunde naar hem toe om te kunnen lezen wat hij aan het schrijven was. Idas ademde hard uit. Hij legde de pen zo ruw naast het papier neer dat de inkt van de punt op de tafel spatte. 
‘Ben je hier naartoe gekomen met een reden of alleen om mij te irriteren?’ vroeg hij.
Liraz hief haar kin iets. ‘Eigenlijk ben ik hier inderdaad naartoe gekomen met een reden.’
Zijn wenkbrauwen bewogen zich spottend omhoog, een gebaar dat haar met haar ogen liet rollen. ‘Hoe leuk het ook is om jou te irriteren, ik kan ook best wel serieus zijn.’ Met haar vinger volgde ze gedachteloos een lijn in het hout van de tafel. ‘Ik heb na zitten denken over ons doel, over wat we willen. Vooral over hoe we dat kunnen bereiken.’
Nu had ze zijn volle aandacht te pakken. Idas leunde achterover in zijn stoel, vouwde zijn handen achter zijn hoofd en keek omhoog naar haar. ‘Op wat voor geniale ideeën ben je gekomen?’
Een vlaag van ergernis schoot door haar heen bij de minachting in zijn stem, alsof hij al bij voorbaat niets van haar ideeën verwachtte. Liraz klemde haar hand om de rand van de tafel. Ze was er klaar mee dat mensen haar onderschatten. 
‘De heersers van het dodenrijk zijn niet zomaar te doden,’ begon ze. ‘Gewone wapens zouden mijn zus weinig meer toe kunnen brengen dan pijn en zelfs dan zou het van korte duur zijn. Hetzelfde geldt voor magie, al kan dat wel meer schade aanrichten. Maar…’ Liraz maakte haar blik los van de boekenkast waar ze naar had zitten staren zodat ze Idas’ gezichtsuitdrukking kon peilen. ‘In het Dodenrijk gingen geruchten rond dat er een wapen is, gesmeed door de goden, dat een dodenheerser kan doden. De geruchten zijn bijna zo oud als het dodenrijk zelf en ik heb er al eeuwen niemand meer over gehoord. Het werd een mythe genoemd, een sprookje.’ 
Idas’ gezicht was een frustrerend vlak uitgestreken masker. ‘Maar je denkt niet dat het slechts een mythe is?’
Ze schudde bevestigend haar hoofd. ‘Het schilderij van Nicolas de Dodenmeester heeft me er weer over aan het denken gezet. Het dodenrijk was immens machtig onder zijn heerschappij, hij was onverwoestbaar. Maar toch is het de goden gelukt om hem te verslaan en de heersers die na hem kwamen onder de duim te houden. Ik kan me niet voorstellen dat ze dat is gelukt met alleen hun overredingskracht en charmes.’
Idas mondhoeken krulden omhoog tot een flauwe grijns. ‘Liraz, liefje,’ hij nam haar hand vast en drukte kus op haar knokkels, ‘Ik had niet gedacht dat er achter dat mooie gezichtje ook nog een stel hersens zou zitten.’
Demish
Internationale ster



Liraz haar nagels duwden zich in de palm van zijn hand, zo hard dat ze afdrukken achterliet. Ze keek hem aan alsof ze hem in het hier en nu zou kunnen vermoorden door de woorden die hij zojuist had uitgesproken. Idas glimlachte enkel en streek met zijn duim over de knokkels die hij zojuist had gekust.
‘Slik je woorden nog maar eventjes in, liefje. Want anders leidt je me af en dat zou erg zonde zijn van de informatie ik te vertellen heb.’
Ze trok haar hand terug uit de zijne, haar wenkbrauwen in een geïrriteerde frons. Het moest haar alles kosten om op haar tong te bijten en haar woorden in te houden.
‘Dat is al beter,’ complimenteerde hij haar, wat hij beter niet had kunnen doen. Haar ogen spuwden vuur. Als ze in het dodenrijk waren geweest, had ze hem ongetwijfeld al creperend op de grond laten vallen. 
Idas leunde achterover in zijn stoel en gebaarde naar alle boeken die op tafel lagen. Stapels wisselden zich af met opengeslagen boeken en losse documenten. ‘Ik heb geen naslagwerken over het wapen, maar ik weet dat het echt is. Haephastus heeft het gemaakt en ik vermoed dat mijn moeder er ook iets mee te maken had.’ Een wapen zo krachtig, daar moest magie een grote rol in hebben gespeeld.
‘Heb je het ooit gezien?’ vroeg Liraz nieuwsgierig. Ze leunde met één hand op de tafel, terwijl haar andere verwikkeld was in haar haren. Haar vingers draaiden langzaam rondjes om haar lokken. ‘Is het op Olympus?’
Hij schudde zijn hoofd. Het wapen was niet op Olympus, nog had hij het ooit gezien. Hij had ook geen concreet bewijs dat het bestond, maar hij voelde het aan. Als de eerste heerser van het dodenrijk zo machtig was geweest, zo machtig dat het de goden had bedreigd, hadden ze een grootste oplossing nodig gehad. Eentje die niet alleen sneed door merg en been, maar ook door duisternis en verderf. 
‘Weet je waar het wel is?’
‘Daar kunnen we achter komen, samen.’ Olympus konden ze van hun lijst strepen, Liraz kende het dodenrijk. Vermoedelijk zouden de goden het daar niet verbergen, al zou het een optie zijn waar Idas wel voor had gekozen. Hoe wreed was het om het dodelijke wapen boven de hoofden van de heersers van het dodenrijk te houden?
‘Het zou overal kunnen zijn,’ verzuchtte Liraz.
Idas schudde zijn hoofd en kwam weer naar voren. Hij greep een ander boek, opengeslagen op de huidige wereldkaart. ‘Het is ergens in het mensenrijk, ongetwijfeld op een plek waar de goden het kunnen beschermen. Maar met de juiste spreuken, zouden we het kunnen opsporen.’
Liraz bestudeerde de geschreven stukken tekst. Hij vroeg zich af in hoeverre ze het zou begrijpen. De woorden, de incantaties. Ze had, net als hij, niet alleen beschikking over de magie die ze had geërfd van het dodenrijk. Zwarte magie doordrenkte haar bloed, net zoals dat het bij hem deed. De vraag was of ze de taal van de spreuken sprak en of haar tong al eens bevuild was met de inktzwarte woorden die hij op had geschreven.
Bedenkelijk streek ze met haar vingers over het gelige papier. ‘Ik heb gehoord over een oud archief, in midden-Europa. Er wordt gezegd dat daar alle geheimen van de mensheid bewaard worden.’
‘En die van de goden?’ vroeg Idas.
‘Wie weet.’ Liraz keek op van het papier en trok haar hand terug. ‘Is dit een spreuk om iets op te sporen?’
Dus ze begreep het niet. Niet volledig. Hij boog zich over zijn laatst geschreven spreuk, nog steeds zoekend naar de juiste woorden om te voorkomen dat Liraz een uitvlucht zou kunnen vinden. De woorden moesten perfect zijn, zodat er geen ruimte was voor een vrije invulling. ‘Dit is een bindende spreuk, zodat geen van ons andere ideeën krijgt.’
‘Zou een van ons dat doen?’
Idas keek op, zijn gezicht nog altijd een uitgestreken masker, maar zijn ogen glommen. ‘Ik vertrouw jou niet. En ik ben niet te vertrouwen.’
Daynty
Internationale ster



De woorden leken te leven op het papier, de zwarte inkt rimpelend en kronkelend alsof de woorden waren geschreven met schaduwen. Liraz herkende sommige woorden, sommige samenstellingen van lettergrepen als de taal der spreuken. Een taal net zo oud als het stof van de aarde, net zo oud als de rijken van de doden, de levenden en de goden. Het was tevens een taal die allang geleden verbannen was uit diezelfde rijken, alleen nog gebruikt door beoefenaars van zwarte magie. Het verbaasde haar niet dat Idas de taal kende en het fascineerde haar dat hij de kunst ervan zo goed beheerste dat hij er zijn eigen spreuken mee kon schrijven. 
Er rustte een scheve grijns om haar lippen bij het horen van Idas zijn redenen achter het creëren van de spreuk. Hij vertrouwde haar niet – kennelijk onderschatte hij haar toch niet helemaal. 
Ze gebaarde naar het papier. ‘Is hij af?’ Ze herkende niet genoeg van de woorden om uit te maken wat er precies stond. Dat was echter niet nodig om te kunnen constateren dat het een spreuk was van de duisterste soort. Ze voelde de verdorvenheid ervan in haar botten, de zwarte magie zinderde in haar bloed. 
Idas krabbelde geconcentreerd nog enkele woorden op het papier voor hij de schrijfveer naast zich neerlegde. ‘Nu wel,’ antwoordde hij tevreden. Ze vroeg zich af of dit hetgeen was waar hij de hele nacht mee bezig was geweest. Waarschijnlijk wilde hij voorkomen dat er een breukje in de spreuk zat, een barst hoe klein dan ook via waar ze kon ontkomen aan de bond. Inwendig glimlachte ze, hij vertrouwde haar echt niet.
Idas spreidde zijn vingers uit op de tafel en kwam overeind uit de stoel. ‘Dus, liefje, weet je zeker dat je deze samenwerking met mij aan wil gaan?’
Spottend trok Liraz een wenkbrauw naar hem op. ‘Of ik het zeker weet? Jij was degene die drie dagen nodig had om tot het inzicht te komen dat je deze samenwerking wil.’ Ze sprong van de tafel af, haar kamerjas een werveling van satijn rond haar benen. Zijn honden sprongen onrustig op en verloren haar geen moment uit het oog. ‘Hebben we toevallig nog een bloedoffer nodig?’ 
Het papier verkreukelde bijna tussen Idas’ vingers. Hij zag eruit alsof hij die vingers het liefst om haar keel klemde, en niet voor het doeleinde waarvoor zij hem dat graag zag doen. ‘Alleen ons eigen,’ bromde hij, waarna hij langs haar heen beende naar de uitgang van zijn bibliotheek. 
Met een frons tussen haar wenkbrauwen volgde Liraz hem, zich afvragend of ze hem goed verstaan had. Spreuken die vroegen om een offer van het eigen bloed waren de sterkste die er bestonden, en de duisterste. Ze had nog nooit een dergelijke spreuk uitgevoerd, maar het had haar altijd geïntrigeerd. Verwachtingsvol volgde ze Idas door de kasteelgangen naar de twee krakende terrasdeuren die toegang gaven tot de binnenplaats. Het was een mistroostig uitzicht. Grijze, gebarsten tegels met onkruid tussen de voegen, een vergeten tafel met verroeste stoelen en een door klimop overwoekerde muur. Toch had de somberheid iets dat haar aansprak. Het deed haar denken aan het dodenrijk, misschien dat ze daarom een slaapkamer had gekozen met uitzicht op de binnenplaats. 
In het midden van een prieeltje bleef Idas stilstaan. In zijn handen verscheen een stel diepblauwe kaarsen, welke hij in haar armen drukte. ‘Zet deze neer in een cirkel en steek ze aan.’ 
Voor Liraz kon mopperen op zijn autoritaire toon, ging hij zelf in de weer met stukken rookkwarts. Ze plaatste de kaarsen op de grond in een cirkel die groot genoeg was om hen beide te omlijnen. Met een fluistering van haar magie kwamen de vlammen tot leven. 
Toen ze zich tevreden omdraaide, stond Idas al op haar te wachten in het midden van de cirkel. Hij had een dun, fijn touw over zijn schouder hangen en in zijn hand hield hij een dolk. 
‘Je hand.’ Hij hield zijn eigen hand op en zij legde de hare erin. Hij draaide hem met de palm naar boven toe, plaatste het mes tegen haar huid en trok een diepe snee. Liraz ademde scherp in bij de steek van pijn die door haar hand schoot, maar verroerde zich niet. Nieuwsgierig keek ze toe hoe hij eenzelfde snee in zijn eigen handpalm maakte, waarna hij met die hand de hare stevig vastnam. Ze voelde een vreemde tinteling door haar aderen kriebelen, alsof haar bloed reageerde op het zijne. Alsof het wist wat er ging gebeuren. Als Idas al hetzelfde had gevoeld, negeerde hij dat. Hij nam het touw van zijn schouder en wikkelde dat moeiteloos om hun handen heen met zijn vrije hand. 
Liraz maakte haar blik ervan los om hem aan te kunnen kijken. ‘Doe je dat vaker? Mensen vastbinden?’ vroeg ze met een veelbetekenende glans in haar ogen. Idas keek strak terug en trok zonder te reageren de knoop in het touw hard aan.
‘Dat vat ik maar op als een ja,’ lispelde ze. Ze keek toe hoe hij een bloedrode kaars tevoorschijn toverde en aanstak met zijn magie. 
‘Ik wil dat je zo precies herhaalt wat ik zeg,’ zei hij. ‘Tot op de letter.’ Hij wachtte tot zich een laagje kaarsvet gevormd had onder het vlammetje, waarna hij de kaars voorzichtig een stukje kantelde. Hete druppels kaarsvet landden op hun handen en op de vezels van het touw. De magie in haar bloed begon krachtiger aan te zwellen. Het duwde tegen de randen van haar zelfbeheersing, vechtend voor een weg naar buiten. 
Terwijl het kaarsvet nog steeds op hun handen drupte en bloed er aan de onderkant vanaf droop, begon Idas met het opzeggen van de spreuk. 

‘Aarde en lucht, ik roep jullie aan
Water en vuur, ik roep jullie aan
Laat deze spreuk ons aan elkaar verbinden, 
verankerd in bloed en botten
Niet met wil of magie te verzwinden
Of met kwade intenties te bespotten
Tot wij zullen zijn
Liraz, koningin der doden
en Idas, heerser der goden’
Demish
Internationale ster



Liraz’ zoetgevooisde stem herhaalde ieder woord dat hij uit had gesproken. De misselijkmakende geur van verlepte lelies omringde hem, maar dat was niet hetgeen wat zijn aandacht trok. Hij voelde haar magie. Niet alleen om hem heen, maar in zijn eigen aderen. Haar energie prikte in zijn bloed en veroorzaakte vonken met de zijne. Om hen heen zette de wind op, boven hen verzamelden donkeren wolken zich. Doornen slingerden over de gebroken stenen en de vlam in de kaars flakkerde wild.
De wax van de kaars brandde op zijn hand en het touw vatte vlam, maar Idas was vastberaden om door te gaan. Hij zag de schrik in Lira haar ogen, maar negeerde die. Dwingend keek hij haar aan, terwijl hij de woorden herhaalde.
Bliksem trok door de lucht en de hemel brak in tweeën. Regen stortte neer. Het kleine prieeltje was nauwelijks een bescherming. Idas haalde diep adem. De magie trok nog steeds door zijn lichaam. Hij voelde het bewegen, zegenvieren. Hij voelde zich zoals hij dat had gedaan op Olympus, met zijn volledig magie tot zijn beschikking.
Hij keek naar Liraz, zijn lippen iets van elkaar om op adem te komen. Ze keek verwilderd terug, alsof ze nauwelijks kon beseffen wat hun magie zojuist had veroorzaakt.
‘Nog één ding, liefje.’ Zijn grip om haar vingers verstevigde en hij trok haar naar voren, zodat ze bijna tegen hem aan stond. Met zijn andere hand veegde hij een natte pluk haar uit haar gezicht. ‘Het is vanzelfsprekend wat je staat te wachten als je probeert onze eed te breken. Monsters zullen uit elke donkere hoek kruipen om je te terroriseren tot je smeekt om de dood.’
Liraz probeerde haar gezicht in de plooi te houden, maar hij voelde haar hand verstijven in de zijne. Toch hief ze haar kin en verkleinde ze de, al weinige, afstand tussen hen. ‘Misschien moet je dat ook aan jezelf vertellen, engel. Aangezien je jezelf als onbetrouwbaar hebt bestempeld.’
Hij wilde haar van zich afduwen, maar hij kon het haar niet kwalijk nemen dat ze zijn eigen woorden tegen hem gebruikte. Het stelde hem zelfs iets gerust hoe oplettend ze was. Dat was de houding waarmee ze hun doel zouden bereiken. Hun gezamenlijke doel, maar ook degenen die hun het meeste dreven.
Maar haar nieuwe bijnaam voor hem liet zijn ogen verdonkeren en hij keek haar aan met een blik vol irritatie. Liraz glimlachte enkel tevreden terug.
Idas trok het touw los en gooide het op de grond. Zowel hij als Liraz wreef in zijn handen. De gestolde wax had rode strepen achtergelaten op hun huid, maar in een paar uur zouden ze vervagen.
‘En nu?’ vroeg Liraz. Ze hield haar hand op om wat van het regenwater te vangen dat door het dak lekte.
‘Nu gaan we opzoek naar dat archief.’ Midden-Europa was een groot gebied, te groot om te gokken. Idas zou zich weer terugtrekken in zijn bibliotheek, waar hij hoopte ditmaal wel antwoorden te vinden.
‘Ik kan degene vragen die me er over vertelde,’ stelde Liraz voor. Idas maakte een achteloos gebaar met zijn handen. Het maakte hem niet uit hoe ze aan de informatie zouden komen. Als ze het archief maar zouden vinden, zodat ze er achter konden komen wat voor een wapen de goden hadden gesmeed en waar ze het verborgen hielden.
‘Doe wat je wil, als je mijn kasteel maar heel laat,’ waarschuwde hij haar. 
‘Dat klinkt als een uitdaging,’ zei Liraz met een duivelse blik in haar ogen, ‘maar ik weet al waar de bibliotheek is.’
‘Je zei net van niet.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Andrei is goed vermaak en het zou een goed excuus zijn geweest om hem weer op te zoeken. En daarbij: je hebt me nooit gevraagd of ik weet waar hij is. Je ging er simpelweg vanuit dat ik het niet wist.’
Idas blief gefrustreerd zijn adem uit en kneep met zijn vingers in zijn neusbrug. ‘Je bent een onuitstaanbaar kreng.’
‘Oh, Idas. Engeltje.’ Liraz stapte naar voren en legde haar handen rond zijn gezicht. Meteen gleden zijn handen rond haar polsen om haar weg te duwen, maar haar greep was een stuk krachtiger dan hij had verwacht. Ze was, net als hij, onsterfelijk en dat maakte haar sterker dan dat ze oogde. ‘Mensen hebben me al veel erger genoemd.’
Hij keek haar aan, nog altijd had ze die duivelse blik. Haar lippen vormden een glimlach en haar zwarte haren plakten aan haar gezicht. De aderen in haar hals kleurden zwart en mengden zich met de blauwe plekken. Dit was het beeld wat hij in zijn boeken had gezien. De duistere, gestoorde folteraar van de doden.
‘Vertel me waar het is,’ eiste hij.
‘Dat kan ik doen,’ lispelde ze. ‘Of ik kan je ervoor laten werken.’
‘Ik ga je niet smeken, als dat is waar je op uit bent.’ Het lukte hem eindelijk om zich los te breken uit haar handen. Hij sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ik wacht?’
‘Jij bent ook niet gezellig,’ pruilde Liraz. Ze schopte tegen een denkbeeldig steentje. ‘Het is in Kurza, Oostenrijk.’
Een lichte glimlach brak door op zijn gezicht. ‘Zie je? Dat was toch niet zo moeilijk.’
Hij draaide zich om en liep de binnenplaats op. De plekken die de regen nog niet had geraakt, waren binnen enkele seconden doorweekt.
Als hij samen met Liraz op reis zou gaan, zou hij zich moeten voorbereiden. 
Daynty
Internationale ster



Het archief was het eerste spoor van het wapen dat ze zouden volgen. In de drie dagen die Idas nodig had gehad om te besluiten dat een samenwerking met haar zijn beste kans was, had Liraz niet rondgehangen om zijn beslissing af te wachten. Ze had enkele bibliotheken bezocht om te zoeken naar boeken die mogelijk het wapen noemden, maar dat was zonder succes geweest. Andrei was altijd al geobsedeerd geweest met het dodenrijk en de lange geschiedenis daarvan, vandaar dat ze hem uiteindelijk op had gezocht. 
‘Weet je zeker dat deze aanwijzing betrouwbaar is?’ Idas stapte door de openslaande terrasdeuren de binnenplaats op, waar Liraz op hem stond te wachten. Net als zij was hij gehuld in donkere kleren. Als ze overdag niet binnengelaten zouden worden in het archief, zouden ze moeten proberen er binnen te komen onder de beschutting van de nacht. 
‘Andrei zou me geen valse informatie geven,’ antwoordde ze. ‘Al is het alleen maar omdat hij veel te gehecht is aan dit lichaam.’ Ze glimlachte scheefjes en gebaarde naar zichzelf. Andrei aanbad haar als de levende personificatie die ze was van het rijk dat hem zo intrigeerde. Zonder de toegang die zij hem af en toe verschaft had tot het dodenrijk had hij zijn boeken erover nooit zo levendig op kunnen tekenen. 
‘Dat is het enige waar zijn loyaliteit op gebaseerd is?’ Spottend trok Idas een wenkbrauw op. Liraz veegde de minachtende uitdrukking het liefst van zijn gezicht, maar ze besloot om de neiging te weerstaan. Ze was niet van plan zich af te laten leiden door de vraagtekens die hij bij elke handeling van haar zette, niet nu ze wellicht vlakbij een eerste aanwijzing waren. 
‘Als je het niet vertrouwt, Idas, dan blijf je maar hier,’ zei ze. ‘Ik kan het archief alleen ook wel vinden een doorzoeken, daar heb ik jou niet voor nodig.’ Er vertrok een spiertje bij zijn kaak en zijn wenkbrauwen bewogen zich in een geërgerde uitdrukking dichter naar elkaar toe. Hij hield echter zijn mond. Liraz glimlachte tevreden. ‘Dan kunnen we nu eindelijk gaan.’ Ze haakte haar arm door de zijne en nam zijn hand vast, waarna ze haar ogen sloot. 
Idas verzette zich tegen haar aanraking. ‘Hoe ben je van plan daar te komen? Ik wil weten welke spreuk je gebruikt.’
Ze lachte alleen zachtjes, haar ogen nog steeds gesloten zodat ze zich kon concentreren op de tentakels van duisternis die zich gretig naar haar uitstrekten. ‘Ik gebruik geen spreuk,’ zei ze. ‘We gaan via het dodenrijk.’ De schaduwen explodeerden en de duisternis slokte hen op. De dodengave tintelde door haar aderen, zelfs onder Idas’ verpletterende grip op haar hand. Het kon niet anders dan dat dit de eerste keer was dat hij naar het dodenrijk reisde. De goden vermeden het rijk zoveel mogelijk, op Hades na. De laatste keer dat ze Andrei mee had genomen, had hij zodra ze weer vaste grond onder hun voeten hadden de inhoud van zijn maag naast zich geleegd. Ze hoopte dat Idas sterker was dan dat, zelfs al zou het alleen maar zijn omdat zijn ego niet gekrenkt wilde worden. 
Na een paar seconden loste de sluier van duisternis langzaam op, als slierten mist die wegtrokken in de zon. Om hen heen stonden naaldbomen met hun toppen reikend naar de donkere hemel. 
‘Waar zijn we?’ Idas’ stem klonk getergd. Hij wilde haar loslaten, maar wankelde een moment op zijn benen waardoor Liraz hem steviger vastpakte. 
‘Ik zou me maar goed vasthouden als ik jou was, we gaan meteen weer door.’ 
Idas had nog net tijd om een kreun van tegenzin uit te brengen voor ze de schaduwen opnieuw opriep. Het zwarte verspreidde zich verder door haar aderen toen het dodenrijk hen uitspuugde aan de voet van een beboste helling. Ze liet Idas dit keer wel gaan toen hij zich van haar losrukte.
‘De volgende keer reizen we op mijn manier.’ Hij zocht steun bij een boom en ademde de frisse boslucht diep in. 
‘Als je minder bezig was geweest met mij bekritiseren en meer met het archief, dan had jij misschien kunnen bepalen hoe we hadden gereisd,’ antwoordde ze schouderophalend. 
‘Jij…’ grauwde Idas. ‘Jij bent echt…’
Liraz veegde haar donkere lokken over haar schouders naar achteren en draaide zich van hem weg. Wat voor belediging er ook over zijn lippen zou komen, ze was erger genoemd. Door mensen, door Hades en door haar familie. Maar dat zou gaan veranderen.
‘Laten we gaan,’ zei ze. Ze tilde de rokken van haar jurk iets op en stapte over een paar uitstekende boomwortels heen om op een smal paadje te komen dat het stadje in leidde dat voor hen lag. In het midden van de dicht opeengepakte huizen rees een imposante kerk op vanuit een flauwe heuvel. Erachter schitterde de ondergaande zon. ‘Als we opschieten kunnen we nog proberen of ze ons binnen willen laten voor ze sluiten.’ Ze betwijfelde echter of een archief waarvan werd gezegd dat het alle geheimen van de mensheid bevatte, vrij toegankelijk was voor iedereen.
Na een blik over haar schouder om te kijken of Idas haar volgde, daalde ze het pad af. Ze kwamen er vanzelf achter of ze binnen zouden worden gelaten - en anders hadden ze naast hun overredingskracht altijd nog magie om mensen mee over te halen. 
Demish
Internationale ster



Reizen door het dodenrijk had gevoeld alsof de schaduwen hem uit elkaar hadden willen trekken en hem levend hadden willen villen. Tegelijkertijd hadden zijn organen in zijn lichaam rondgedraaid en was alle lucht uit zijn longen geslagen. Hij wilde Liraz niet het genoegen geven om te genieten van zijn pijn, maar ze leek al te goed te weten wat een doorreis via haar wereld met iemand kon doen die daar niet hoorde. 
Liraz was al vertrokken terwijl hij nog steunde op de boom. Hij inhaleerde de avondlucht en negeerde de steken in zijn zij.
Met tegenzin volgde hij haar naar het dorpje. Ze bewoog met een doel voor hem uit, alsof ze al de koningin was van het dodenrijk en hier kwam om haar slachtoffers op te eisen. Wanneer ze haar mond hield en gefocust was, kon Idas het niet helpen om op te merken hoe galant ze kon zijn en hoe haar donkere rokken achter haar aan wapperden. En hoe graag hij ze eigenlijk van haar lichaam wilde trekken.
‘Je denkt toch niet dat ze ons zomaar binnen zullen laten?’ vroeg Idas toen hij haar had ingehaald. Hij trok de capuchon van zijn mantel over zijn hoofd. Ze waren twee vreemde figuren die tegen de avondschemering opdoken in het dorpje. Geen enkele bewoner zou hun vertrouwen en wie het archief ook bewaakte, ze zouden twee vreemdelingen nooit zomaar toestemming geven om de heilige grond te betreden.
‘Ik hoop ze te kunnen overtuigen,’ zei Liraz zonder naar hem om te kijken. Ze kwamen aan bij de rand van het dorpje. Het betstond uit smalle straatjes en trappen die naar boven leidden. Er waren geulen gemaakt aan de zijkant om overtollig water, en andere stinkende vloeistoffen, naar beneden te laten stromen. 
Idas trok zijn neus op. Mensen waren soms net zo erg als dieren. Misschien nog wel erger.
‘Misschien kun je ze op dezelfde manier overtuigen als je dat hebt gedaan bij Andrei,’ stelde Idas bitter voor. Hij zag niet in waarom ze zich zou verlagen op die manier. Als hij informatie wilde, dan nam hij dat. Zelfs als hij het zou moeten ontfutselen uit iemand zijn brein. Hij zou zijn eigen lichaam niet verruilen voor iets wat hij simpelweg kon pakken.
‘Je klinkt jaloers.’ Liraz tilde haar rokken op en begon aan hun klimtocht op de eindeloze trappen. 
‘Als ik je wilde, had ik je al genomen.’ Hij had gehoopt dat zijn woorden haar zouden laten pauzeren op de trappen, maar ze liep stug door. Toch hoopte hij dat hij een gevoel had laten opwekken in haar lichaam en dat ze zich zou realiseren dat hij zich ieder moment kon toe-eigenen waar hij naar verlangde.
Het archief bevond zich, volgens Liraz, bij de kerk. Gezien de grootte van het dorpje was het een kerk opgedragen aan alle goden. Hoe meer trappen Idas beklom, hoe duidelijker hij dat terugzag in de architectuur van het religieuze gebouw. Zowel in de gevels als op de muren waren de beeltenissen van al zijn familieleden terug te vinden.
Liraz liep naar de hoge, houten deuren en greep het touw waarmee ze de bel kon luiden.
‘Aanbellen, dat is je geniale plan?’ vroeg Idas veroordelend. Hij bleef achter haar staan en zette zijn handen in zijn zij. Hij kreeg de kriebels van deze plek. Magie hing bedrukkend in de lucht. Geen zwarte magie, zoals hij gewend was, maar iets anders.
Ze negeerde zijn woorden en trok het touw naar zich toe. Het geklingel van de bel galmde na. Idas staarde ongeduldig naar de grote deuren. Hij vroeg zich af of het echt zo gemakkelijk zou zijn. Als dit de plek was waar de goden, de mensen en de doden al hun geheimen bewaarden, dan kon het niet zo zijn dat ze naar binnen konden wandelen zonder dat ze op de proef zouden worden gesteld. 
‘Voel je de magie?’ vroeg hij.
Liraz keek over haar schouder naar hem, maar op datzelfde moment werden de deuren geopend door een vrouw in gebedskleding. Ze had haar wenkbrauwen gefronst en haar mond was een dunne streep. ‘Onze avonddienst is al afgelopen.’
‘We zijn hier niet voor een dienst, al hadden we die graag mee willen maken,’ zei Liraz liefjes. Ze had haar stem verhoogd en hield haar hoofd schuin. ‘Wellicht halen we morgen de vroege dienst wel.’
Idas kuchte. Hij was niet van plan om ook maar een kerkdienst bij te wonen en de goden te vereren. Tenzij hij tijdens de dienst de mensheid zou kunnen leren hoe een echte god er daadwerkelijk uitzag.
‘Wat brengt jullie dan hier?’
‘We zijn op doorreis met een onderzoeker. Hij moest en zou hier in Kurza stoppen, omdat het schijnt dat het archief hier een onschatbare waarde aan kennis bezit.’ Liraz glimlachte en legde haar hand op haar borstkas. ‘Mijn collega en ik konden onze nieuwsgierigheid niet bedwingen. We hoopten al te kunnen kijken.’
‘Het archief is gesloten voor onderzoekers. Dat is niet waar het voor is bedoeld,’ antwoordde de vrouw dwars, klaar om de deur dicht te gooien. Idas stapte naar voren en klemde zijn hand stevig om het hout. De vrouw keek hem geschrokken aan.
‘Als ik jou was, zou ik de vraag van mijn collega nogmaals overwegen,’ sprak hij haar toe. ‘Voordat we over moeten gaan op… een meer drastische aanpak.’
Daynty
Internationale ster



Liraz was naar voren gestapt om de vrouw tegen te houden, maar Idas was haar voor. Knarsetandend keek ze toe hoe hij zijn hand om het hout klemde, zijn knokkels wit van de kracht die hij zette. Hij leunde naar de vrouw toe en vulde de hele deuropening met zijn dreigende gestalte. De vrouw deinsde iets voor hem terug, maar haar gezicht bleef onvermurwbaar. 
‘Het spijt me van mijn collega,’ zei Liraz, terwijl ze Idas aan zijn arm achteruit trok. ‘Hij bedoelt het niet verkeerd. Het is alleen…’ Ze drukte haar lippen op elkaar en keek naar haar voeten, alsof ze bang was voor iets. ‘We zijn hierheen gestuurd in opdracht van heer Friedhold. Als we terugkomen zonder de gegevens die hij graag wil zien…’ Zachtjes schudde ze haar hoofd. Heer Friedhold was een lokale machthebber enkele plaatsen noordelijk van Kurza. Hij was berucht op zijn opvliegende karakter en losse handjes, een gegeven waar Liraz achter was gekomen tijdens het voorbereiden van de reis hier naartoe. 
De ogen van de vrouw werden iets groter en de harde uitdrukking op haar gezicht verzachtte een tikkeltje. Ze stond op het punt iets te zeggen toen ze naar iets achter Liraz keek. Direct vormde haar mond weer een strakke streep. ‘Het archief is gesloten,’ antwoordde ze bars. 
Geërgerd balden Liraz’ handen zich tot vuisten naast haar lichaam. Het liefst ramde ze Idas daarmee in zijn maag of op zijn kaak, want hij was hetgeen waar de vrouw naar had gekeken dat haar had overtuigd hen niet binnen te laten. 
‘Is er een ander moment waarop we terug kunnen komen?’ probeerde ze nog, terwijl zij dit keer de deur tegenhield. ‘We kunnen morgen overdag langskomen, als u dat beter uitkomt.’
‘Domme meid, heb je niet geluisterd naar wat ik zei?’ De vrouw schudde afkeurend haar hoofd. ‘Het archief is niet zomaar open voor iedereen, zeker niet voor opdringerige, respectloze onderzoekers zoals jullie. Zijn jullie überhaupt wel echte onderzoekers?’ 
Liraz’ lippen vervormden tot een strakke streep. Dit keer hield ze Idas niet tegen toen hij haar met zijn arm uit de weg schoof en zijn voet zo hard tegen de deur plantte dat er houtsplinters van de planken vlogen. De deur glipte uit de greep van de vrouw en zwaaide open. ‘Ik heb je gewaarschuwd, miezerige sterveling.’ Idas greep de arm van de vrouw vast voor ze achteruit kon struikelen en sleepte haar mee de entreehal in. Liraz glipte achter hen aan, duwde de deur dicht en schoof de zware, gietijzeren grendel erop. Waar Idas de vrouw aan ging onderwerpen was ongetwijfeld niet bedoeld voor de tere ogen van stervelingen. Hij had de vrouw neergeduwd op een van de achterste kerkbanken en torende dreigend boven haar uit. ‘Ik geef je nog één kans om ons toegang te geven tot het archief.’
Met lome passen schreed Liraz naar de twee toe. Ze kwam naast Idas staan en keek neer op de vrouw. Met angstige, hulpzoekende ogen keek de vrouw naar haar omhoog, maar Liraz lachte enkel. Ze bestudeerde haar nagels. ‘Waarom kijk je naar mij? Ik ben toch maar een domme meid? Ik kan je niet redden van de grillen van mijn collega hoor,’ merkte ze mierzoet op. Ze gleed met haar vingers door Idas haren en keek opzij naar hem. ‘Hij mag met je doen wat hij wil, dus ik zou onze vraag nog maar eens goed overwegen.’
De vrouw drukte zich plat tegen de kerkbank aan. Met een trillende hand reikte ze naar de rozenkrans om haar nek, met daaraan de symbolen van verschillende Olympiërs. Liraz herkende Zeus’ bliksemschicht, Apollo’s zon en de drietand van Poseidon. Idas had het ook gezien. 
‘De goden gaan je niet helpen,’ snauwde hij. Hij haakte zijn vingers achter de ketting en trok deze met één beweging los. De kralen en hangers vlogen in het rond, rolden weg onder de kerkbanken. 
‘I-Ik– Ik kan jullie niet helpen!’ riep de vrouw uit. ‘Ik zou wel willen, maar ik kan het niet! Het mag niet!’
Liraz hield haar hoofd schuin. ‘Hoezo mag het niet? Van wie niet?’ Ze maakte een weids gebaar naar de lege kerk. ‘Ik zie hier niemand anders.’
‘Het– Het– Het mag niet!’ De vrouw fluisterde dit keer. Haar ogen schoten wild heen en weer tussen Idas en het altaar voorin de kerk. Liraz wisselde een veelzeggende blik met hem uit: De goden moesten hier wel achter zitten. Ze hielden iets verborgen in dat archief. Of dat nu informatie was over het wapen waar ze naar opzoek was of iets anders, de drang om in het archief te komen was nu nog groter.
Idas keek terug naar de om genade smekende vrouw. Hij hield zijn hand op en spreidde zijn vingers. ‘We zullen eens zien of we je wat… ontvankelijker kunnen maken om ons te helpen.’ 
Liraz had geen idee welke magie hij precies uitoefende, maar de vrouw werd stil op de kerkbank en staarde met grote ogen naar de god voor haar. ‘Geef ons toegang tot het archief,’ eiste hij nogmaals. Liraz vermoedde dat hij een spreuk gebruikte om de eigen wil van de vrouw te onderdrukken en haar te laten doen wat hij wilde. Een paar seconden verstreken en er gebeurde niets. 
‘Het mag niet,’ begon de vrouw weer te fluisteren. 
Idas keek fronsend naar zijn hand. ‘Bij de goden…’ mompelde hij. 
Liraz schudde niet-begrijpend haar hoofd. ‘Wat is er?’
Hij maakte een ander gebaar met zijn handen, prevelde woorden in een oude taal, maar opnieuw verroerde de vrouw zich niet. ‘Het lijkt alsof mijn magie geen vat op haar krijgt.’ Zijn ogen vernauwden zich. ‘Dit moet het werk van de goden zijn.’
‘Wat? De machtige Idas is dus toch niet zo machtig?’ Liraz maakte zich los van de kerkbank waar ze tegenaan leunde en duwde hem iets opzij. Hij had hun eerste kans om toestemming te krijgen van de vrouw verpest en nu kreeg hij het zelf ook niet voor elkaar. Liraz ademde scherp in, hield haar handen op en riep haar dodengave aan. Ze móesten het archief in. 
Demish
Internationale ster



De magie van de doden was iets waar Idas enkel over had gelezen. Zelfs toen hij een wilde nacht had beleefd met een van Liraz haar zussen, had hij haar niet kunnen overtuigen om haar magie aan hem te tonen. Het had hem altijd geïntrigeerd, hoe de kracht van het dodenrijk de heersers kon voeden. Nu gebeurde het recht voor zijn ogen. Liraz haar aderen verkleurden zo zwart als kool. Het verspreidde zich als inkt door haar bloedvaten en kroop omhoog over haar lichaam.
Op de kerkbank begon de vrouw te gillen. Ze kroop in elkaar, haar armen beschermend over haar hoofd. Ze begon aan een gebed, maar de woorden bleven hangen in haar keel. Liraz zou haar geen kans geven om zich tot de goden te wenden.
De vrouw viel van de kerkbank, bezwijkend onder de pijn die Liraz veroorzaakte. Idas had nooit overwogen dat ze haar talenten voor marteling ook zou kunnen gebruiken op stervelingen, maar het creperende bewijs lag voor hem.
‘Brengt dit je al op andere gedachten?’ vroeg Liraz liefjes, maar Idas hoorde de haatdragende toon in haar stem.
‘Demonen!’ gilde de vrouw. Ze probeerde weg te kruipen over de grond, maar Liraz magie hield haar op haar plaats. 
‘Dat zou een zeer passende naam zijn, zou het niet?’ vroeg Idas. Hij waardeerde het niet dat Liraz hem aan de kant had geduwd, maar hij hoopte dat ze een effectievere manier had om aan antwoorden te komen, gezien zijn magie niet werkte.
De vrouw gilde alleen maar meer.
Terwijl Liraz de vrouw onder handen nam, besloot Idas op zoek te gaan naar de doorgang naar het archief. Met iedere stap die hij zette, voelde hij zich bekeken door de standbeelden van de goden. Het liefst trok hij ze een voor een naar de grond en brak hij ze in duizenden stukken. Zeus zijn standbeeld zou de eerste zijn.
Met een intense blik staarde hij naar de beeltenissen van zijn familie, maar hij wist zijn verlangen om de gehele kerk te slopen weg te drukken. In plaats daarvan focuste hij zich op de sterke magie die hij voelde, de magie van de goden. Hij volgde het naar een verborgen trap achter het altaar. In de verte hoorde hij de vrouw schreeuwen om genade.
Aan het einde van de trap trof hij een deur aan, afgesloten met een sleutel. Eentje die hij de vrouw niet bij zich had gedragen, voor zover hij had gezien. Hij stak zijn hand uit haar de deurknop. Zijn vingers begonnen meteen te tintelen met energie. Zelfs als hij de sleutel zou kunnen vinden, zou de magie hem tegenhouden.
En de goden waarschuwen.
Idas keek omhoog en voor het eerst sinds hij in de kerk was, zag hij de strengen van magie en de manier waarop de plek werd beschermd. Wat er ook gebeurde, de goden zouden het weten. En als de goden hen nu al zouden ontdekken, dan was hun verassingselement weg.
Hij rende terug naar Liraz. De vrouw zweefde in de lucht, haar lichaam gebogen in de meest wrede posities. Ze zou hier en nu kunnen sterven als hij Liraz niet tegen zou houden.
‘Liraz! Liraz, stop!’ Idas moest het contact tussen de twee verbreken door voor Liraz te staan. Hij greep haar handen en duwde ze naar beneden, waarna hij haar door elkaar schudde. ‘Straks dood je haar nog.’
‘Misschien zorgt dat er wel voor dat we het archief kunnen betreden,’ sneerde ze, woedend dat hij haar zo abrupt stopte in haar spreuk. Ze probeerde haar handen uit de zijne te trekken, maar hij bleef haar vasthouden.
De vrouw viel met een harde klap op de stenen grond. Nu moest hij dat ook nog oplossen.
‘Het enige wat dat zal doen, is de goden waarschuwen. Als we hun beschermer doden, vestigen we al hun aandacht op ons.’ Hij had ook niet voorzien dat de goden zoveel voorzorgsmaatregelen hadden genomen en ook hij was van plan geweest om de vrouw te doden, maar nu hij wist wat voor een magie de goden rond deze plek hadden geplaatst, kon hij het niet toestaan.
‘Maar zij-’
‘Is niet onze oplossing,’ zei hij scherp. Met een argwanende blik liet hij haar los. Zijn handen bleven geheven in de lucht, omdat hij niet vertrouwde dat ze de vrouw meteen met rust zou laten. Haar wenkbrauwen waren gefronst en haar lichaam stond gespannen, maar ze maakte geen onverwachte bewegingen.’
‘De hele kerk staat onder bescherming van de goden. Als we hun beschermingen willen omzeilen, moeten we opzoek naar een andere manier.’ Hij vermoedde dat Athena hierin een grote rol had gespeeld, maar dat ze niet de enige godin was die er voor had gezorgd dat de kerk ondoordringbaar was en dat zijn eigen magie geen invloed had gehad op de vrouw.
Idas liep naar de vrouw en knielde bij haar neer. Haar ledematen leken gebroken en bloed droop uit haar neus en mond, maar ze ademde nog. Hij hield zijn hand boven haar lichaam en heelde haar met een simpele spreuk. Niet volledig, maar voldoende om geen argwaan te wekken bij de goden.
‘Was het echt nodig om haar in de lucht te laten zweven?’ vroeg hij terwijl hij over zijn schouder naar haar keek.  'Je bent soms zo theatraal.'
Daynty
Internationale ster



‘Ik? Theatraal?’ Liraz stootte een spottend lachje uit. ‘Dat zegt degene die de deur intrapte en een ketting kapot trok.’ Ze wiebelde met haar vingers, waar de laatste restjes zwart van haar dodengave zich terugtrokken door haar aderen. Haar vingers tintelden na van de magie, net als de rest van haar lichaam. Zoals altijd wanneer ze haar gave aanwendde, voelde ze zich levendiger dan ooit. 
‘De bouwwerken van de goden verdienen het om vertrapt te worden.’ Ze zag Idas een van de bedeltjes van de ketting van de vrouw oprapen. Hij bestudeerde het kort, waarna hij het verpulverde tussen zijn vingers. 
Liraz liep naar hem toe en legde haar handen op zijn schouders. Ze boog zich naar voren tot haar lippen zich naast zijn oor bevonden. ‘Daar gaan we persoonlijk voor zorgen, mijn engeltje,’ beloofde ze hem. 
‘Noem me niet zo.’ Idas kwam overeind uit zijn gehurkte positie bij de vrouw en schudde haar handen van zich af. Geamuseerd liep Liraz om hem heen, tevreden met het feit dat ze een koosnaampje had gevonden dat hem net zo ergerde als zijn koosnaampje voor haar deed. 
Nu haar aandacht niet in beslag werd genomen door het loswringen van toegang tot het archief bij de vrouw, voelde Liraz de magie waar Idas het over had gehad. De spreuken hingen als een web over de kerk heen, hun lange draden streken langs haar heen en bezorgden haar een vreemde, kriebelige sensatie. Het was niet de zwarte magie waar het dodenrijk de energiebron van was, maar iets dat minstens zo krachtig was. En het voelde helemaal verkeerd. Het voelde alsof het aan haar bleef kleven als honing, veel te zoet en verstikkend. Magie uit het godenrijk. 
Zodra er weer beweging begon te komen in het lichaam van de vrouw, liep Idas ook naar de deuren van de kerk toe. Liraz schoof de vergrendeling eraf en glipte naar buiten. De zon was inmiddels achter de horizon verdwenen en de schemering legde een donkere sluier over het stadje. 
‘Wat doen we nu?’ Gefrustreerd ging ze met haar vingers door haar haren. ‘Als je me nog heel even mijn gang had laten gaan, dan had ik haar gebroken! Misschien konden we dan wel naar binnen.’
Idas trok de kerkdeur hard achter zich dicht. ‘Ik heb toch al gezegd dat dat de goden zou alarmeren. Hun spreuken zouden het oppikken.’
‘Je had me langer moeten laten inpraten op die vrouw,’ zei ze geïrriteerd. ‘Door jouw agressie vertrouwde ze ons meteen niet meer.’
‘Alsof dat op haar inpraten van jou zo goed werkte!’
‘Ja!’ Liraz maakte een gefrustreerd gebaar met haar armen en er trok een werveling door de schaduwen om hen heen. Ze balde haar handen tot vuisten om de magie die onder de oppervlakte broedde in te houden. ‘Ik had haar bijna zo ver. En het was ook niet alsof het jou lukte om haar wil te buigen met magie!’
Zelfs in het schemerdonker kon ze Idas’ kaken zien verstrakken. Hij tilde een van zijn handen op en knipte in zijn vingers. Boven zijn vingertoppen ontsprong een klein vlammetje. Ze hoorde hem opgelucht zijn adem uitblazen. ‘Dat kwam door de beschermingsspreuken van de goden,’ zei hij. 
Liraz staarde naar het steile straatje dat voor hen uit naar beneden afliep, tussen de dicht opeengepakte huizen door. In de verte stegen gelach en gepraat op uit kroegen en herbergen. Ze begon in de richting daarvan te lopen. ‘Er moet een manier zijn om die spreuken te omzeilen,’ peinsde ze hardop. ‘Ze hadden geen invloed op mijn dodenmagie. En er zijn tegenspreuken voor, niet waar?’
Bedenkelijk staarde Idas naar de kinderkopjes van de straat. ‘Ik kan een spreuk schrijven die ons kan helpen om er binnen te komen.’
Liraz keek met een opgetrokken wenkbrauw opzij. ‘Maar?’
‘Maar het tegenwerken van zoveel spreuken van de goden kost veel energie, teveel.’
‘Is dat het enige?’ Zelfingenomen keek ze Idas aan. ‘Ik kan de spreuk uitvoeren, mij kost het geen energie.’ Bij het zien van zijn niet-begrijpende blik voegde ze eraan toe: ‘Het dodenrijk is de bron van de energie voor zwarte magie, en ik hoor bij die bron. De spreuk zal mij niet uitputten, niet zoals het bij jou zou doen.’
Er verscheen een glinstering in Idas zijn ogen, maar vlak daarna verdween die weer. ‘Het dodenrijk is niet zo machtig als het godenrijk,’ herinnerde hij haar. ‘De heksenjachten verzwakken het.’
‘Dat hoef je mij niet te vertellen,’ antwoordde ze grimmig. De zwakte van het dodenrijk was hetgeen dat haar dreef om met de goden te breken. ‘Maar het valt te proberen. Een andere optie hebben we nu niet. Wat heb je nodig om die spreuk te maken?’
‘Inkt, schrijfgerei, papier. En een plek om te zitten.’
Liraz haakte haar arm door de zijne en trok hem mee naar de eerste kroeg waar ze langskwamen. Ze zwaaide de deur open en stapte over de drempel. Een muur van warmte, vermengd met de geur van bier, kwam hen tegemoet. De loerende ogen negerend liep ze naar een hoge tafel met twee vrije plekjes tegen de muur. Ze plaatste zich op een van de krukken en keek toe hoe Idas naast haar ging zitten, schrijfgerei en een stuk papier al verschenen in zijn handen. 
Demish
Internationale ster



Een luidruchtige bar vol dronken stervelingen die de hunkering naar verdoving niet konden weestaan was wel de laatste plek waar Idas wilde zijn om zijn spreuk te schrijven, maar hij had geen andere keuze. Daarbij verdwenen hij en Liraz hier gemakkelijk in de menigte. Niemand besteedde aandacht aan de twee vreemdelingen die zich bij het gezelschap hadden gevoegd. Ze waren allemaal te gefocust op hun eigen leven, gevuld met problemen en zorgen die ze hier probeerden weg te drinken.
Idas boog zich over het papier, peinzend over de spreuk die hij wilde opschrijven. Het was een lastige uitdaging. De bescherming van de goden had zich als een web uitgesponnen over de kerk en het archief en het was aan hem om de draden een voor een los te knippen, zonder dat de goden gewaarschuwd zouden worden. Dat laatste was vooral wat hem zorgen baarde. Hij wist niet of hij in staat was om de goden te misleiden
‘Je bent nog niet aan het schrijven,’ merkte Liraz, zo behulpzaam als ze was, op. Hij keek haar ijzig aan, terwijl de weer in zijn hand boven het papier balanceerde.
‘Ik weet niet welke spreuken er zijn gebruikt, hoeveel het er zijn. Dit is hetzelfde als langs een slapende helhond proberen te sluipen. Een verkeerd woord en de spreuk zal zich tegen je keren.’ Als hij niet het juiste op zou schrijven voor Liraz, of als zij het in haar hoofd zou halen om te improviseren, dan zou alles mislukken. De kerk kon instorten, eventuele vallen voor hen zouden kunnen worden geactiveerd. Het was secuur werk.
‘Dan moet jij er maar voor zorgen dat dat niet gebeurt, engeltje,’ zei Liraz terwijl ze zich over de tafel boog. Ze droeg niet langer de deur van de verwelkte lelies, maar nu rook ze naar granaatappel en grapefruit. Er was nog een andere citrusvrucht aanwezig, maar Idas kon zijn vinger er niet op leggen. Voor even hield hij haar blik vast, maar daarna richtte hij zich weer op zijn papier. ‘Ga je maar ergens anders nuttig maken. Ik moet me concentreren.’
Bedenkelijk schreef hij een aantal woorden op in de eeuwenoude spreukentaal die zijn moeder hem had geleerd. 
Liraz liet zich van de hoge krukken afglijden. Idas boog zich nog verder over het papier en kraste de eerste woorden weer door. Hij wilde Liraz vertrouwen, evenals haar magie. Om dat te kunnen doen, moest hij echter wel de perfecte woorden opschrijven. Hij had het gevoel dat hij er de hele nacht aan zou moeten werken om de spreuk te perfectioneren. Dat was tijd die ze niet hadden.
Hij schreef spreuk naar spreuk, maar iedere keer was er iets wat voor hem incompleet aanvoelde. Niet de juiste verwoording, het voelde niet voorzichtig genoeg, het voldeed niet aan wat hij wilde bereiken.
Hij negeerde degene die een glas drank voor hem op de tafel zette.
Idas herinnerde zich het sleutelgat en besefte zich dat ze ook een spreuk zouden moeten hebben om de deur te openen, dus ook dat probeerde hij er in te verwerken.
Luid gelach verstoorde zijn concentratie en hij keek ruw op. Het gelach was afkomstig van een jonge man, die zijn arm stevig rond Liraz haar middel had gelegd. Hij keek haar aan alsof hij haar het liefst mee naar buiten sleepte om haar daar te nemen. 
Idas balde zijn vuist, de punt van zijn veer brak onder zijn kracht. Hij had Liraz zelf weggestuurd, maar hij had niet verwacht dat ze zich zou gaan vermaken met de simpele stervelingen in de bar. 
Hij schudde zijn hoofd en wachtte totdat de man op zou staan. Hij hield hem nauwlettend in de gaten. Iedere beweging die hij maakte, elk woord dat hij in Liraz haar oor fluisterde. Toen hij eindelijk aanstalten maakte om weg te gaan, greep Idas zijn moment. Met zijn magie trok hij Liraz naar hem toe. Voordat ze kon protesteren, trok hij haar op zijn schoot.
‘Vertel me nou niet dat je echt met hem weg wil gaan, liefje,’ lispelde Idas. ‘Hij zal je al vervelen op de weg naar zijn huis, laat staan in bed.’
‘Jij vertelde me dat ik mezelf nuttig moest maken,’ sneerde ze. 
‘Ik doelde op iets anders.’ Ze had rond kunnen vragen over het archief, of er een andere weg naar binnen bestond. Wie er nog meer zeggenschap had over wie er wel of niet naar binnen mocht. Ze had ontelbaar veel dingen kunnen doen die belangrijker waren dan zichzelf onderwerpen aan het mannelijke geslacht.
Daynty
Internationale ster



Liraz had geprobeerd zich te verzetten tegen de onzichtbare draad die haar door de bar heen terugtrok naar Idas, maar ze had pas een tegenspreuk op haar lippen toen hij haar al op zijn schoot trok en haar lichaam vastzette tussen zijn armen. Verontschuldigend keek ze naar de sterveling die ze achter had moeten laten vlak voor de deur van het café. Zijn beteuterde gezicht liet haar inwendig zachtjes lachen. Een lach die onmiddellijk verdween bij het horen van Idas’ kritiek. 
‘Toevallig zou hij mij meenemen naar de kerk om me een verborgen zijdeur van het archief te laten zien,’ zei ze. Ze pakte het glas drank dat onaangeroerd op de tafel stond en nam een grote slok. ‘Maar ik kan wel zeggen dat dat nu niet doorgaat.’ 
Idas hield zijn hoofd schuin en keek haar onderzoekend aan, alsof hij bepaalde of hij haar wel of niet moest geloven. ‘Daarvoor hoefde hij niet zo aan je te zitten,’ zei hij uiteindelijk. 
Met een vermakelijke lach om haar lippen keek ze hem aan. Haar vingertoppen gleden over zijn wang. ‘Oh Idas, was je daardoor afgeleid?’ 
Hij schudde direct kort zijn hoofd. Liraz zette het glas weg, legde haar hand in zijn nek en bracht haar lippen naar zijn hals. Plagend gleed ze met haar tong over zijn gloeiend hete huid, tot haar lippen stilhielden bij zijn oor. ‘Vertel me, beeldde je je in dat het jóuw handen waren op mijn lichaam? Dat jouw vingers mijn jurk losmaakten en jouw lippen elk plekje van mij proefden?’ 
Ze voelde zijn lichaam zich aanspannen onder het hare. Zijn vingers op haar heup drukten harder in haar huid en toen ze haar hoofd terugtrok om hem aan te kijken, waren zijn ogen zo donker als de schemering, gevuld met een broeiend verlangen. Geamuseerd keek ze toe hoe zijn ogen afzakten naar beneden. Ze likte langs haar lippen en schudde haar haren over haar schouders naar achter, zodat haar hals bloot kwam te liggen. Hun gezichten hingen zo dichtbij elkaar dat ze zijn zware ademhaling op haar wangen kon voelen. 
‘Liraz,’ gromde hij. Hij sprak haar naam nog steeds uit alsof zij zijn vloek was. Ze draaide zich een kwartslag op zijn schoot, zodat hij deels tegen haar rug aankeek, en tikte met haar vingers op het half beschreven papier voor hen. ‘Moet je hier niet mee verder? Aangezien ik je kennelijk niet afleid, zoals je beweert.’ Ze raapte de veer met de gebroken punt op en herstelde deze met een simpele spreuk, waarna ze hem naast zich hield zodat Idas het schrijfgerei kon pakken. Hij trok haar niet al te subtiel beter op zijn schoot. Daarna pakte hij de veer, boog hij zijn hoofd langs het hare heen en doopte hij de punt in de inkt. Liraz leunde tegen zijn brede borstkas aan, haar vingers spelend met een lok van haar haren. ‘Moet ik nu alleen maar zitten en toekijken hoe je aan het schrijven bent? Ik denk dat ik me bij jou meer zou vervelen dan bij de sterveling.’ Ze keek het café rond om te zien of de jongeman nog in de buurt was. Idas hand verplaatste zich van haar heup naar haar bovenbeen, waar hij zijn vingers met de stof van haar jurk omhoog schoof tot zijn hand veel te hoog lag om nog onschuldig te kunnen zijn. 
‘Ik kan je beloven dat je je bij mij nooit zal vervelen als ik met je bezig ben,’ fluisterde hij in haar oor. Zijn hese stem joeg een aangename siddering langs haar ruggengraat. ‘Je zal me smeken om rust, een pauze van het genot.’ 
Liraz holde haar rug iets en drukte haar onderlichaam tegen zijn heupen aan. ‘Zo snel heb ik geen rust nodig,’ grijnsde ze. ‘Je onderschat me, alweer.’ Ze pakte zijn hand op haar bovenbeen beet en legde deze demonstratief op de tafel neer. ‘De spreuk,’ herinnerde ze hem. Het moest hem al zijn zelfbeheersing kosten om de veer niet opnieuw te breken van frustratie. Door de stof van haar jurk en zijn broek heen kon ze zijn verlangen duidelijk voelen. Precies datzelfde, verzengende gevoel raasde door haar eigen lichaam. Als ze niet in een overvolle kroeg hadden gezeten, zou ze zich hebben omgedraaid en zijn kleren van zijn lijf hebben gerukt, als hij niet al eerder hetzelfde bij haar zou hebben gedaan. 
‘Ik heb je niet naar me toe gehaald omdat je me afleidde,’ zei hij, ondanks dat zijn lichaam hem nog steeds onmiskenbaar tegensprak. Hij wees naar de woorden die al op het papier stonden. ‘Ik vond het een goed moment om je wat te leren over de taal der spreuken.’
Hoewel ze geen woord geloofde van wat hij zei, knikte ze afwachtend. Een kans om iets te leren over de oude, duistere taal zou ze niet afslaan. Ze had decennia gespendeerd aan pogingen om het zichzelf te leren, maar de paar boeken over de taal die nog bestonden, waren onvolledig of te ingewikkeld voor beginners. Liraz boog zich dichter naar het papier toe en bestudeerde de woorden die hij tot nu toe geschreven had. 
Plaats een reactie
Reageer
Om nieuwe berichten te laden: ingeschakeld
Eerste | Vorige | Pagina: | Volgende | Laatste