Demish schreef:
Met wellicht het grootste, bezwaarde gevoel dat hij ooit had gehad, had Mason zich klaar gemaakt voor het feest dat beneden in de grote zaal werd gehouden. Hij was gekleed in de donkerblauwe kleur van de familie Tassos. Nieuwe gewaden, had hij opgemerkt. Zijn bedienden hadden geopperd om zijn kaaklijn te scheren, maar hij had geweigerd. Wel had hij rustig plaatsgenomen op de stoel, zodat ze zijn haar in model hadden kunnen brengen. Als prins moest hij er presentabel uit zien, al betwijfelde hij of ook maar één persoon in deze façade zou geloven. Iedereen zag hem als de schuldige. Een misdadiger. Ze zouden achter zijn rug om fluisteren. Hij gaf ze geen ongelijk.
Onder begeleiding van zijn moeder was hij naar de zaal gebracht. Daar hadden ze hem aangekondigd als de geliefde prins die hij was, in plaats van een verdachte in een zeer ernstige zaak. Hij had de verschrikte blikken echter gezien op de gezichten van zijn gasten. Hij hoefde niet met hen te praten om hun gedachten te kunnen lezen: “Hoe kan het dat ze hem aanwezig laten zijn?” “Hoort hij niet vast te zitten?” “Wat bezielt de familie Tassos om hem te presenteren als hun geliefde zoon, in plaats van de wachter die de edelstenen liet verdwijnen onder zijn toezien?”.
Mason had de afschuw en geknepen ogen genegeerd. Hij had zijn beste glimlach opgezet, zoals hem geleerd was, en had zijn moeder gevolgd naar de tronen. Zijn oom en tante zaten daar, de regenten van Tassos. Ze gunden hem geen blik waardig. Zijn nichtje, vrijwel even oud als hem en de kroonrprinses van de familie, schonk hem echter een voorzichtige glimlach.
Zelf was hij blijven staan en al snel was hij verzeilt geraakt in gesprekken met zijn familieleden en de leden van de andere twee huizen. Allen hadden vragen over de nacht in Qhal. Hoe het kon zijn gebeurd, wat hij had gezien. De meeste bloedverwanten leken hem niet te beschuldigen van het stelen, of kwijtraken, van de stenen. Slechts enkelen keken hem twijfelend aan. Wellicht wilden ze geen scène schoppen, recht voor de ogen van de koningen en koninginnen.
Opgelucht haalde Mason adem toen hij zag dat de volgende persoon die hem aansprak, zijn nichtje was. Haeron van Tassos was een bijzondere verschijning en een lang verwacht wonder, gezien de vruchtbaarheidsproblemen van de koningin. Net als Mason had ze donkerblonde haren, maar haar ogen waren bruin. De hoeken van haar gezicht waren scherp, haar jukbeenderen prominent aanwezig en geaccentueerd door haar make-up. Toch lag er een bepaalde zachtheid in haar donkere irissen. Eentje die Mason soms miste bij zijn oom en tante.
‘Laat je niet kennen, neefje,’ sprak ze hem toe. ‘Iemand was jou en je wachters te slim af, maar we geloven allemaal dat jij hier niet de dader bent.’
Mason vroeg zich af in hoeverre Haeron die woorden zelf geloofde, maar haar glimlach en de geruststelling in haar ogen deed hem iets ontspannen. ‘Het is goed om je weer thuis te hebben.’
‘Ik heb jaren geleden deze plek al verruild voor een ander thuis,’ antwoordde Mason, doelend op Qhal. Hij had gedacht dat hij daar nog decennia door zou brengen als wachter.
Hun gesprek werd onderbroken door de aankondiging van een priesteres van de tempel van Edon. In eerste instantie draaide Mason zich bij om de vrouw te aanschouwen. Het kwam niet vaak voor dat de priesters van de tempels de hoofdstad bezochten. Het eerste wat hem opviel, was de vlammende kleur van haar haren. Ingevochten en daarmee ook getemd, maar het rood verraadde de wildheid die ze met zich meedroeg. Hij gaf alle gasten gelijk. Naar iemand zoals haar moest gekeken worden.
Zijn ogen zakten af naar haar mantel en haar jurk. Nu de aandacht van haar gezicht af was, zag hij ook het wapen op haar rug.
Het hoefde niets te betekenen. Er waren meer gasten die een wapen met zich meedroegen.
Toen de priesteres, Sera, zich door de gasten baande, zag hij de glinstering van het met goud geborduurde embleem. Een vos, het geestdier van Edon, verstrengeld met een zwaard. Deze vrouw was geen simpele priesteres. Ze was een Jager van Edon.
En de mogelijkheid bestond dat ze hier was voor hem.
De Jagers van Edon stonden bekend om de slinkse manieren waarop zij hun slachtoffers opspoorden. Misdadigers, moordenaars. Mensen die straf verdienden. Ze spoorden hen op voor een eerlijke prijs. Of hun slachtoffers levend of dood werden ingeleverd, hing van de Jagers af.
Zijn ogen schoten naar zijn familie, daarna naar de anderen. Hadden zij dit opgezet? Hadden ze hem publiekelijk willen arresteren? Was dit feest niet om men gerust te stellen, maar om de zogenaamde dader terecht te wijzen?
Mason maakte aanstalten om te verdwijnen in de massa, maar Haeron greep zijn pols vast en hield hem op zijn plek. ‘Het is een priesteres van Edon,’ fluisterde ze tegen hem, duidelijk enthousiast door het bezoek van de vrouw. ‘Dat wil je toch niet missen?’
Mason schudde zijn hoofd en vroeg zich af of Haeron niet door had dat de vrouw waar zij stralend naar keek hier kon zijn om hem te arresteren.
Het was onmogelijk om zichzelf fysiek te verbergen tussen alle andere regenten en zijn koninklijke familie leden, maar Mason bad tot de goden dat ze hem konden verhullen voor de Jager.
De vrouw stopte voor de tronen, slechts enkele meters van Mason verwijderd. Ze sprak haar naam nogmaals, Sera. En ze bood haar hulp aan.
Mason knipperde. Haar hulp? Was ze hier dan niet voor hem? Had niemand haar opgedragen om hem te vinden? Ondanks dat hij het nog niet volledig vertrouwde, durfde hij weer in haar richting te kijken.
‘Het is altijd een eer om een Jager van Edon te ontvangen,’ sprak zijn oom, de koning van Tassos. ‘Maar wij hebben geen verzoek ingediend voor hulp. Is er een ander wie jouw diensten in heeft gehuurd?’ Mason wist het niet zeker, maar hij had het idee dat zijn oom kort in zijn richting keek.
‘Begrijp me niet verkeerd, Sera van de tempel van Edon. Je bent hier welkom, maar we zijn slechts… verrast door jouw plotselinge komst op een gesloten feest.’