Hier komen de laatste 3 forum topics
te staan waarop je hebt gereageerd.
+ Plaats shout
0 | 0 | 0 | 0
0%
Om mee te kunnen praten op het forum dien je ingelogd te zijn.Nog geen account? Klik hier om een gratis account aan te maken.

> Sluiten
Helper
19 van de 24 sterren behaald

Forum

ORPG, gedichten en schrijvers < Virtual Popstar Pagina: | Volgende | Laatste
O | Love me like my demons do
Demish
Internationale ster



Omdat Lotte me weer heeft overtuigd @Daynty 


When the days are cold and the cards all fold
And the saints we see are all made of gold
When your dreams all fail and the ones we hail
Are the worst of all, and the blood's run stale

At the curtain's call it's the last of all
When the lights fade out, all the sinners crawl
So they dug your grave and the masquerade
Will come calling out at the mess you've made



Idas, zoon van Hecate. God van de hekserij en necromancie, beschermer van heksen


Daynty
Internationale ster




Liraz, prinses van het dodenrijk, vijfde in lijn voor de troon, folteraar van de doden


Daynty
Internationale ster



Het zien van de angst in iemands ogen zou haar nooit gaan vervelen. Het idee dat zij het laatste was, het allerlaatste, dat iemand zag voor diegene de eeuwigheid in verdween, bracht haar tot leven met een prikkelende energie. Eentje die als een golf van kleine elektrische schokjes door haar aderen danste en haar lichaam vulde met een gevoel van onoverwinnelijkheid. Minstens zo verslavend als het bed delen met een sterfelijke ziel in een aantrekkelijk omhulsel in het rijk der levenden.
‘Daar moet ik hoognodig weer eens naartoe,’ mompelde Liraz tegen zichzelf, wat ertoe leidde dat de ogen die haar angstig aankeken nog groter werden. Met een schuldbewust lachje besefte ze dat ze tegen zichzelf had zitten praten. 
‘Wees maar niet bang,’ suste ze de man die voor haar in de kerker stond. Met langzame passen cirkelde ze om hem heen, haar vingers lichtjes langs zijn sleutelbeenderen en schouders strijkend. ‘Jij krijgt ook heus wel genoeg aandacht.’ 
Het lichaam van de man trok samen alsof hij ineen wilde duiken onder haar aanraking of weg wilde vluchten uit haar aanwezigheid, maar haar magie hield hem gevangen op zijn plaats. Het enige dat hij kon doen was smeken.
‘Prinses, a-alstublieft,’ bracht hij bibberig uit. ‘Ik heb u altijd gerespecteerd hier.’
Liraz bleef voor hem stilstaan en glimlachte minzaam. ‘Ik verwacht niet anders.’ De meeste zielen die in het dodenrijk bleven hangen respecteerden haar. Eigenlijk was dat niet geheel de juiste manier om het mee te omschrijven, bedacht ze zich terwijl ze haar hoofd iets schuinhield en de man bekeek. Ze respecteerden haar niet, ze respecteerden het lijden dat zij hen toe kon brengen als ze zich misdroegen of als ze simpelweg in haar ongenade vielen. 
‘Daarー Daarom smeek ik u of u alstublieft genade wil tonen.’ De man trilde over zijn hele lichaam doordat zijn spieren zich verzetten tegen de magie. Het kostte hem moeite de woorden uit zijn mond te krijgen. 
Liraz tuitte haar lippen en veinsde dat ze daadwerkelijk nadacht over de optie die hij voorstelde. Alleen het woord genade riep een vlaag van walging in haar op. Het was typisch iets voor menselijke zielen om dat woord in de mond te nemen. Ze verafschuwde de zwakte waar het in haar ogen synoniem aan was. 
‘Genade omdat je mij gerespecteerd hebt, hm?’ herhaalde ze bedenkelijk. Ze hield haar hand op met de palm naar boven en bewoog haar vingers omhoog, zodat de kin van de man omhoog werd gedrukt en hij gedwongen was om haar aan te kijken. 
‘J-ja, prinses,’ antwoordde hij hoopvol. 
‘Dat is een optie die ik kan overwegen,’ loog Liraz, terwijl ze een geveinsd geruststellende glimlach om haar lippen toverde. Vlak daarna verharde die glimlach. ‘Je mag mij dan wel hebben gerespecteerd, je hebt de regels van dit rijk niet gerespecteerd.’ 
‘Prinses, neeー’
Liraz kromde de vingers van haar nog steeds opgestoken hand en een zwarte kleur verspreidde zich als inkt door haar aderen. Vanuit haar vingers trok het omhoog door haar armen, om richting haar schouder langzaam te vervagen. Hoe krachtiger ze haar dodengave aanwendde, hoe verder het zwart door haar aderen trok. Het was de kleur van dood en verderf, van pijn en lijden. De man schreeuwde het uit. Het klonk haar als muziek in de oren en de zwarte lijnen van haar aderen vormden de noten ervan. 
Na een paar seconden ontspande Liraz haar hand. Ze liet ook haar andere magie, haar heksenmagie, verslappen en meteen zakte de man ineen op de grond. 
Met een verheugde glimlach keek ze neer op het ineengedoken lichaam op de tegels van de kerker. 
‘Ikー Ikー’ De stem van de man werd afgekapt door een geluid dat stilhield tussen een kreun en een snik. 
Liraz’ minachtende lach weerkaatste tussen de muren. Ze plaatste de punt van haar schoen tegen zijn schouder en gaf hem een duw zodat hij op zijn rug rolde. ‘In het mensenrijk waande je je zo onaantastbaar,’ lispelde ze. Het was niet moeilijk geweest om langs de zwakke mentale verdediging van zijn ziel te breken en te achterhalen hoe hij aan zijn einde was gekomen lang geleden. ‘Je voelde je onoverwinnelijk tijdens je rooftochten. Zelfs twee eeuwen lang in het dodenrijk bleef je arrogant. En moet je jezelf nu eens zien, kruipend voor mijn voeten zonder een restje waardigheid.’
Opnieuw lachte ze, genietend van de macht die ze over zijn ziel had. Liraz hief haar hand en het zwart in haar aderen vlamde verder op. Ze stond op het punt zijn ziel aan een volgende pijniging te onderwerpen toen de deur van de kerker openvloog. 
‘Liraz.’ Ze herkende de stem van Nicasia, een van haar oudere zussen en de vierde dochter van de dodenkoning. De overleden dodenkoning, corrigeerde ze zichzelf verbitterd in gedachten. 
Liraz draaide zich niet om en liet haar hand niet zakken. ‘Ik ben bezig, Nic,’ antwoordde ze kortaf. ‘Met het straffen van de ziel die even geleden nog langs jouw poort heen probeerde glippen.’ 
‘Het is dringend, Kainda heeft om je gevraagd.’ 
‘En dus stuurt ze jou als boodschapper?’ Nu draaide Liraz zich wel om, een van haar wenkbrauwen spottend omhoog gebogen. Haar slachtoffer kroop gehaast weg naar een hoekje van de kerker. ‘Het is walgelijk hoe makkelijk je je als schoothondje laat gebruiken. Kainda heeft nog geen maand vaders troon overgenomen en je rent nu al rond als haar slaaf.’
Nicasia’s ogen verduisterden en in het toch al schemerdonker van de kerker zou ze er voor velen angstaanjagend uitzien, met haar onnatuurlijk bleke ogen, ingevallen wangen en witte huid. Liraz had echter lang geleden geleerd om geen angst te voelen voor haar zussen. Ze waren gevaarlijk, maar zijzelf was gevaarlijker. 
‘Pas op je woorden, Liraz. Kainda wil je zien voor een reden en jij maakt die er niet beter op,’ waarschuwde Nicasia. ‘Zij is nu de dodenkoningin en jij dient te luisteren.’ 
Liraz keek naar de man in de hoek van de kerker. ‘Laat me in ieder geval mijn werk afmaken.’ 
‘Nee.’ Nicasia’s stem klonk verrassend hard. ‘Ze wil je onmiddellijk zien.’ 
Met een geërgerde grauw maakte Liraz een krachtige beweging door de lucht met haar hand. De man schreeuwde nog één keer en daarna spatte hij uit elkaar in een wolk van stof op het moment dat ze hem naar het eeuwige lijden stuurde – de straf die hij zichzelf bezorgd had met het overtreden van de regels.
Daarna beende ze de kerker uit, op weg naar het immense dodenpaleis. 

Haar oudste zus zat kaarsrecht op de donkere troon, gemaakt van glanzend obsidiaan zwarter dan de nacht. Aan beide kanten stond een bediende, wiens glazige ogen verraadden dat ze onder invloed van Kainda’s wil stonden. 
Terwijl Liraz de lange troonzaal doorkruiste, trok een persoon die naast de troon stond haar aandacht. De witte tuniek met rijke, gouden details sprong eruit tussen de donkere kleuren. Liraz’ lippen krulden zich automatisch omhoog van verachting. Ze zou die kleding en de arrogantie die van de persoon afstraalde overal herkennen – Hades. De god die door de goden was aangesteld om zaken met het dodenrijk te regelen. 
De god die door de goden was aangesteld om het dodenrijk zwak te houden. 
Eenmaal aan de voet van de verhoging waarop de troon stond, maakte Liraz een halfslachtige buiging voor haar oudste zus. ‘Hoogheid,’ sprak ze spottend. Toen ze overeind kwam uit de buiging en haar hoofd optilde, zag ze nog net hoe Kainda een blik wisselde met Hades. Een onrustig gevoel roerde zich in Liraz’ buik. Hades’ aanwezigheid hier, de blik die ze uit hadden gewisseld, de manier waarop zij halsoverkop hierheen had moeten komen… Het beviel haar niet.
‘Liraz.’ Kainda klonk een tikkeltje vermoeid. ‘Zoals je weet is Hades hier om de vernieuwing van ons verbond met de goden te bespreken nu ik koningin ben. Ik–‘
‘Ons verbond?’ Liraz snoof cynisch. ‘Onze ketenen aan de wil van de goden, bedoel je.’
Opnieuw wisselde Hades een blik uit met Kainda, eentje die vol onuitgesproken woorden zat. Liraz kneep haar ogen samen en hief haar kin. Waarom had ze de indruk dat de twee over haar hadden zitten praten? 
Kainda duwde zichzelf overeind uit de troon. Ze streek de rokken van haar donkerpaarse jurk glad en stapte naar voren. ‘Liraz, dit gedrag is precies de reden waarom ik je hierheen heb geroepen. Ik heb het er uitgebreid met Hades over gehad wat we met jouw… positie doen binnen het verbond.’ 
Argwanend keek Liraz van de god naar haar zus. 
‘En we hebben besloten dat het het beste is om je voor nu te ontheffen van je taken.’
Liraz’ mond zakte open. Ze staarde Kainda aan, hopend dat ze het verkeerd verstaan had, maar de woorden galmden oorverdovend hard na in haar oren. Ze was ontheven van haar taken. Wat bedoelde Kainda daar in godsnaam mee? En hoezo hadden “zij” dat besloten? 
‘Waar heb je het over, Kainda?’ Liraz deed een zwakke poging om de irritatie uit haar stem te weren, maar slaagde daar nauwelijks in. ‘Hoezo lijkt jullie dat het beste? Waar gaat dit in godensnaam over?’
‘Zo praatje niet tegen de dodenkoningin,’ berispte Hades haar met een vlijmscherpe stem. 
Naast haar lichaam balden haar handen zich tot vuisten, prikkend om een stoot magie op hem af te vuren. ‘Ik had het niet tegen jou,’ siste ze. 
‘Liraz,’ riep Kainda haar tot orde. ‘Jouw… magie. De magie die je van je moeder hebt geërfd, het begint uit de hand te lopen.’ 
Liraz voelde de woede in haar groeien bij de minachtende manier waarop haar zus over haar moeder sprak. De sterfelijke heks bij wie haar vader haar verwekt had – ze vrouw van wie ze haar magie had gekregen. De magie die haar tot een buitenbeentje had gemaakt, die ervoor had gezorgd dat haar zussen haar als een monster zagen. Liraz had haar hele, lange leven geprobeerd de magie te onderdrukken, om niet te luisteren naar de verleidelijke lokroep ervan in haar bloed, maar op een gegeven moment had ze dat niet langer vol kunnen houden. En waarom zou ze ook? Hoe hard ze haar best ook deed, haar zussen hadden daar nooit iets om gegeven. Zij richtten zich alleen maar op de fouten die ze maakte, op de incidentele slachtoffers die vielen door haar magie. 
‘Daarom ben je ontheven van je taken,’ vervolgde Kainda. ‘Tot je een manier hebt gevonden om die magie te onderdrukken.’ 
Woedend vloog Liraz de verhoging op. ‘Hoezo tot ik een manier heb gevonden om de magie te onderdrukken? Ik ben mijn halve leven bezig geweest met het onderdrukken ervan! En gaven jij en Nicasia en de anderen daar ook maar iets om? Nee!’
Kainda hief standvastig haar kin. ‘Dit gaat niet om vroeger, dit gaat om nu en om de toekomst van het dodenrijk.’ 
‘Ík ben de toekomst van het dodenrijk!’ Liraz stapte dichter naar haar zus toe. Een klein spiertje in Kainda’s gezicht vertrok en verraadde dat ze wel degelijk bang was voor Liraz. ‘Zonder mij is er niemand om de zielen te straffen. Niemand om ze onder controle te houden als ze zich misdragen. Zonder mij zal het een puinhoop worden.’ De kleine glimp van angst die Kainda had getoond, werkte voor Liraz als hoe een gewond dier roofdieren aantrok. Ze bewoog nog verder naar voren, dreef Kainda stapje voor stapje terug naar de troon. ‘Je zoekt alleen maar naar een excuus om mij onder controle te houden, omdat je mij als een bedreiging ziet! Ik heb altijd mijn taken uitgevoerd, ik heb jou of de anderen nooit pijn gedaan. Je kan dit niet doen. Als je dit doet–‘
‘Dat is genoeg,’ verbrak Hades’ bulderende stem de hare. Een stekende pijn sneed door haar heen. Liraz greep met haar handen naar haar hoofd en deinsde achteruit. Met ogen gevuld met haat keek ze op naar Hades, die zijn handen in elkaar gevouwen had voor zijn lichaam en haar waarschuwend aankeek. Liraz probeerde naar haar magie te reiken, en toen dat niet lukte naar haar dodengave. Het zwart in haar aderen kroop slechts een paar centimeter omhoog voor het terugzakte en vervaagde, alsof het door een onzichtbare hand werd uitgewist. 
‘Vergeet niet wie je tegenover je hebt staan,’ sprak Hades. ‘Het godenrijk is nog altijd krachtiger dan een dodenprinses.’
Vol ontzetting keek Liraz terug naar Kainda, die zwijgend toekeek. Ze hield haar lippen op elkaar gedrukt en haar wenkbrauwen waren naar elkaar toebewogen in een gekwelde uitdrukking. 
‘Maak dit alsjeblieft niet moeilijker dan het is, Lir,’ zei ze bijna smekend. ‘Het verbond met de goden is belangrijk, dat weet jij ook. Zonder het verbond zou er niets dan chaos zijn.’
‘Dus jij kiest een verbond met de goden boven je eigen familie?’ Liraz schudde langzaam haar hoofd. De woede in haar was veranderd in een ijskoude razernij. Het legde een kille kalmte over haar heen. ‘Vader durfde in ieder geval nog op te staan voor mijn positie.’
‘Liraz, ik–‘
‘Ik heb genoeg gehoord.’ Met een ruk draaide Liraz zich om. Ze stoof de traptreden van de verhoging af en beende de troonzaal door naar de deuren. Achter haar hoorde ze Nicasia haar naam roepen en Kainda eisen dat ze bleef staan, maar ze negeerde hen beiden. Zodra ze buiten het paleis was en weg van Kainda’s spreuken die het gebouw doorspekten, zei Liraz een spreuk op. De woorden rolden gehaast en vervuld van woede over haar lippen. De wereld om haar heen trilde en schudde en in een waas van schaduwen en zwarte mist verliet ze het dodenrijk en verplaatste ze zichzelf naar het rijk der levenden.
Demish
Internationale ster



Zijn woede vlamde als de fluwelen gordijnen. Donkere rookwolken vulden de ruimte terwijl de vlammen likten aan de zorgvuldig gefabriceerde stof. Met zijn arm geheven balde hij een vuist en bracht hij deze met een genadeloze slag naar beneden. De boekenkasten gevuld met artefacten, spreuken en gebottelde dranken vielen in een beweging neer.
Hij zou dit hele huis neerbrengen. Hij zou heel Olympus zijn woede laten voelen voor wat ze hem nu aan deden. Geen god zou hem ooit nog buitensluiten of wegsturen. Ze zouden weten dat ze een verkeerde beslissing hadden gemaakt. Het zal hen berouwen.
‘Idas!’ De vlammen in de gordijnen werden gedoofd en de rook trok zich terug. Vol woede draaide hij zich om. Zijn moeder stond in de kamer, de grijze wolken werden opgeslokt tussen de groeven van haar vingers. Ze reikte haar armen naar hem uit. ‘Mijn zoon, laten we er samen over praten. Dit is niet de manier om de anderen het tegendeel te bewijzen.’
‘Nee, moeder!’ schreeuwde Idas. Hij balde zijn vuisten en bloed droop naar beneden langs zijn knokkels. Zijn moeder keek geschrokken naar de dunne sneeën die hij had gemaakt. Bloedmagie was een van de meest oude, pure vormen die hij kende. Het dwong de kracht naar buiten en eiste de duisternis op, waarmee het zich voedde en voedde tot de magie op zijn sterkst was.
‘U zou ze moeten tegenspreken! Vertel ze dat ik hier wel thuishoor.’ Iedere god had een plek op Olympus. Ze behoorden niet toe aan de mensenwereld. Niet voor lang. Als een god het rijk van de levenden betrad, dan was dat kortstondig. Niemand wist wat de effecten zouden zijn van een verbanning naar een leven tussen de mensen. Idas was niet van plan om het te ondervinden.
Idas probeerde te reiken naar zijn eigen magie, maar de aanwezigheid van zijn moeder beperkte hem. Hecate, de godin van magie, haar energie was doordrenkt met een kracht die nauwelijks te beschrijven viel. Zelfs hij moest gehoorzamen aan haar wensen.
‘Idas.’ Zijn moeder nam plaats op de fauteuil en gebaarde dat hij naast haar moest plaatsnemen. Haar zwarte jurk bewoog vloeiend met haar mee. De onderkant van de stof vermengde zich met donkere wolken en een maanloze nacht. ‘Je weet dat mijn invloed op Olympus lang niet zo groot is als die van de Olympiërs. Hun besluit staat vast.’
Idas schudde zijn hoofd. Het was oneerlijk. Nooit had hij iets gedaan om wantrouwen te scheppen. Iedere taak die ze hem hadden gegeven, iedere opdracht die ze naar hem hadden gegooid, hij had ze uitgevoerd. Ze hadden geen recht om hem te verstoten.
‘Kijk toch naar je.’ Hecate gebaarde naar zijn bebloede armen. Ondanks dat ze de sporen van zijn magie had gewist, hing ook zijn donkere energie nog steeds in de lucht. ‘Dit is precies de reden dat ze bang voor je zijn. Geef ze niet hun gelijk.’
Verslagen door de woorden van zijn moeder zakte hij bij haar neer. Hij was geen monster. Hoe kon hij dat zijn, als er mensen waren die hij beschermde? Ze haatten hem om wie hij was, om wat hij kon doen. Maar hij was slechts een kleinere god, die enkel werd aanbeden door een selectieve groep. Hij zou nooit zo machtig kunnen worden als de Olympiërs zelf. 
En toch leken ze hem te vrezen. 
‘Ik verdien hier te blijven.’ Hij hield zijn standpunt vast, hopend dat zijn moeder hem zou beamen en hem zou vertellen dat ze samen een plan zouden vinden, maar ze keek hem enkel spijtig aan. Haar hand vond zijn onderarm.
‘Je mag op sommige momenten weer terugkeren,’ hielp ze hem herinneren. Dat hoefde ze niet te doen, want de woorden van de oppergod stonden nog helder in zijn gedachten.
‘Alleen op de kortste en langste dag van het jaar.’ Idas zuchtte en legde zijn gezicht in zijn handen. ‘En ik zal niet zo sterk zijn als hier.’
‘Maar je bent dichterbij degenen die jouw bescherming nodig hebben.’ Hij keek niet op naar zijn moeder. Hij haatte het als ze gelijk had. 
Hecate gaf hem een bemoedigend kneepje in zijn onderarm. ‘Het is een tijdelijke oplossing. Zodra ze inzien dat ze een fout hebben gemaakt, zullen ze je weer verwelkomen op Olympus. En ik zal er zijn als de poorten voor je worden geopend.’

 ‘We bidden tot u, Idas. We bidden om uw bescherming, de goddelijke magie die ons veilig zal houden. We hebben u nodig om de stad te verlaten.’ De heksen spraken tegelijk. Hij zag ze over de eindeloze trappen redden, de nat geregende klinkers weerspiegelden het maanlicht. Hij voelde hun pijn, de drang om te verdwijnen. Achter hen volgde een grote groep burgers, woedend. Ze hieven hun fakkels en wapens en schreeuwden vloeken om de duivel uit te bannen.
Een heks werd onderuit getrokken en schreeuwde, waardoor de verbinding verbrak. Idas greep zich vast aan de tafel om zichzelf staande te houden.
‘Niet weer,’ prevelde hij tegen zichzelf. De achtervolgingen bleven aanhouden. Heksen vluchtten van dorp naar dorp, maar waren nergens voor de burgers die hen bedolven met beschuldigingen. Hij kon het nier meer bijhouden en de heksen konden niet langer iedereen voor blijven. Talloze slachtoffers waren gevallen, hoe erg hij zijn best ook deed.
‘Alsjeblieft,’ smeekte dezelfde stemmen als eerder. Ze zoog hem zonder moeite weer terug naar de benauwde straten. Hij was niet aanwezig, niet echt. Dat zou tegen de regels zijn, maar de wanhoop en smeekbedes van de heksen waren genoeg om zijn aandacht te trekken. 
De heksen waren ingesloten in een steeg. De vrouw die eerder onderuit was getrokken, was gewond en steunde op haar lotgenoten. De menigte stond slechts enkele meters van hen af, hun wapens klaar om aan te vallen.
De groep bestond uit zeven heksen. Een van hen, de oudste, stapte naar voren en hief haar handen. Ze startte een spreuk en hun achtervolgers doken weg. Ze waren bang dat ze hen zou vervloeken, maar hij verstond de oude man perfect. Het was zijn laatste poging, zijn laatste oproep aan hem om hen te behoeden voor het kwaad dat de burgers in de zin hadden. 
Zijn lichaam voelde vermoeid. De eeuwen die hij had gespendeerd in het mensenrijk hadden hem verzakt en nu de zoektocht naar heksen was verdubbeld, had hij nauwelijks de kracht om in te grijpen bij iedere heks die tot hem bad. Maar hij moest het proberen.
Hij bracht zijn handen bij elkaar en sloot zijn ogen. Langzaam startte hij de incantatie van een verhullingspreuk. Het zou de heksen voldoende tijd geven om weg te komen. De illusie voor de haatvolle menigte zou hen laten denken dat ze waren verslagen door de vijand.
Idas opende zijn ogen, maar herhaalde de spreuk. Schaduwen gleden de steeg binnen en sloegen zich om de zeven heksen als een warme deken. De duisternis slokte ze op, maar ze oogden niet angstig. De oude man maakte enkel een dankbaar gebaar, alsof hij wist dat Idas vlakbij was.
Hij wachtte niet af wat er zou gebeuren, maar trok zich terug naar zijn kasteel. Hij viel neer op het tapijt, maar stak zijn handen op tijd uit om de val te breken. Zijn vingers kromden zich en de aderen onder zijn huid werden zichtbaar.
Hij had meer kracht nodig, meer ruimte om zich te kunnen bewegen. Als de goden op Olympus dat toe zouden laten, dan zou hij iedereen kunnen beschermen. Maar de goden gaven niet om hem, of om de heksen. De heksen waren kwaadaardig, onnatuurlijk. 
Ze waren niet de grootste monsters die ronddwaalden, bedacht Idas zich grimmig. Hij bracht zichzelf weer overeind, het lichte gevoel in zijn hoofd negerend. 
Hij had een oplossing nodig.

Daynty
Internationale ster



Het was een regenachtige avond in Merič. De zandweggetjes van het Hongaarse dorpje waren veranderd in modder en de neerdalende druppels hulden de stenen en houten huisjes in een sombere, grijze sluier. De duisternis van de nacht beperkte het zicht tot een paar meter, af en toe doorbroken door de gloed van een lantaarn achter een raampje. Aan de rand van het dorpje torende de bosrand donker en dreigend omhoog, de schaduwen tussen de bomen zo dicht dat het leek alsof ze ieder moment het dorp konden opslokken. 
Zo laat op de avond waagde niemand zich buiten, behalve Liraz. Met de rokken van haar zwarte jurk in haar hand geklemd zodat de stof niet door de modder sleepte, liep ze door de regen. Haar haren kleefden aan haar gezicht en de mantel om haar schouders was doorweekt. 
Aan het eind van het straatje doemde haar bestemming op door de sluier van regen. Liraz veegde een lok haar uit haar gezicht en tilde haar hoofd op. Het kerkgebouw was aan één kant afgebrokkeld en in de houten planken van het dak zat een gat. Het zag er net zo armoedig uit als de rest van het dorpje, maar er was haar verteld dat ze hier de persoon kon vinden die haar ze zocht. 
De deur kraakte klaaglijk toen ze deze open duwde, naar binnen glipte en weer achter zich dicht liet vallen. Liraz schoof de capuchon van haar mantel van haar hoofd, waarna ze met langzame passen het kerkpad afliep. De kaarsen die brandden op het altaar verspreidden een flakkerende gloed. Het altaar was gewijd aan meerdere Olympiërs, zag ze. Een dorpje als dit had de middelen niet om een aparte kerk te bouwen voor elke god die ze wilden vereren. 
Op de voorste kerkbank zat een ineengedoken figuur. Liraz rechtte haar rug iets en liep op de persoon af, maar toen ze dichterbij kwam en de bij elkaar gebonden grijze haren zag, bleef ze staan. De oude vrouw was niet de persoon die ze zocht. 
Zachtjes schraapte ze haar keel, wat de vrouw op liet schrikken. 
‘Weet u of de pastoor aanwezig is?’ vroeg Liraz. 
De ogen van de vrouw vernauwden en haar door zware rimpels omringde ogen gingen over Liraz heen, alsof ze een vreemdeling in dit afgelegen kerkje niet vertrouwde. Liraz dwong haar lippen tot een vriendelijke glimlach, hopend dat dat de vrouw over de streep trok om een antwoord te geven. 
Uiteindelijk knikte de vrouw. ‘Hij is achter. Hij zal zo wel terug komen.’
‘Dankuwel.’ Terwijl de vrouw zich terugdraaide en haar handen in elkaar vouwde, nam Liraz plaats op de bank achter haar. Het hout was hard en koud tegen haar rug, heel anders dan de comfortabele meubels in haar eigen kamer in het Dodenpaleis. Toch had ze die kamer de afgelopen vier weken geen moment gemist. Het was er altijd doordrenkt met de afkeuring van haar zussen. 
Buiten nam de regen in hevigheid af. Nu de druppels niet langer zo luid neer trommelden op het houten dak verstond Liraz het zachte gebed van de oude vrouw.
‘Ik smeek u, Apollo, voor een spoedig en veilig heengaan van mijn zuster,’ prevelde ze. 
Liraz fronste. Had ze het goed verstaan? Bad de vrouw tot Apollo voor een rustige overgang van haar zuster naar het dodenrijk? Dat moest ze wel verkeerd verstaan hebben. Liraz leunde voorzichtig dichter naar de vrouw toe, zodat ze haar gebed beter kon horen. 
‘Mijn gebeden tot uw geneeskracht lijken niet te zijn gehoord, maar als dat het lot is dat de goden voor mij geweven hebben dan zal ik mij daarnaar vormen. Het enige dat ik u vraag, Apollo, is om haar sterven pijnloos te laten zijn, en haar ziel rust te laten vinden…’
De frons tussen Liraz’ wenkbrauwen werd dieper en tegelijkertijd borrelde er een afschuw op onder haar huid. ‘Mag ik wat vragen?’ onderbrak ze het gebed van de vrouw ruw. ‘Waarom bidt u tot Apollo voor een rustig heengaan van uw zusters ziel?’ Liraz negeerde de scherpe, geïrriteerde blik van de vrouw en praatte verder. ‘Apollo heeft daar geen invloed op.’
De oude vrouw klemde een hand om de rugleuning van de bank. ‘Bemoei je niet met mijn gebeden, vreemdeling,’ siste ze. 
Liraz vouwde een plooi in haar rokken glad, de woorden van de vrouw negerend. ‘U zou moeten bidden tot de heerser van de doden,’ zei ze bot, geërgerd door onwetendheid van de vrouw. 
‘Praat niet tegen mij over het dodenrijk.’ De vingers van de oude vrouw klemden zich steviger om de kerkbank heen. ‘Dat rijk is lang vergane glorie. De dodenheerser kan niets betekenen voor mijn zuster.’
Liraz hand viel stil op haar schoot. Een vlammende woede verspreidde zich als een inktvlek door haar lichaam. ‘Wat bedoelt u daarmee?’ vroeg ze sissend. ‘Het dodenrijk zou uw ziel kunnen nemen met niet meer dan een ademtocht.’
‘Je hebt me wel verstaan, vreemdeling.’ De vrouw stond op van de bank en schuifelde naar het gangpad. ‘Het dodenrijk is een façade, een slap aftreksel van de legenden.’ 
Liraz schoot overeind van de kerkbank en versperde het pad van de vrouw. Haar ogen waren doordrenkt met zwart en ze voelde de vertrouwde tinteling van haar dodengave in haar vingers. Ze hoefde niet omlaag te kijken om te weten dat haar aderen zwart kleurden. 
‘Hoe durft je zo over ons te praten, oud wijf,’ grauwde Liraz. 
De oude vrouw keek omhoog. Zodra ze Liraz’ zwarte ogen zag, twee diepe poelen van duisternis, trok haar gezicht wit weg. 
‘Dit… Wat ben jij, demon?’ bracht de vrouw uit terwijl ze achteruit struikelde. 
Liraz stak in een flits haar arm uit en haar lange, dunne vingers krulden zich rond de keel van de vrouw, haar aderen gitzwart onder haar bleke huid. ‘Mijn naam is Liraz,’ siste ze. ‘Vijfde prinses van het dodenrijk en folteraar van de doden.’ De vrouw klauwde naar haar hand en krabde over haar arm, maar ze drukte haar vingers alleen maar steviger om haar keel. ‘Dat zou je moeten weten.’
‘H-het… sp- spijt…’ 
‘Excuses gaan je ziel niet redden,’ zei Liraz genadeloos. Het zwart in haar aderen vlamde verder op, door haar armen en schouders, naar haar hals en langs haar kaken. Ze duwde haar nagels dwars door de tere huid van de vrouw heen, kromde haar vingers en met een felle beweging rukte ze de halsslagaders van de vrouw los. Bloed spoot over haar heen, spatte op haar gezicht, de kerkbanken en de vloertegels. De vrouw maakte een verstikt geluid. Nog voor haar lichaam de grond raakte, glipte de ziel eruit de schemerwereld in, waar Zarja, de derde prinses van het dodenrijk, de ziel naar de poort zou begeleiden. Zo ver liet Liraz het echter niet komen. Slierten duisternis kringelden uit haar vingertoppen en wikkelden zich om de ziel van de vrouw heen. Met een draai van haar hand sloot Liraz haar vingers, waarmee de ziel direct door het eeuwige lijden werd opgeslokt. 
Liraz keek van het bloed dat aan haar handen kleefde naar het verminkte lichaam op de grond. De woorden van de vrouw dreunden door haar hoofd. 
Het dodenrijk is een façade, een slap aftreksel van de legenden.
De vrouw had geen ongelijk gehad, misschien haatte Liraz het nog wel meer om dat toe te geven dan het hardop horen van die woorden. Het dodenrijk was al lange tijd niet meer wat het ooit was. In een ver verleden werd het aanbeden door mensen, het werd gevreesd en gerespecteerd. Het was machtig en glorieus. 
Met een ruk draaide Liraz zich weg van het lichaam, om het kerkpad door te benen naar de uitgang. Het kwam allemaal door de goden. Zíj hadden de macht van het dodenrijk ingeperkt, stukje bij beetje, met hun listige verbonden en lege beloften. De voormalige dodenheersers en Kainda droegen daar allemaal aan bij. 
Liraz smeet de deur open. Met een oorverdovende klap knalde de deurklink tegen de muur aan. Ze zou de pastoor niet spreken, maar dat kon haar nu weinig meer schelen. De afgelopen vier weken had ze zich beziggehouden met het waarschuwen van heksen voor de heksenjagers die ze dood wilden hebben, gesterkt door het verbond van de goden met het dodenrijk. De heksen voedden de kracht van het dodenrijk met hun zwarte magie, dat was de reden dat de goden ze lieten opjagen, lieten doden - om het dodenrijk zwak te houden. Het ergste was dat de dodenheersers daar zelf mee hadden ingestemd, uit angst voor de toorn van de goden lang geleden. 
Niet langer, beloofde Liraz zichzelf terwijl ze de drempel over stapte. De regen spoelde het bloed van haar gezicht en handen. Ze zou haar zus het dodenrijk niet nog verder naar de afgrond helpen. Ze zou de macht pakken waar ze recht op had, en meer. 
Het dodenrijk zou opnieuw machtig en gevreesd worden. 
En zij zou hun koningin zijn.
Demish
Internationale ster



Het donkere kasteel stond hoog op een berg, uitkijkend over het dorpje Žaors. In het duister van de nacht oogde het spookachtig. De muren waren vervallen, de stenen afgebrokkeld. Schaduwen verplaatsen zich achter de ramen en diep in de nacht klonk geschreeuw en het gehuil van wilde honden. Het kasteel had haar status verloren in een genadeloze veldslag en simpele zielen in Žaors noemden de ruïne vervloekt, behekst. Hun sterfelijke ogen konden niet bevatten wat zich schuil hield achter de gecreëerde illusie. Hun hersenen zouden bezwijken onder de goddelijke pracht en praal. 
Dat maakte het de perfecte plek voor een val. 
Twee mannen beenden de heuvel op. Hun mantels verhulden hun identiteit, maar iedereen in Žaors zou de kleinere man herkennen. Raadsman Farkas, een gerespecteerde leider van het dorp en degene die de orders gaf om alle heksen te vervolgen en te executeren, volgde een vreemdeling het steile pad op.
‘Toen u zei dat u een ruimte had om een deel van de wezen in het dorp op te vangen, had ik niet verwacht dat u de ruïne bedoelde,’ zei de raadsman, steunend op zijn knieën om op adem te komen van de klim. Mensen waren zo… Zwak. Al hadden de paar glazen alcohol die ze samen hadden genuttigd in de plaatselijke herberg hier vast een rol in gespeeld.
Idas glimlachte onder zijn capuchon. Hij draaide zich naar de raadsman en bracht zijn capuchon van zijn hoofd. Hij gebaarde naar de muren achter hen. ‘Met wat hulp van de dorpsbewoners zouden we er iets moois van kunnen maken. Het staat al eeuwen leeg.’
Farkas bestudeerde het kasteel. Als zijn sterfelijke ogen eens verder zouden kijken, zou hij de donkere, stenen muren zien. De lange gordijnen en de kaarsen die achter de ramen brandden. Idas zijn thuis, verstopt voor de onbenullige menselijkheid. 
‘Deze plek is behekst,’ zei Farkas. Idas kon een grijns nauwelijks onderdrukken. In de wijde mouwen van zijn mantel kromde hij zijn vingers en op de achtergrond begonnen zijn drie honden – Achelos, Ilias en Solon – te blaffen.
Geschrokken deinsde Farkas achteruit, angst flikkerend in zijn ogen. ‘Ziet u! Het spookt hier.’
Idas veinsde verbazing, alsof hij de honden niet had gehoord. ‘Geruchten, bijgeloof. Als u wat langer rondkijkt, dan zal u zien dat dit de perfecte plek is voor een weeshuis.’
Enkele dagen geleden had Idas opgevangen dat de stadsraad een gebouw zocht waar ze de wezen onder konden brengen. Vanaf daar was het plan gevormd. Hij hield het niet meer vol om de heksen keer op keer te beschermen zoals hij nu deed. Hij moest voorkomen dat men op jacht ging. De raadsman zou zijn boodschapper zijn.
‘Ik ben niet langer geïnteresseerd, vreemdeling. U speelt misschien een goede hand kaarten, maar ik doe geen zaken met mensen zoals u.’
Gelukkig voor jou ben ik geen mens, dacht Idas. Hij bracht zijn handen bij elkaar, haast in een smekend gebaar om de interesse van Farkas niet te verliezen.
‘Zoals ik het begrijp, heeft u niet veel tijd meer. De andere weeshuizen zijn overvol, kinderen slapen op straat. Nu de heksen worden vervolgd, blijven hun kinderen hulpeloos achter. De stad, u, moet ze opvangen.’
‘Praat niet over dat duivelse addergebroed!’  De raadsman wees met zijn vinger en stapte op Idas af. ‘Die kinderen, die verdienen geen onderdak. Het zijn zondenaars.’ 
‘Zondenaars,’ herhaalde Idas bedenkelijk. Ook hij zette een stap naar voren, wat de man weer naar achteren dwong. Weer zette hij een stap, tot hij de man met zijn rug tegen een stenen muur had gedwongen. Hij plaatste zijn hand naast het hoofd van de man en bracht zijn gezicht dichterbij. Hij had de geruchten gehoord over raadsman Farkas en zijn uitstapjes buiten de deur terwijl zijn vrouw heimelijk op hem wachtte.
Farkas snoof en probeerde zijn gezicht neutraal te houden, maar zijn ogen gleden af naar Idas zijn perfect gevormde lippen. Kort, maar lang genoeg voor Idas om te weten dat hij zijn prooi had waar hij hem wilde hebben.
‘En u?’ vroeg Idas, zijn gezicht nog iets dichterbij brengend. Hij blief zijn warme adem bewust over de lippen van de raadsman.
‘I-ik?’ stamelde de man, gevangen in een trance.
‘Bent u ook een zondenaar?’
Farkas snoof. Die vraag leek hem terug te trekken naar de aarde, maar Idas hield hem nog altijd gevangen tussen de muur en zijn eigen lichaam. Hij sloeg zijn armen over elkaar, hopend dat het meer afstand tussen hem en Idas zou creëren. ‘Ik bega geen zonden. Mocht dat wel zo zijn, dan zullen de goden me vrijspreken.’
Idas humde. De goden hadden al zijn zonden al weggewassen, dus hij kon de man niet kwalijk nemen dat hij zo dacht. Ongegeneerd legde Idas zijn vrije hand in de has van Farkas. Langzaam traceerde hij de huid, tot zijn vingers onder Farkas’ keel lagen. Idas duwde zijn kin omhoog. ‘Is een zonde echt een zonde als er niemand is om het te getuigen?’
De woorden trokken Farkas over de streep. Gretig schoot hij naar voren, opzoek naar de kus van een god. Idas ontweek zijn lippen en greep de man bij zijn keel. Zijn vingers drukten in de dunne huid en zonder moeite tilde hij de man boven zich.
‘Voelt u het al, raadsman Farkas? De pijn van mijn heksen terwijl hun nekken worden gebroken door de galg?’ siste Idas. Farkas klauwde naar zijn hand, trapte met zijn benen. Hij probeerde te spreken, maar er kwam enkel een piepend geluid uit zijn keel.
Idas glimlachte minachtend. Hij hield zijn hand op en concentreerde zich op het stromende bloed in de aders van Farkas. Langzaam liet hij het bloed borrelen, totdat het begon te koken onder zijn eigen huid. Farkas schreeuwde – of deed een poging tot.
‘En nu? De hitte, de vlammen die aan hun voeten likken?’ Idas had het allemaal meegemaakt. De galgen, de verbrandingen, de heksen die vast werden geketend aan stenen en het water in werden gegooid. De man voor hem was daar verantwoordelijk voor.
De ledematen van de raadsman werden slap onder zijn aanraking. Farkas begaf het onder de druk van het kokende bloed en het gebrek aan zuurstof. Idas liet de man vallen op de grond en zwaaide met zijn arm. De ruïne onthulde haarzelf tot wat ze eigenlijk was: zijn thuis.
Drie zwarte honden renden op hem af, maar Idas hield ze met een kort handgebaar op af stand. ‘Nog niet. We zijn nog niet klaar met hem.’
De raadsman was dood, zijn ziel hoogstwaarschijnlijk onderweg naar het Dodenrijk, maar het was zijn lichaam waar Idas nog nut voor had. Hij knielde naast zijn slachtoffer en plaatste zijn hand op het klamme voorhoofd van Farkas. Hij prevelde een spreuk en toen hij zijn hand weghaalde, stond er een halve maan omring met doornen in zijn voorhoofd gebrand. 
De burgers, de heksen, iedereen zou weten dat Idas een boodschapper had gestuurd.
‘Sta op,’ dwong hij het levenloze lichaam. Met gespannen vingers dwong hij het lichaam overeind te komen, zich concentrerend op de spieren die hij wilde laten bewegen, de dood die hij voor even weer tot leven zou brengen.
‘Perfect,’ mompelde hij onder zijn adem bij het zien van het staande lichaam. ‘Nu, ga terug naar het dorp. Zoek de raad en laat ze weten dat Idas, de beschermer van de heksen, jullie wangedrag niet langer accepteer en dat dit een voorbode is voor wat nog gaat komen.’
Zijn honden blaften in protest. Ilias gromde. 
Kort keek hij opzij, waarna hij knikte naar de drie dieren. ‘En keer daarna terug. Mijn honden hebben honger.’
Daynty
Internationale ster



Het had niet lang geduurd voor hij haar was beginnen te volgen. In de grootste kroeg van Zvolac, een stadje met een paarduizend inwoners, had ze hem vrijwel meteen gevonden. Met zijn donkerrode mantel viel hij op tussen de bruine en grijze tinten van de kleding van de burgers. Maar wat het meest in het oog sprong, was de met gouddraad geborduurde vlam op de rode stof. Het vuur van de goden, noemden ze het. Het vuur dat de wereld reinigde van abominaties. 
Liraz likte zelfgenoegzaam langs haar roodgestifte lippen. Hij had geen idee wat voor abominatie hij momenteel volgde door de slingerende smalle straatjes de heuvel op. Achter haar voegde het geluid van zijn zware voetstappen zich bij haar snelle, lichte passen. Hij had moeite om haar bij te houden, maar ze vertraagde haar pas nog niet. Ze wilde hem eerst dichterbij haar bestemming hebben voor ze hem een kans gaf haar aan te spreken. Iedere minuut die ze in zijn nabije aanwezigheid moest spenderen was er namelijk één teveel. 
Liraz sloeg een zijstraatje in en volgde met haar ogen de weg omhoog. Aan het einde van het straatje, nauwelijks zichtbaar in het donker, preikte het silhouet van een ruïne. Drie afgebrokkelde muren, versplinterde houten balken en een half ingezakte toren. Zonde, dacht ze bij zichzelf. Ooit moest het een prachtige kerk zijn geweest met rijkelijk versierde muren en beelden uitgehakt in het steen, net zoals bij de andere kerken in Zvolac die nog wel overeind stonden. 
‘Goedenavond,’ klonk het ietwat buiten adem naast haar. Nu ze haar pas vertraagd had, had de jongeman haar eindelijk in kunnen halen. In een werveling van rode stof en de indringende geur van kruiden kwam hij naast haar lopen. ‘Ik zou haast denken dat je van me wegrent, zo snel als je loopt.’
Liraz krulde haar mondhoek omhoog tot een onschuldige glimlach en hield haar hoofd iets schuin. ‘En toch ben je me blijven volgen,’ merkte ze op. 
De jongeman lachte schuldig en keek naar de kinderkopjes voor zijn voeten. In het licht van een eenzame lantaarn aan een huis glinsterden de kasseien van de regenbui die eerder op de avond was gevallen. ‘Ik kon het niet weerstaan,’ antwoordde hij. ‘Zoals je naar me lonkte in het café, een beeldschone, mysterieuze vreemdeling. Je bent...’ Hij keek op en zijn ogen bleven hangen bij haar vingers, die achteloos met een losse lok langs haar gezicht speelden. ‘...betoverend.’
‘Ik ben niet betoverend,’ reageerde ze met nog steeds diezelfde onschuldige glimlach om haar lippen. ‘Ik ben Liraz.’
‘Liraz.’ Hij proefde haar naam op zijn tong. De klanken verbogen naar het harde accent van zijn taal. Ze haatte het hoe hij haar naam uitsprak. ‘Ik ben wel nieuwsgierig, Liraz, waarom je ineens van me wegrende?’
Geamuseerd hief ze haar kin iets en ze liet haar hand terugvallen langs haar lichaam. ‘Ik dacht dat iemand zoals jij wel van de jacht zou houden.’ Suggestief zakte haar blik af naar zijn mantel met het gouden embleem. Daarna wikkelde ze haar arm door de zijne en boog ze zich dichter naar hem toe, tot haar lippen onder het wandelen bijna zijn oor raakten. ‘En ik denk dat een plek waar niet zoveel mensen zijn gepaster is voor wat ik met je van plan ben.’ Met een ondeugende lach boog ze zich terug, maar ze hield haar arm door de zijne. Haar woorden waren geen onwaarheid. Wat ze met hem ging doen, was niet bestemd voor de ogen van anderen, hoe vermakelijk het ook zou zijn om er een publiek spektakel van te maken. 
De pas van de jongeman haperde een moment voor hij zich herpakte. Ze kon zich inbeelden dat hij vrouwen gewend was die minder brutaal waren. De schittering in zijn ogen verraadde echter dat de manier waarop ze tegen hem praatte hem wel degelijk opwond. 
‘Had je een plek in gedachten?’ Hij keek voor hen uit naar de ruïnes, die nu duidelijk zichtbaar voor hen lagen, en in het donker zag ze hem fronsen. Hij bleef stilstaan. ‘De oude kerk van Idas? Dat is een door de goden verlaten plek.’ 
Liraz zette een paar stappen verder. Haar arm gleed uit de zijne en met haar vingers volgde ze zijn onderarm tot ze zijn hand vast kon pakken. ‘Toe nou,’ pruilde ze. Met een zacht rukje trok ze hem dichterbij, zodat ze haar andere hand op zijn borstkas kon plaatsen. Ze grijnsde veelbetekenend en keek hem vanonder haar wimpers aan. ‘Is dat niet juist spannend? De kerk van die verachtelijke god is toch niet heilig meer.’ Liraz ging op haar tenen staan. Vederlicht streken haar lippen over zijn kaak, om stil te houden bij zijn oor. ‘Dan zal ik je laten zien hoe heilig ík kan zijn,’ fluisterde ze. 
Een diep geluid dat stilhield tussen een grom en een kreun ontsnapte aan zijn lippen. Met een zwaai nam hij haar in zijn armen en tilde hij haar de drempel over, de ruïne in, waar hij haar weer neerzette. Vlak daarna voelde ze de koude muur tegen haar rug en zijn lippen in haar hals. 
Liraz liet haar hoofd tegen de stenen achter haar zakken en sloot haar ogen. Haar vingers gleden door zijn donkerbruine haren, duwden zijn hoofd zachtjes verder naar beneden, naar de rand van haar jurk. 
Vergeet niet waarvoor je hier bent, herinnerde een stemmetje haar. Met een kreun van tegenzin, die hij opvatte als een aanmoediging om zijn lichaam dichter tegen het hare te drukken, opende Liraz haar ogen. Met haar vrije hand reikte ze naar haar haren. Haar vingers ontmoetten het koele ijzer dat door haar losse knot stak en met een soepele beweging trok ze het mes uit haar haren. Ze verstopte haar hand tussen haar jurk en de muur. 
‘We hebben wat licht nodig,’ zei ze. De jongeman maakte zijn lippen een moment van haar huid los om haar aan te kunnen kijken. ‘Denk je niet? Het is zonde als je me niet goed kan zien.’
De flauwe grijns die zich op zijn gezicht vormde, verraadde dat hij het daar mee eens was. Hij keek achterom, zoekend naar iets dat ze als lichtbron konden gebruiken, maar Liraz legde haar vingers tegen zijn kaak en dwong hem zijn hoofd terug te draaien en haar aan te kijken. Ze wilde dat hij zag wat ze ging doen. 
Ze hield haar hand tussen hen in en fluisterde een paar woorden. Vonkjes dansten over haar vingers en toen ze deze naar elkaar toebracht en daarna spreidde, ontvlamden twee kaarsen die aan een van de overgebleven muren hingen. De vlammen flakkerden wild in de wind die door de ruïne blies. 
De jongeman verstijfde onmiddellijk. In een flits greep hij naar zijn middel en vlak daarna drukte een mes dreigend tegen haar keel. ‘Heks,’ siste hij. 
Liraz lachte smalend. Hij had geen idee hoe ver hij ernaast zat, zij was iets dat vele malen erger was dan een heks. ‘Jager,’ kaatste ze terug met een met haat doordrenkte stem. 
Even voelde ze zijn hand trillen van woede om het mes. ‘Ik doe het werk van de goden.’
Met een minachtend opgetrokken wenkbrauw hief Liraz haar kin. Ze drukte haar hals dichter tegen het mes aan, hem bijna uitdagend om haar ermee te snijden. ‘En ik doe het werk van de doden.’
Een flits van verbazing gleed over zijn gezicht. Het verdween zo snel als het gekomen was, maar de minieme verandering was haar niet ontgaan. ‘Ga je me niet vragen wat dat inhoudt?’ vroeg ze hem liefjes. 
‘Ik praat niet met gedrochten zoals jij,’ snauwde hij. Zijn andere hand klemde zich steviger om haar bovenarm heen en hij maakte aanstalten om haar mee te trekken. Liraz wist precies waar hij haar naartoe zou brengen: naar de centrale kerk van Zvolac. Daar had de inquisitie een regionale ontmoetingsplek voor de heksenjagers opgezet, waar ze informatie met elkaar konden uitwisselen over verdachte personen en waar gevangen heksen naartoe werden gebracht voor hun executie. Zover zou zij het echter niet laten komen. 
‘Je praat niet met mij?’ Liraz zette haar voeten steviger op de grond toen hij een stap naar achter zette. Met een ruk van haar arm trok ze hem terug naar haar toe. ‘Dan is het een geluk voor mij dat ik je niet nodig heb voor je spreekvaardigheid.’ 
De weeïge geur van veel te zoete, verwelkende lelies vulde de lucht tussen hen en verraadde dat ze haar magie aanwendde. Omdat zij als dodenprinses onderdeel was van de bron van de kracht voor zwarte magie, hoefde ze alleen maar te denken aan een verlammingsspreuk om de spieren van de heksenjager te verstarren. Ze zag zijn ogen groot worden op het moment dat hij zich realiseerde dat hij zich niet langer kon bewegen. 
‘Het enige dat ik van je nodig heb, is je bloed,’ voegde ze er met een verheugde grijns aan toe. Ze nam zijn pols vast en draaide zijn onderarm naar boven toe. Zorgvuldig plaatste ze haar mes halverwege zijn onderarm, waarna ze de punt diep weg liet zinken in zijn huid. Langzaam trok ze het mes dwars door zijn huid naar zijn pols toe. De heksenjager kermde van de pijn. De verlammingsspreuk maakte het onmogelijk voor hem om woorden te vormen. 
Liraz trok het mes terug en liep langs de jongeman heen. Met een klein gebaar van haar hand schoten zijn benen in beweging en volgde hij haar om een aantal schots en scheve kerkbanken heen naar de plek waar ooit een altaar voor Idas had gestaan. Nu lagen er alleen nog kapot gegooide beelden, zwartgeblakerde balken en scherven van de ramen. 
‘Kniel voor mij,’ droeg ze de heksenjager op, die niets anders kon doen dan gehoorzamen aan haar magie. Onder een kerkbank haalde ze de linnen tas vandaan die ze daar eerder op de avond had neergelegd. De edelstenen die erin zaten, tikten zacht tegen elkaar aan. Eén voor één haalde ze de stenen uit de tas. Ze hield ze onder het bloed dat uit de arm van de heksenjager stroomde en toen haar dat niet snel genoeg meer ging, sneed ze ook zijn andere arm open. Zorgvuldig legde ze de stenen in de juiste positie neer, waarna ze het laatste voorwerp uit de tas opdiepte: een bij elkaar gebonden bosje kruiden. Het had haar drie hele dagen gekost om de specifieke kruiden te verzamelen, maar als ze een god wilde vangen, kon ze geen dingen gebruiken die hij zou doorzien. Zeker niet als die god zelf zwarte magie had. Vergeleken met hem was Liraz relatief onervaren in de kunst ervan, maar de talloze heksen die door de eeuwen heen het dodenrijk waren gepasseerd, hadden haar een schat van zeldzame kennis opgeleverd. 
Liraz hield een vlam bij het bosje kruiden, tot de takjes en blaadjes begonnen te smeulen. Met een andere spreuk verhulde ze de rook. Idas zou pas merken dat het er was, als het al te laat was. Zodra de rook om hem heen zou kringelen, zat hij vast op deze plek tot zij hem liet gaan. Ze kon het niet gebruiken dat hij er vandoor ging voor hij haar had aangehoord.
Nu de voorbereidingen klaar waren, draaide ze zich terug naar de heksenjager. Zijn huid stak lijkbleek af tegen zijn mantel, die exact dezelfde kleur had als zijn bloed. Met half dichthangende ogen keek hij haar aan. 
Met een wegwerpgebaar van haar hand liet ze de verlammingsspreuk verdwijnen. Hij zakte in elkaar op de grond, maar probeerde onmiddellijk van haar weg te kruipen. Liraz greep een handvol stof van zijn mantel vast en trok hem met een ruk terug. 
‘Waar gaat dat heen?’ lispelde ze, genietend van de angst in zijn ogen. ‘Ik ben nog niet klaar met jou.’ Met haar voet draaide ze hem op zijn rug, waarna ze schrijlings op zijn middel ging zitten en haar mes tegen zijn keel plaatste, net zoals hij bij haar had gedaan. Ze boog zich over hem heen. Haar haren kriebelden langs zijn gezicht. 
‘Als je sterft, wil ik dat je weet wie ik ben,’ zei ze dreigend. ‘Ik ben Liraz, vijfde prinses van het dodenrijk en folteraar van de doden.’ Zijn ogen werden zo groot als schoteltjes nu hij haar naam kennelijk herkende. ‘En,’ ging ze verder, terwijl er onder haar mes rode druppels op begonnen te wellen. ‘Ik wil dat je weet dat ik er nu en in het dodenrijk voor zal zorgen dat je mijn naam nooit meer vergeet.’ 
Tergend langzaam haalde ze het mes langs zijn keel. Met gretige ogen nam ze de pijn in zich op die van zijn gezicht straalde en toen zijn ogen dichtzakten, sloot ze ook haar eigen ogen. Bloed spoot uit zijn hals en ze voelde de warme druppels op haar jurk landen en langs haar hals omlaag glijden tussen haar borsten door. 
Liraz klom van zijn lichaam af en doopte haar vingers in zijn bloed, waarmee ze symbolen op de vloertegels begon te maken. Toen ze klaar was, zaten haar handen en kleren onder het bloed. Ze schudde haar haren naar achteren en veegde met de rug van haar hand een hardnekkige lok weg uit haar gezicht. Ze zat op haar knieën te midden van alle symbolen. Met een tevreden glimlach drukte ze haar vingertoppen tegen de koude ondergrond. Ze ademde diep in, sloot haar ogen en begon met het ritueel.
‘Idas, zoon van Hecate, god van de hekserij en beschermer van de heksen, ik roep je op. Verlaat je bezigheden, geef gehoor aan mijn wil een toon jezelf.’ Liraz’ stem galmde door de ruïne. Ze drukte haar vingers steviger tegen de grond en legde alle kracht die ze in zich had in haar magie. De krachtige stoot energie schokte door haar lichaam en ze holde haar rug. ‘Idas, geef gehoor aan mijn wil en toon jezelf,’ herhaalde ze haar woorden. Ze stelde zich voor hoe haar magie zich om hem heen wikkelde, onbreekbare zwarte banden omringd door schaduwen en met de verstikkende geur van verwelkende lelies, en hoe het hem naar de kerkruïne toe trok. Ze voelde hem zich ertegen verzetten en een nieuwe stoot energie afkomstig uit het diepste van haar wezen dat onderdeel was van het dodenrijk, werkte zich door haar heen. Ze zou hem niet laten ontkomen.
Demish
Internationale ster



De mysterieuze kracht voelde als klauwen die naar zijn ingewanden graaiden, zoekend naar een plek om hem vast te haken en zijn onsterfelijke lichaam mee te slepen naar hun bestemming. Hij had het willen negeren; die prikkende sensatie in zijn achterhoofd en de woorden die ze uit had gesproken: ‘Idas, geef gehoor aan mijn wil en toon jezelf.’ 
Een heks riep hem op.
Maar de heks die deze kracht bezat, was geen heks die hij kende. De magie was duister, voelde aan alsof het uit de diepste put werd getrokken. De schaduwen die hem omringden, brachten de overzoete geur van verwelkende bloemen met zich mee. De geur verstikte zijn neus en maakte hem haast blind voor alles om zich heen. Er waren slechts een paar wezens op de wereld die de geur van dode bloemen droegen alsof het parfum was: de vijf prinsessen van de dood.
Idas waande zich niet langer in de zee van schaduwen. Hij voelde een vaste ondergrond onder zijn voeten, de odeur van verwelkende bladeren hing nog in zijn neus. Om hem heen brandden kaarsen, hun vlammen flikkerend in de wind. Rond zijn voeten was een cirkel gelegd van edelstenen, bloed tintte hun prachtkleuren rood. En daar, in het midden van de cirkel, zat ze.
Haar donkere haren waren warrig. Haar handen en armen zaten onder het bloed, evenals haar gezicht. Ze keek naar hem op met een glimlach die hij niet anders kon beschrijven als manisch. In zijn eeuwige leven had hij de specifieke prinses voor hem nog nooit ontmoet. Hij had haar wel onthouden.
Zijn ogen schoten naar de omgeving. Hij herkende de ingestorte muren, het gekleurde glas op de grond. Het was een kerk in Zvolac. Zijn kerk. Zijn ogen vielen op het lijk dat buiten de cirkel lag. De prinses had iemand vermoord op zijn heilige grond.
‘Je hebt deze plek onteerd, prinses van de dood.’ Hij keek op haar neer, op haar warrige en haast demonische uitstraling. Ze lachte schel en kwam overeind, langzaam. Ze verbrak hun oogcontact niet.
‘De goden waren mij voor.’ Idas wist dat ze gelijk had. Zijn beelden, altaren en kerken waren vernietigd vanaf het moment dat de goden hem hadden verbannen. Zodra de vervolging van de heksen in gang was gezet en de heksen zijn sanctuaria hadden gebruikt als toevluchtsoord, waren het de burgers geweest die iedere muur om hadden gesloopt en geen steen op de grond hadden laten liggen.
‘Je weet wie ik ben,’ sprak de dodenprinses tevreden. ‘Dat zal alles versimpelen.’
‘Ik weet wát je bent,’ corrigeerde hij haar. Idas wist dat hij op zijn hoede moest zijn, dat de vrouw die voor hem staat er geen was om mee te sollen, maar het was ook de vrouw die hem weg had gerukt uit zijn kasteel. De sterveling die hij mee had genomen voor de nacht zou nu alleen ronddwalen in zijn gangen en dat irriteerde hem.
Idas bracht zijn hand omhoog en begon te tellen. ‘Je bent een prinses van het dodenrijk,’ zijn duim ging omhoog, ‘en als je mij hier hebt weten te krijgen, ben je ontzettend krachtig,’ ook zijn tweede vinger ging omhoog, ‘en door jou dwaalt er nu een sterveling rond in mijn kasteel. Wat problemen betekent.’
Tot zijn laatste deel van de opsomming, leek de prinses tegenover hem zijn woorden te waarderen. Hij kon haar magie voelen. Het hing in de lucht, het omringde hem nog altijd. Net als de verschrikkelijke geur die iedere prinses met zich mee droeg.
‘Ergere problemen dan de tientallen heksen die elke dag verbrand worden?’ Ze stapte in het licht van de kaarsen. Haar blauwe ogen staken fel af bij haar donkere haren en kleding. 'Ik kan me niet voorstellen dat je hun gebeden niet hebt gehoord, hun wanhopige smeekbedes voor een redding.'
Idas balde zijn vuisten, maar besteedde geen verdere aandacht aan haar woorden. Het was vanzelfsprekend dat hij hun smeekbedes had gehoord. Hij had meerdere heksen gered, maar niet genoeg. Daar was hij zich van bewust. Hij haatte het dat hij niet meer kon doen. Dat de goden hem niet meer lieten doen.
‘De vraag is niet of ik mijn heksen heb gehoord,’ beet hij haar toe. ‘De echte vraag is:waarom een krachtig wezen als jij de hulp inschakelt van mij, een god. En je hebt jezelf nog niet eens geïntroduceerd. Al denk ik dat ik met logisch redeneren ook al ver zal komen.’
Hij bekeek haar nogmaals, van boven naar beneden. Hij had niet veel ervaringen met het dodenrijk. Hij wist dat de oudste zus niet lang geleden de rol van haar vader over had genomen. Een koningin zou zich niet bezighouden met dit soort onbenulligheden, dus die viel af. 
‘Ik heb ooit één van je zussen ontmoet,’ vertelde hij. ‘Nicasia, geloof ik?’ Hij schudde de gedachte van zich af, omdat het er niet toedeed wat er tussen hem en haar zus was gebeurd. Nogmaals keek hij rond in de vervallen kerk. Nu pas zag hij de rode mantel die zich om het lijk heen had gespreid. Het kenmerk van de heksenjagers uit de regio. Zijn armen waren zichtbaar, de wonden in zijn huid waren prominent.
Geen van de dodenprinsessen was een plezierige aanwezigheid. De koningin scheen ogen te hebben die ontvlamden als iemand haar onvrede bracht. De tweede zus verzachtte dan wel het lijden van de doden, maar de pijn die zij voelde was ondragelijk. De derde zus begeleidde de doden en de vierde bewaakte de poort. De vijfde, en de meest gevreesde in alle verhalen die Idas kende, martelde de doden totdat ze voor altijd vastgeketend waren aan hun eigen lijden.
‘Onze ontmoeting heeft lang op zich laten wachten, Liraz.’ Idas hief zijn armen, klaar om zijn magie hem te laten vervoeren naar een veilige plek. ‘Maar ik beheers de doden. Niet andersom.’
Met een klap bracht hij zijn handen bij elkaar, maar de stroom van energie die hij normaal voelde, was nergens te bekennen. 
Langzaam vouwde hij zijn handen open. Zijn vingers trilden. Gekweld keek hij op naar de vrouw hem. ‘Jij,’ siste hij. ‘Wat heb je gedaan?’
Daynty
Internationale ster



Zijn onvrede over het feit dat ze hem had weggerukt uit zijn bezigheden had Liraz verwacht, maar zijn minachting naar haar toe was een verrassing. Zodra ze zich daarvan bewust werd, berispte ze zichzelf echter in gedachten. Natuurlijk minachtte hij haar – hij was een god, de arrogantie droop van hem af, zelfs nu hij weerloos gevangen was in de rook die vanaf de kruiden omhoog kringelde. 
‘Wat fijn dat je de doden zo goed beheerst,’ sprak ze liefjes. Ze kantelde haar hoofd een tikkeltje opzij en bestudeerde zijn gezicht. Hij had de onconventionele schoonheid van een god. De kapotte standbeelden op de grond deden lang geen recht aan zijn helderblauwe ogen en volle lippen. Ze bracht haar ogen terug naar de zijne voor ze verder praatte. ‘Maar ik behoor niet tot de doden. Ik behoor tot het dodenrijk.’ Bedenkelijk tuitte ze haar lippen. ‘Het is teleurstellend dat je mijn zus wel kent, maar zo slecht op de hoogte bent van onze status.’
Een deel van haar wilde aan de haal gaan met de vraag waar hij Nicasia van kende. Haar zus verliet zelden haar post bij de poorten van het dodenrijk, laat staan dat ze zich inliet met het mensenrijk of de goden. Liraz drukte de gedachte weg. Het kon haar niet schelen. Ze was niet uit op sappige verhalen over haar zussen, ze was uit op hoe hij haar van dienst kon zijn. 
Ze bukte zich om het bosje kruiden van de grond op te rapen en met een kleine beweging van haar vingers viel de verhullingsspreuk die de rook maskeerde weg. Het golfde in dunne slierten om Idas heen, als een lome kat die zich tegen hem aan drukte om aandacht te krijgen. 
‘Dit heb ik gedaan,’ beantwoordde ze zijn vraag van even daarvoor. Ze hield de kruiden voor haar omhoog. ‘Ik had niet gedacht dat het zo goed zou werken. Ik twijfelde zelfs of het überhaupt zou–’
‘Waar heb je dat geleerd?’ onderbrak hij haar met een snauw. Hij staarde naar zijn opengevouwen handen, die hij nog steeds voor zich omhoog hield, alsof hij zijn eigen ledematen niet meer herkende. Ze zag hem bewegen met zijn vingers. In zijn hoofd reikte hij ongetwijfeld naar elke spreuk die hij kende, maar er gebeurde niets. ‘Niemand kent deze spreuk.’
Beledigd trok Liraz een wenkbrauw op. ‘Ik ben niet niemand,’ siste ze. De vlammen van de kaarsen flakkerden een moment hoger op voor ze zichzelf herpakte en kalmte terug haar lichaam in dwong. 
‘Je zou het niet moeten kennen.’ Idas balde zijn handen tot vuisten en keek haar aan. Zijn ogen stonden donker, alsof hij het liefst een van zijn vuisten in haar gezicht ramde nu hij zijn magie daar niet voor kon gebruiken. ‘De laatste heks die deze spreuk kende, is lang geleden…’ 
Liraz hief veelzeggend haar kin toen hij zijn zin niet afmaakte. Kennelijk waren de puzzelstukjes in zijn hoofd in elkaar gevallen, want zijn lippen vervormden tot een strakke lijn. Ze wierp het bosje kruiden terug op de grond voor zijn voeten. Hij kon proberen de rook uit te maken, maar alleen een tegenspreuk van haar zou een einde maken aan zijn gevangenschap in de kerkruïne. 
‘Nu je hopelijk klaar bent met het onderschatten van mij, kunnen we het hebben over mijn voorstel.’ Liraz glimlachte tevreden. De rokken van haar jurk ruisten toen ze van hem wegdraaide en ze zich tegenover hem neer vlijde op een van de kerkbanken. 
‘Laat me gaan,’ grauwde Idas. Hij wapperde met zijn handen door de rook, maar de slierten bleven hardnekkig om hem heen hangen, als spinnendraden die aan hem vastkleefden. Met een tweetal grote passen stond hij voor haar – de enige bewegingsvrijheid die hij had. Hij plaatste zijn grote handen aan weerskanten van haar op de rugleuning van de kerkbank en boog zich over haar heen. ‘Je wil mij hier niet lang genoeg rond laten hangen om te ondervinden wat ik met je zal doen als ik een tegenspreuk heb gevonden.’
Liraz liet haar hoofd achterover zakken zodat ze hem aan kon kijken. Met een soepele beweging trok ze haar mes tevoorschijn. Het heft ervan was gesmeed in de vorm van een roos. Ze plaatste het uiteinde ervan onder zijn kin en tilde zo zijn hoofd iets op. ‘Een dreigement is niet bepaald een goed begin voor een samenwerking,’ zei ze afkeurend. ‘En stel dat het je zou lukken, wat wil je dan doen? Mij doden?’ Ze gniffelde en liet haar mes zakken. 
Idas armen trilden van de kracht waarmee hij de kerkbank omklemde met zijn handen. Liraz bleef hem onverstoord aankijken terwijl hij zichtbaar overpeinsde of het hem waard was om te proberen haar iets aan te doen. Uiteindelijk zette hij zich met een ruk af en stapte hij naar achter. ‘Wat wil je van me?’
Nu er meer afstand tussen hen in zat, ging Liraz rechterop zitten. ‘Ik heb je hulp nodig.’ Ze hief haar hand voor hij erop in kon gaan. ‘En jij hebt mijn hulp nodig.’
Zijn lach echoode tussen de vervallen muren. Het klonk laatdunkend. De grimas waarmee hij haar daarna aankeek, had een haast gestoord randje. ‘Ik, een god, die de hulp van een dodenprinses nodig heeft?’ Hij trok een van zijn perfect gevormde wenkbrauwen op. ‘Ik heb niets van de doden nodig.’
Liraz vloog overeind van de bank en kwam vlak voor hem tot stilstand. ‘Ik ben niet dood,’ beet ze hem toe. Ze gebaarde naar het gemutileerde lijk van de heksenjager. ‘Jij hebt mijn hulp nodig bij het oplossen van het probleem dat zij vormen.’
Nu hij dood was, lag de jongeman er haast vredig bij. Een eind verderop lag het mes dat hij tegen haar keel had gedrukt tussen het puin. Zij en de god naast haar wisten echter allebei dat de heksenjagers niet vredig waren. Nu interesseerde Liraz zich niet bijzonder erg in het leven van de heksen, maar wat haar wel aanging, was het feit dat het uit de weg ruimen van de heksen de kracht van het dodenrijk verzwakte. 
Idas bleef eindelijk stil, dus praatte ze verder. ‘Jij wil de heksen beschermen. Ik wil dat ze niet langer sterven. Dat klinkt toch alsof we elkaar kunnen helpen, niet waar?’
‘Ik ben de beschermgod van de heksen. Ik heb jouw hulp niet nodig.’
‘Ja, ja.’ Liraz maakte een loom gebaar met haar hand. ‘Als je mijn hulp niet nodig hebt, waarom passeren dan elke dag nieuwe zielen van verbrandde, verdronken en gemartelde heksen het dodenrijk?’ Ze keek naar hem opzij en zag nog net een spiertje bij zijn kaak verstrakken. Hij kon niet ontkennen dat hij faalde, niet tegenover de persoon die het bewijs daarvan met eigen ogen had gezien. ‘Wij samen, daarentegen, zouden wel een verschil kunnen maken.’
Met een verwrongen gezicht schudde Idas zijn hoofd. ‘En wat heb jij daarbij te winnen? Waarvoor heb jij mij nodig?’
Vanaf het moment dat ze de oude vrouw in de kerk van Merič zo respectloos had horen praten over het dodenrijk, had zich een gespannen, verbolgen gevoel in haar borstkas genesteld. Nu trok dat gevoel zich strakker aan. Liraz dacht terug aan dat gesprek, aan hoe de vrouw en de heksenjager haar naam niet herkend hadden. Aan de afschuw in Hades zijn ogen en de manier waarop Kainda als een slaaf de wensen van de goden volgde en haar eigen zusje verstootte. 
Het dodenrijk zou weer machtig en gevreesd worden. En zij zou hun koningin zijn.
Liraz rechtte haar rug en draaide zich naar Idas toe. ‘Ik wil het dodenrijk,’ antwoordde ze. ‘Ik wil een einde aan het verbond met de goden, dans ons zwak houdt. Maar om dat te kunnen doen, moet de dodenkoningin verdwijnen.’ Liraz keek hem aan toen ze de volgende woorden uitsprak: ‘Mijn zus moet weg.’

Demish
Internationale ster



Toen een jonge heks als eerste een spreuk had ontdekt waarmee ze een god had kunnen vangen, en vasthouden, in haar web, had Idas er onmiddellijk een einde aan willen maken. Hij was hun beschermer, iemand die aanbeden werd. Niet een miezierige vlieg die werd gevangen en vervolgens in een pot werd gestopt. Het had hem echter jaren gekost om de heks op te sporen, laat staan om haar wek te vernietigen. Toen ze eindelijk aan haar einde was gekomen, had hij gehoopt dat de desbetreffende spreuk met haar zou oplossen in het niets. Hij had er nooit over nagedacht dat een prinses uit het dodenrijk toegang zou hebben tot die kennis.
Gefrustreerd dat hij gevangen zat in de ruïne en dat ze zijn magie had beperkt, liep Idas rond. Aandachtig luisterde hij naar haar woorden. Ze wilde de eeuwenoude afspraak tussen de goden en het dodenrijk te niet doen. Zijn grimas hield aan. Het klonk interessant, totdat ze haar zuster noemde.
Idas kwam tot stilstand bij een vernietigd beeld. Slechts een deel stond nog overeind. Hij draaide zich om en leunde nonchalant met zijn elleboog tegen het witte marmer. ‘Luister, liefje. Ik ga me niet mengen in familieruzie. Als je af wil van je zusje, dan zal je iemand anders hun tijd moeten verdoen.’
Hij bestudeerde de ringen aan zijn hand. De juwelen glommen in het licht van de kaarsen. Hij bewoog zijn vingers heen en weer, hopend op een vonkje magie. Diep van binnen leek het alsof er iets zich naar boven probeerde te worstelen, maar de magie van Liraz hield het in bedwang. 
‘En daarbij,’ hij duwde zichzelf weer overeind. ‘Ik ga de goden om hulp vragen.’ De dag dat hij Olympus mocht bezoeken, naderde. Hij zou Zeus en de andere goden kunnen verzoeken om zijn krachten optimaal te kunnen gebruiken. Op die manier zou hij meer heksen bereiken en meer levens kunnen redden van de ondergang.
Liraz lachte en klapte in haar handen. ‘De goden? Dezelfde goden die jou hebben verbannen?’
Hij rolde met zijn ogen. Hij haatte het dat zijn verhaal zo bekend was. ‘Sommigen van hen zullen mij steunen, inzien dat ik hulp nodig heb om de situatie onder controle te krijgen.’
Door de eeuwen heen had hij liederen gehoord en toneelstukken aanschouwd. Idas de verbannen god, Idas de gevallen heksenjager; hij had iedere variatie gezien. Hij was een vergeten wezen, balancerend op het randje van de afgrond. Enkel het geloof van de heksen hield hem levend. Maar als hij niet snel zou handelen, dan zouden er geen heksen meer bestaan.
Liraz schudde haar hoofd. Ze stapte naar hem toe en plaatste haar hand op zijn schouder. Langzaam traceerde ze zijn schouderblad, terwijl ze om hem heen wandelde. ‘Ik zal je vertellen hoe het zal gaan, Idas. Ze zullen je ontvangen als een ongewenste gast. Een plaag die zo snel mogelijk onder controle moeten krijgen.’ Haar nagels drukten in het vel van zijn nek. ‘En ze zullen geen gehoor geven aan je smeekbedes. Als je de heksen wil helpen, dan heb je mij nodig.’
Idas draaide zich naar haar om en greep haar pols vast. De neiging die hij eerder had gevoeld om haar een klap te geven in haar gezicht kwam weer omhoog. Zijn ogen waren gevuld met woede, maar daar leek zij alleen maar van te genieten. ‘Jij weet niets van de goden. Je probeert me te manipuleren zodat ik met jou meewerk.’
Haar zus zou niet aftreden zonder slag of stoot. De meest voor de hand liggende mogelijkheid zou zijn om haar te doden, maar een prinses uit het dodenrijk werd niet zomaar gedood. Toen hij nog op Olympus had gewoond, had hij gehoord dat er een wapen bestond om de heersers van het dodenrijk mee te doden. Eentje die enkel zou werken in de handen van een god.
Liraz probeerde haar pols uit zijn greep te trekken, maar zijn fysieke kracht had ze niet van hem afgenomen. Hij hield zijn vingers stevig rond haar pols geklemd. ‘Je hebt mij niet nodig, Liraz. Je hebt simpelweg een god nodig en je dacht dat ik de meest bewerkbare zou zijn.’
‘Ik dacht dat we een gemeenschappelijk doel zouden hebben.’
‘Ik heb jou niet nodig om dat doel te bereiken,’ siste hij. Ruw liet hij haar pols los. Liraz kon eeuwige verhalen opdreunen over waarom de goden hem niet te woord zouden staan, maar hij had hoop. Zijn moeder en de anderen zouden het gedrag van de mensen ook niet goedkeuren. Ze zouden inzien dat hij meer hulp nodig had om de balans tussen de heksen en de mensen weer terug te brengen, net als voorheen.
‘Ik eis dat je me vrij laat. Hef de spreuk op en wees blij dat ik je voor je verdere leven met rust laat.’ Hij zou de doden kunnen wekken, haar een idee geven van wat het eeuwige lijden was waar ze sommige zielen naar toe stuurde. Maar hij zou het niet doen. Hij kon zich geen oorlog met een dodenprinses veroorloven. 
Daynty
Internationale ster



Liraz trok haar neus op. Het irriteerde haar dat hij gelijk had, al zou ze dat nooit hardop aan de god toegeven. De arrogantie in zijn ogen en in de manier waarop hij haar in het rond probeerde te bevelen, was al groot genoeg. Ze had hem inderdaad ingeschat als de meest bewerkbare god. Niet alleen omdat haar voorstel hem gaf wat hij graag wilde, ook omdat hij misschien zou begrijpen waar haar verlangen om de macht van haar zuster over te nemen vandaan kwam. Hij was de verbannen god, zij de dodenprinses die steeds verder gestript werd van haar macht. Liraz had de doden horen fluisteren over hoe de goden hem noemden. Een monster, een gedrocht. Zijn moeder werd gerespecteerd als godin van de hekserij, maar Idas zijn zwarte magie was iets onbekends voor de goden. Iets gevaarlijks. En de goden hielden niet van dingen die hun macht bedreigden. 
Met haar vingers wreef ze over haar pols waar hij haar had vastgepakt.
 ‘Ik heb niet zoveel van jou te vrezen, god,’ spuugde ze hem toe. Daarna tilde ze haar hoofd op en gleden haar lippen terug in een slinkse glimlach. ‘Mijn leven zal nog eeuwen doorgaan, maar het jouwe?’ Veelbetekenend schoof een van haar wenkbrauwen omhoog. Met gespreide armen draaide Liraz een rondje om haar as, gebarend naar de puinhopen van de ruïne. ‘Vroeger was Zvolac een bolwerk van de heksen, dit was een van hun mooiste kerken. Prachtige torens, glas-in-loodramen en…’ Ze bukte zich om een stenen hoofd op te rapen dat ooit vast had gezeten aan een standbeeld van hem en hield het omhoog. ‘Talloze beelden van jou. Vertel mij eens,  wat is daar nu nog van over?’ Achteloos lieten haar vingers het stenen hoofd los. Zodra het in aanraking kwam met de grond spatte het in grove stukken uiteen. Zijn gezicht brak dwars doormidden. ‘Helemaal niets.’ 
Idas staarde een paar seconden lang vervuld van afschuw naar zijn gebroken hoofd op de vloer van de kerk. Geamuseerd sloeg Liraz haar armen over elkaar. Langzaam maar zeker had ze het idee dat ze hem naar de plek toewerkte waar ze hem wilde hebben. 
‘Monster!’ De grauw kwam diep en laag uit zijn borstkas, een dierlijk geluid dat tussen de muren galmde terwijl hij op haar af vloog. Zijn lichaam knalde tegen het zijne aan. Zijn handen duwden haar hard tegen de muur achter haar en haar hoofd klapte tegen de stenen. ‘Je hebt het recht niet mijn sanctuarium zo te onteren.’
Liraz keek hem aan en lachte. Ze lachte hem uit. ‘Ik weet allang dat ik een monster ben en dat ben ik graag. Het is mijn wapen, het is mijn macht.’ Ze boog zich naar hem toe voor zover hij dat toeliet. Vanonder haar wimpers sloeg ze haar ogen naar hem op. ‘Maar jij bent ook een monster, Idas. Dat is hoe de goden je noemen en hoe de mensen over je fluisteren. De enige die dat nog niet inziet, ben jijzelf. Je probeert alles goed te doen, je probeert te onderdrukken wie je bent, maar daar geven de goden niets om. Het enige dat je ermee bereikt, is dat je een lachertje van jezelf maakt.’
Zijn vingers drukten zich harder in haar schouders. In zijn ogen zag Liraz de woede vlammen die haar woorden in hem aanwakkerden. Gretig nam ze elk stukje daarvan in zich op. Hoe het zijn hemelsblauwe ogen veranderde in het kolkende donkerblauw van een woeste zee, in staat om alles en iedereen op zijn pad op te slokken en mee te slepen naar de diepten. Ze was blij dat de spreuk het draadje doorknipte dat hem met zijn magie verbond. 
‘Ik ben geen monster,’ zei hij zacht, zo zacht dat zijn stem nauwelijks meer was dan een dreigende trilling. 
Liraz likte langs haar lippen. Een huivering kriebelde langs haar ruggengraat. Er was iets aan zijn woede en de manier waarop hij tegen haar praatte dat haar ongelooflijk opwond. 
‘Je hebt gelijk,’ gaf ze toe. ‘Je bent geen monster. Je bent zoveel meer dan dat. Je bent een god en een heks, de machtigste heks die ooit heeft bestaan. Zou je niet ook de machtigste god willen zijn?’
‘Denk maar niet dat ik daar nooit over heb nagedacht,’ antwoordde hij. ‘Daarom weet ik ook dat het onmogelijke gedachten zijn. Het zijn dromen, wensen op de beste dag. Het is niets meer dan dat en dat kan het ook nooit zijn.’
Liraz rolde met haar ogen. ‘Dat zijn de woorden van een god die wanhopig is voor goedkeuring van de anderen. Ik vroeg je niet naar hun visie op jouw macht, ik vroeg wat jij  wil.’ 
‘Het enige dat ik wil, is de heksen beschermen.’
Een honend lachje verliet haar lippen. ‘De heksen beschermen en je door de goden als een hond laten behandelen? Dat is toch niet het soort eer dat je verdient?’ Ze tilde een hand op en streek zachtjes met haar vingers over zijn onderarm. ‘Je wordt boos op mij omdat ik je kerk onteer, maar de heksenjagers en de stervelingen hebben deze plek lang geleden al onteerd in de naam van de goden.’ Over zijn arm gleden haar vingers omhoog, waar ze zich lichtjes om de welving van zijn keel krulden en ze haar hand liet liggen. ‘Wij samen zouden de goden kunnen laten boeten voor die zonden.'
Demish
Internationale ster



Alles wat Liraz had genoemd, wilde hij.
En hij had het kunnen hebben. Op de dag dat hij verbannen werd door de goden was hij in staat geweest om heel Olympus te laten beven. Hij had hun huizen willen verbranden, zijn zwarte magie om hen heen laten kronkelen als serpenten, wachtend op hun prooi. Hij had de goden willen laten vallen, maar zijn moeder had hem tegengehouden. Ze had hem herinnerd aan het goed in hem. Het goed dat zij, en de anderen, hadden willen zien.  De goedheid die hij niet langer bezat en misschien wel nooit had bezeten.
Liraz haar vingers lagen rond zijn keel en ze keek hem aan met haar duivels blauwe ogen. Hij hoefde zich niet in te beelden hoe ze de heksenjager op deze plek had gekregen. Zelfs nu ze hem had beledigd, had een deel van hem de neiging om zijn dierlijke instincten de overhand te geven. Een beest in hem gromde omdat hij haar jurk wilde verscheuren en zijn klauwen in haar huid wilde zetten.
Misschien in een andere tijd, op een ander moment, hadden ze dit kunnen hebben. Nu werden alle lustvolle gevoelens weggespoeld door hoe onuitstaanbaar de dodenprinses zich had gedragen.
Hij hief zijn kin, zijn donkerblauwe ogen waren nog altijd gevuld met de woeste golven van de zee die Liraz had veroorzaakt.  ‘Je kunt op me inpraten, mijn diepste wensen en verlangens benoemen, maar je zal me nooit geven wat ik nodig heb. Niet echt. Je zal me niet anders behandelen dan hoe de goden dat nu doen.’
Zijn moeder had hem verteld dat als hij zich van zijn goede kant zou laten zien en hij zijn tijd zou nemen in het mensenrijk, dat de goden hem zouden verwelkomen met open armen. Idas had moeten weten dat die belofte in de vergetelheid zou verdwijnen, zoals elke belofte dat deed. De goden waren egoïstische wezens. Ze vreesden het onbekende en hielden het klein, in angst dat het ooit groter zou worden dan zij.
Liraz schudde haar hoofd en klakte met haar tong. ‘Idas toch. Heb je echt al het vertrouwen verloren?’ Haar vingers drukten harder in zijn keel en hij slikte. Liraz had enkel een glimlach op haar gezicht. ‘Ik ben dan wel de folteraar van de doden, maar ik ben niet oneerlijk. We kunnen elkaar helpen.’
Dat kunnen we niet. Ze bleef het maar herhalen, ze bleef maar op hem inpraten in de hoop dat hij zich bij haar aan zou sluiten en langzaamaan begon hij er genoeg van te krijgen. De dodenprinses had hem weggetrokken uit zijn kasteel, hem gevangen met oude magie en met opzet zijn kerk onteerd om een reactie uit te lokken. En dan was er nog de vermoorde heksenjager, waar zijn heksen ongetwijfeld de schuld van zouden krijgen. Liraz had hem alleen maar meer werk opgeleverd.
Idas omsloot haar pols met zijn vingers en trok haar hand van zijn keel. Hij stapte van haar weg. ‘Je praat van een samenwerking, liefje, maar je sommeert me hier te komen, houdt me gevangen en maakt mijn magie onbereikbaar. Je wil geen handlanger, je wil een wapen dat je koest kan houden tot het moment daar komt.’
‘Dat is het laatste wat ik wil,’ antwoordde Liraz. Ze drukte haarzelf weg van de muur. ‘Dat is wat de goden willen, waarin ze zijn geslaagd voor de afgelopen eeuwen. Ik wil je de macht en vrijheid geven die je verdient, als mijn gelijke.’
‘Leugens!’ schreeuwde Idas. Hij hief zijn armen en knikte naar de grijze slierten die om hem heem dwarrelden. De rook veroorzaakt door de brandende kruiden krioelde nog steeds om zijn lichaam. Hij werd er gek van. De machteloosheid die hij voelde, het gebrek van zijn magie die normaal gesproken altijd zo aanwezig was. Als ze dacht dat hij zijn geduld al had verloren, dan zou ze nog voor een verrassing komen te staan.
‘Ziet dit er uit als vrijheid? Alsof ik een gelijke voor je ben?!’
‘Voorzorgsmaatregelen,’ wimpelde Liraz zijn vraag weg. ‘Ik kon het risico niet lopen dat mijn offer voor niets was.’
‘Dat offer van je gaat de heksen hier alleen maar meer problemen geven. Wie denk je dat de schuld straks krijgt, als ze merken dat één van hun heksenjagers is verdwenen en ze zijn lichaam vinden in mijn kerk?’ siste hij. Het zou de haat naar de heksen alleen maar vergroten, alleen maar bevestigen dat ze het duistere nageslacht van de duivel waren. 
Liraz rolde met haar ogen en zwaaide met haar arm. Het lichaam van de heksenjager was verdwenen, samen met de sporen van zijn bloed. ‘Hoe dom denk je dat ik ben?’
Ondanks dat zijn lichaam nu verdwenen was, zou het probleem niet zijn opgelost. ‘Ze zullen hem nog steeds missen, naar hem zoeken. Zelfs zonder zij lichaam zullen ze een manier vinden om de heksen de schuld te geven.’
‘Wis zijn bestaan uit. Zorg dat niemand hem herinnert. Vaag hem en ieder bewijs dat hij ooit heeft geleefd, weg van de wereld.’
Een gefrustreerde grom klonk door de kerk. Hij wilde iets gooien, iets kapot maken. Iets om zijn woede kenbaar te maken. Hij wreef met zijn handen over zijn gezicht. ‘Ik kan dat soort dingen niet doen. Niet meer…’
‘Maar dat zou je wel kunnen. Met mijn hulp-’
‘Ik heb jouw hulp niet nodig!’ De grond onder hem trilde. De balken boven hem verschoven en stof en steen kwam naar beneden. Zijn magie vocht voor een weg naar buiten. Hij keek naar boven en bracht zijn blik langzaam naar Liraz. ‘Ik zou me maar bevrijden, voordat het heel akelig voor je gaat worden, liefje.’
Daynty
Internationale ster



Liraz greep zich vast aan een kerkbank om overeind te blijven toen de grond beefde onder hun voeten. Het gruis van de balken en het plafond dwarrelde naar beneden en bleef hangen in haar toch al warrige haren. Met ogen fel van woede keek ze Idas aan. Ze voelde zijn magie tegen haar spreuk vechten. Als donkere schaduwen kringelde het om de randen daarvan, drukte het tegen de onzichtbare kooi, zoekend naar het kleinste barstje om door naar binnen te kruipen.
Ze had het leuk gevonden. Het feit dat hij niet meteen aan haar toegaf, de woede die borrelde onder zijn huid, vechtend voor een weg naar buiten maar wetende dat dat niet kon. Maar nu sloeg dat geamuseerde gevoel om in een kriebelende irritatie. Liraz was nu niet eens zozeer boos dat hij niet met haar voorstel instemde, maar omdat hij haar niet geloofde. Hij geloofde niet dat ze hem als een gelijke zou zien, niet als een middel om haar eigen doel te bereiken. 
En ze haatte het om te zien hoe hij ondanks alles er vertrouwen in had dat de goden hem zouden helpen, dat ze hem alsnog als iets goeds zouden gaan zien. Het deed haar zoveel denken aan hoe zij eeuwenlang had geleefd, wanhopig voor de goedkeuring van haar zussen. 
Liraz raapte haar kalme houding terug bij elkaar en maakte een achteloos gebaar met haar hand. ‘Dan heb je me niet nodig,’ zei ze. ‘Prima.’ 
Het was een tegenslag voor haar plan dat hij haar af bleef wijzen, maar het was geen onoverkoombare hindernis. Als zij hem niet kon overtuigen, dan zouden de goden dat wel doen voor haar. Binnenkort was de zomerzonnewende, de langste dag van het jaar. Ze wist dat dat één van de twee dagen was dat hij voet mocht zetten in het godenrijk. Ongetwijfeld zou hij van die kans gebruik maken om de goden om hun hulp te vragen bij het beschermen van de heksen. En ongetwijfeld zouden ze hem afwijzen en verstoten zoals ze al eeuwenlang deden. 
Ze raapte het bosje kruiden van de grond. De takjes waren bijna helemaal verkoold, dus haar tijd om met hem te praten liep hoe dan ook ten einde. ‘Maar als je over drie dagen voor de goden staat en hen op je knieën smeekt om hun hulp, vergeet dan niet mijn aanbod.’ Liraz liep op Idas af en bleef vlak voor hem stilstaan. Ze kantelde haar hoofd achterover en keek hem aan. ‘Als je voor ze op de grond kruipt en ze je hun hulp weigeren, vergeet dan niet dat ik je heb gewaarschuwd. Vergeet niet dat ík degene was die je ziet als de machtige god die je verdient te zijn en niet de goden.’
Met een beweging van haar vingers veranderde het bosje kruiden in haar handen tot as. De fijne stof dwarrelde traag naar de grond, terwijl de laatste restjes rook om Idas heen kringelden. Uit de rokken van haar jurk diepte Liraz een ijzeren speldje op in de vorm van een skelet waarvan de helft van het benige gezicht overliep in een nog intacte gezichtshelft. Uit de ene lege oogkas bloeide een eenzame lelie. Het was haar symbool zoals het ook in boeken en oude sagen stond. 
Haar vingers namen de stof van zijn overhemd beet en trokken deze een stuk open aan de bovenkant. Een paar knoopjes sprongen los en vlogen door de lucht. Idas grauwde en kromde zijn vingers, maar na zijn uitbarsting bleef de magie weg. 
‘Als de goden je terug schoppen naar het mensenrijk, vergeet dan niet dat ík degene was die je zag zoals de machtige god die je verdient om te zijn, en niet de goden.’ Met behendige vingers drukte ze de speld dwars door zijn huid, vlak boven zijn hart, en zette ze hem daar vast. 'Roep me daarmee op als je inziet dat je mijn hulp wel degelijk nodig hebt.'
Idas siste van pijn en sloeg hard haar handen weg, maar ze was al klaar. Zijn ogen schoten vuur toen zijn blik met de hare kruiste en in de verte klonk een zwaar gerommel in de lucht. Ze meende de naderende onweer in zijn ogen te zien weerspiegelen en toen hij weer zijn vingers kromde, schudde de grond opnieuw. Liraz had geen zin om af te wachten of hij zijn dreigementen waar zou maken. Ze had haar verhaal gedaan, nu was het aan de goden om het zaadje dat zij in zijn hoofd had geplant te laten ontkiemen.
Een snoer gefluisterde woorden verliet haar lippen. Vlak voor Idas zijn magie op haar los kon laten, verdween de rook om zijn lichaam en in een fractie van een seconde werd hij teruggezogen naar de plek waar ze hem zo ruw vandaan had gerukt. 
Liraz bleef achter in de leegheid van de kerkruïne. Een bliksemschicht verlichtte de ruimte voor een fractie van een seconde en een schreeuw ontsnapte uit haar mond. Met een woeste beweging van haar arm maaide ze het laatste intacte borstbeeld van Idas van zijn sokkel. 
Ze was ervan overtuigd dat hij bij haar terug zou komen. Ze voelde het in haar botten, in het diepste van haar wezen. Het maakte haar woedend hoe erg hij haar deed denken aan hoe zij was geweest. Een naïef meisje, snakkend naar acceptatie. 
Dat ben ik niet meer, herinnerde ze zichzelf terwijl ze neerzakte tussen de kerkbanken. Dat zal ik nooit meer zijn. 
Demish
Internationale ster



Als je voor ze op de grond kruipt en ze je hun hulp weigeren, vergeet dan niet dat ik je heb gewaarschuwd.
Haar stem echode na in zijn hoofd en zijn borst brandde. Idas boog zich naar achteren en schreeuwde zo luid dat zijn eigen kasteel beefde. Wie dacht Liraz wel niet dat ze was? Met haar manipulerende woorden, de bloedvegen op haar gezicht. Zelfs nu ze hem had bevrijd uit haar spreuk, zat ze in zijn hoofd. Bij iedere stap die hij zou nemen, totdat hij toezegging zou krijgen op Olympus, zou haar stem in zijn achterhoofd fluisteren. Het zou om hem heen wikkelen, net zoals de magische rook dat had gedaan. Ze wilde hem vangen met haar woorden. Hij rook nog steeds de te zoete geur van de verwelkte lelies.
De gang van zijn kasteel was leeg, op slechts zijn eigen spiegelbeeld na. Hij zag zij eigen borstkas woedend op en neer gaan, zijn neusvlegels gespreid en zijn lichaam stond klaar om een plotselinge aanval van Liraz te verdedigen. Hij had het gevoel dat ze ieder moment kon verschijnen.
Toen zag hij het.
De plek waar Liraz de speld door zijn huid had geboord, had rode lijnen in zijn huid. Hij boog zich naar de spiegel en traceerde zijn huid met zijn vingers. De speld was nergens meer te bekennen, alsof het was samengesmolten met zijn eigen borstkas. Het had slechts de herkenbare lijnen van een schedel dat overliep in een gezicht achtergelaten. Ze had hem gebrandmerkt.
‘De vervloekte heks,’ siste hij. In het hier en nu maakte hij een belofte om Liraz weer te vinden, wat de uitkomst op Olympus ook zou zij. Hij zou haar vinden en haar laten zien dat ze nooit elkaars gelijken zouden kunnen zijn. Hij was een god.
Plots hoorde hij geren in de gangen. Snelle voetstappen kwamen zijn kant op, maar stopten zo nu en dan om aan een gesloten deur te trekken. De sterveling. Hoeveel tijd was er verstreken? Idas schudde zijn hoofd. Hij had geen behoefte meer aan afleiding, hoe bijzonder hij de sterveling ook had gevonden. Hij had tijd nodig om zijn eigen plan op te zetten, om te verzekeren dat de goden hem niets zouden weigeren. 
Idas liep recht op het geren af. De sterveling sloeg de hoek om en hij nam haar vast voordat ze tegen hem aanbotste. Verschrikt keek de jongedame hem aan. De realisatie van wie haar had gevonden, vermengde zich samen met angst op haar gezicht en ze gilde.
‘Alsjeblieft laat me gaan! Alsjeblieft?’ Haar trillende smeekbede had geen enkel effect op hem. Hij had de jongedame in het bos gevonden, zoekend naar kruiden. In eerste instantie had hij aangenomen dat ze een heks was, maar ze bleek een onschuldige voedvrouw te zijn. Ook haar bloed zou ooit kleven aan de handen van heksenjagers. Haar uiterlijk had hem aangestaan, genoeg voor de avond, maar nu had hij andere zaken aan zijn hoofd.
‘Ik geniet altijd van een goede smeekbede.’ Idas boog zich dreigend over haar heen. Ze piepte van angst. Met een zucht liet hij haar los. ‘Maar ik heb geen interesse om je hier te houden.’
‘Niet? Maar je… In het bos en- en die schreeuw!’ Ze trilde op haar benen. Als ze niet snel zou vertrekken, zou ze ieder moment kunnen flauwvallen.
‘Ga,’ gebood hij haar. Zodra ze zijn kasteel zou verlaten, zou het zijn alsof ze er nooit een voet in had gezet. Alsof ze hem nooit had ontmoet.
‘Wat?’ vroeg ze verbaasd, alsof ze niet meer kon verwerken wat hij zei of deed.
‘Ik zei: ga!’ Zijn stem galmde door de hal waar ze zich in bevonden. Eindelijk kwam de sterveling in beweging. Ze draaide zich om en rende van hem weg, zoekend naar de uitgang van zijn kasteel. Een pijnlijke steek vormde zich achter zijn ogen en slaap.
Drie dagen. Hij had drie dagen tot de zomerzonnewende.
Drie dagen om Liraz het tegendeel te bewijzen.

Olympus was zoals ieder mens het zich voorstelde: groene heuvels besprenkeld met rijen bomen waar de meest heerlijke vruchten aan groeiden. Een zon die straalde aan de lichtblauwe hemel en kabbelende beekjes en watervallen. Mythische wezens die graasden in de weide, nimfen en dryaden die ronddartelden op de melodieën van de wind. Voor iedere god was het hun thuis, maar zodra Idas zijn eerste step zetten op de kasseien, voelde het alsof hij vijandelijk gebied binnenliep. 
De saters die hun panfluit bespeelden, staakten de muziek. Waternimfen doken de stroom in. Hij liet een stilte achter, overal waar hij liep. In de verte glom het witte marmer van de tempel, daar waar alle goden samenkwamen op een dag als vandaag.
Idas had de meest ceremoniële kledij uitgekozen die hij bezat. In zijn haren droeg hij een gouden doornenkrans. Een dieprode toga was gedrapeerd over zijn linkerschouder en verhulde nog net het teken van Liraz. De afgelopen dagen had hij met zijn eigen magie geprobeerd de markering te verwijderen, de speld uit zijn huid los te trekken, maar haar magie had het niet toegelaten
‘Onthoud waarvoor je hier bent,’ sprak hij zichzelf toe. Zijn bezoek aan Olympus was puur zakelijk. Hij had iets nodig van de goden. Hij zou smeken als het moest. Dat hij zijn familie zou zien, interesseerde hem weinig. Zijn moeder had de wil om te gaan en te staan waar ze kon, maar had ze er ooit aan gedacht om hem te bezoeken in het mensenrijk? Nooit. 
Hij bereikte de trappen voor de tempel. Bovenaan, nog voor de ingang, stonden de goden. Zeus, met Hera aan zijn zijde. Hades, Poseidon stonden naast hen gepositioneerd en Idas herkende de donkere rokken van zijn moeder.
Idas stopte voor de laatste trap en knielde. Als je voor ze op de grond kruipt en ze je hun hulp weigeren, vergeet dan niet dat ik je heb gewaarschuwd, fluisterde Liraz in zijn oor. Het teken op zijn borst brandde, alsof het zijn angst kan voelen.
‘Zeus,’ begroette hij de oppergod. Idas wachtte tot hij omhoog mocht komen, maar de toestemming van Zeus bleef uit. Langzaam keek hij op. De god keek op hem neer en leek geen enkel teken te geven dat hij overeind mocht komen.
‘Moeder?’ Vragend keek hij naar Hecate, nog altijd betoverend mooi zoals hij haar herinnerde. Haar donkere jurk die zweefde als een eenzame wolk in de gifzwarte nacht, haar huid die glom alsof het de maan was die werd verlicht door de zon. Haar ogen stonden echter niet vol liefde, maar met een blik die Idas vanaf de trappen niet kon pijlen.
‘Ik ben naar Olympus gekomen om jullie hulp te vragen,’ startte Idas zijn pleidooi. Hij leunde met zijn arm op zijn knie, nog steeds wachtend op het kleinste teken van Zeus. Hij slikte, likte zijn lippen en ging verder toen een antwoord uitbleef. ‘Als jullie wensen dat ik in het mensenrijk verblijf, dan zal dat zo zijn. Maar ik kan niet langer de heksen beschermen, niet met mijn gelimiteerde krachten. De heksen, ze worden vervolgd en opgejaagd. Ik kan ze niet allemaal beschermen, nu niet. Maar als ik mijn krachten weer tot mijn beschikking heb-’
‘Je komt naar Olympus en durft te vragen om onze steun om de zwarte magiërs te beschermen?’ Zeus zijn stem was zo angstaanjagend als de donder zelf. De oppergod struinde de trappen af en leek groter te worden met iedere stap die hij nam. 
‘Ze gaan dood. Onschuldige mensen gaan dood,’ zei Idas met geklemde kaken. Niet alleen de heksen, maar ook de mensen die buiten de boot vielen. De dorpsgekken, de voedvrouwen, een mens dat simpelweg op de verkeerde plek was rond de verkeerde tijd. ‘Ik heb mijn krachten nodig, ieder deel. En als dat geen optie is, sta mij dan bij in het beschermen van deze groep. De heksen zorgen voor balans in de natuur. Zonder hen zal de wereld instorten.’
‘Zonder hen zal de wereld eindelijk balans kennen!’ Ondanks de blauwe lucht voelde Idas de statische elektriciteit. Alsof vonken uit het niets konden verschijnen. ‘De heksen knoeien met de balans, net als jij. Je laat ze leven als hun dood ze te wachten staat, je grijpt in terwijl we dat verboden hebben. Je doodt de mensen die de wereld proberen te verlossen van de duisternis.’
Idas schoot overeind, niet langer in staat om nog geknield te blijven zitten. ‘Ik ben de beschermer van de heksen. Het is mijn taak om ze te redden!’
‘Je bent onbezonnen om hier te komen, Idas. De goden hebben geen interesse in het bijstaan van de heksen. De wereld zal beter zijn zonder hen.’
‘Dat kun je niet zeggen!’ Woedend gebaarde Idas met zijn armen. In het mensenrijk had zijn kracht hem in de steek gelaten, maar hier zou het dat niet doen. Een detail wat zelfs Zeus vergeten leek te zijn. Het gras om hem heen verkleurde grijs en dof. Schaduwen kropen de marmeren trap op, gepaard met doornen die zich een weg baanden door het harde steen.
‘Jullie vrezen de heksen,’ zei Idas. ‘Jullie vrezen wat jullie niet kennen en daarom bevechten jullie het, bang dat de heksen ooit machtiger zullen worden. Dat ík machtiger zal worden.’
‘Idas!’ zijn moeder probeerde hem te bezinnen, maar ze stond te ver weg. Een doornentak gleed in zijn hand en Idas trok het los. Vanzelf versmolt het tot een speer tussen zijn vingers.
Zeus zette een stap naar voren. Donkere wolken vormden zich boven de tempel en een bliksemschicht verscheen in zijn hand. ‘We hadden je nooit toe moeten laten op Olympus. Je brengt ons alleen maar onheil.’
Idas schudde zijn hoofd. Liraz had gelijk gehad. De goden zouden hem niet helpen, dat zouden ze nooit doen. Ondanks dat haar spookachtige toon zijn hoofd binnendreef, waren het andere woorden die hij zich herinnerde. Hij was een machtige god. Hij kon de machtigste worden.
Zeus hief zijn bliksemschicht. ‘Ik geef je één kans om deze zwarte magie te laten verdwijnen en terug te keren naar het mensenrijk. Je bent niet langer welk-’
De god schreeuwde, de doornenspeer had zich vastgebeten in zijn schouder en doornen wikkelden zich om zijn arm. Idas had zijn wapen gegooid naar de oppergod.
Bliksem schoot door de lucht en raakte de trappen voor Idas. De grond rommelde onder hem en hij viel naar achteren door de klap. Meerdere paar armen namen hem vast en brachten hem overeind. Hij rook verschroeide huid en er zaten brandplekken in zijn kleding.
Zeus trok de doornen van zijn armen en beende naar voren. Hij drukte zijn bliksemschicht tegen Idas zijn keel en hij voelde zijn huid wegbranden onder de hitte. Zeus zijn ogen dwaalden af naar zijn borstkas en zijn ogen werden groot van schrik. Idas wist waar de god naar keek: het teken van Liraz. Zeus liet zijn wapen zakken.
‘De vijfde dodenprinses. Ze is ontheven van haar taken… Hoe?’
Idas grijnsde. Het was niet zijn bedoeling geweest om het teken van Liraz zo openlijk te delen met de goden, maar het liet zelfs de oppergod schrikken. Het detail dat ze ontheven was van haar taken, zou hij nog met haar bespreken.
‘Dat zul je nog ondervinden,’ beet Idas hem toe. Hij gebood de doornentakken om zijn eigen lichaam heen te krullen. Waar de doornen pijnlijke wonden achter hadden gelaten op Zeus, deden ze Idas niet. De wikkelden zich hoger en hoger om hem heen, tot hij volledig was gehuld in zijn eigen magie.
Zeus schreeuwde gefrustreerd en Olympus trilde onder zijn toorn. Hij bracht meerdere bliksemschichten neer op de takken. Het licht sneed door de doornen, maar liet enkel verschroeide stukken achter.
Idas was weg.
Daynty
Internationale ster



‘Ga je me nu alweer verlaten?’ Andrei’s stem klonk diep en laag, en hoorbaar teleurgesteld. Hij probeerde zijn vingers met die van Liraz te verstrengelen om te voorkomen dat ze tussen de dekens wegglipte, maar ze was al buiten zijn bereik. ‘Wat is er gebeurd met ons ochtendritueel?’
Liraz glimlachte laconiek en raapte haar onderjurk op van de grond naast het bed. ‘Je kan je vast ook wel vermaken met hem.’ Ze knikte naar de persoon die naast hem nog onder de dekens lag. De jongeman leek nog in een diepe slaap verzonken. Na de inspanningen die beide heren afgelopen nacht gegeven hadden, was dat niet verrassend. 
Andrei trok zijn neus op. ‘Je weet dat ik niet op mannen val,’ zei hij. Hij rolde zich van zijn zij op zijn rug, zijn naakte lichaam nog maar slechts voor een klein deel bedekt, en rekte zich loom uit. ‘Het was al erg genoeg om jou met hem te moeten delen.’
Liraz lachte. ‘Hij is lang niet de enige man met wie je mij moet delen,’ hielp ze hem herinneren. ‘En ook niet de enige vrouw.’
Terwijl Liraz de stof van haar onderjurk over haar hoofd trok, mompelde Andrei nog iets nukkigs dat ze niet kon verstaan. Het was verleidelijk om langer te blijven. Om weer naast hem te kruipen - of op hem - en zichzelf te verliezen in een roes van genot. Ze was echter al veel te lang blijven liggen. Achter de dikke, bruine gordijnen stroomde het zonlicht al enkele uren uit over de wereld. Ze mocht niet vergeten welke dag het vandaag was - de dag van de zomerzonnewende. De dag dat Idas naar het godenrijk zou gaan om Zeus te smeken voor zijn hulp. 
Een kriebel trok door haar buik, zowel van verwachting als van nervositeit. Liraz was ervan overtuigd dat de goden zijn smeekbede van de hand zouden doen alsof het niets was, maar toch bleef het spannend om dat af te wachten. Wat als Idas ineens een andere manier vond om alsnog de heksen te beschermen? Wat als zijn arrogantie zo groot was dat hij simpelweg weigerde terug te kruipen naar haar? 
Onbewust dwaalden haar ogen naar de gordijnen, naar de streep zonlicht op de vloer. Het was al na de middag en ze had nog niets gevoeld. Geen rukje van een onzichtbaar draad, geweven van Idas’ magie, dat haar naar hem toe trok. 
‘Wanneer zie ik je weer?’ Andrei’s stem trok haar weg uit haar mijmerende gedachten. Liraz draaide zich om naar zijn schaamteloos starende ogen terwijl haar vingers het touwtje van haar onderjurk bij de halslijn strikten. 
‘Dat weet ik nog niet,’ antwoordde ze. Soms liet ze hem een paar weken wachten, soms een paar maanden. Tot op een dag het moment kwam dat hij haar interesse verloor en hij haar niet meer zou zien tot zijn ziel op een dag wellicht het dodenrijk passeerde. Over enkele tientallen jaren, als hij oud en grijs was en zij nog steeds precies hetzelfde als nu. 
Liraz trok ook haar overjurk aan, een diep, nachtblauw exemplaar dat haar lichte ogen er nog meer uit liet springen. Voor de lange spiegel in Andrei’s kamer bestudeerde ze zichzelf. Haar zwarte haren zaten ietwat warrig en rond haar hals waren vaag de afdrukken van een stel vingers te zien. 
‘Je bent niet echt gezellig vandaag,’ mopperde Andrei. 
Liraz rolde met haar ogen. ‘Ik zoek je ook niet op om gezellig mee te zijn,’ reageerde ze simpeltjes en koel. 'Bedankt voor de informatie over het archief.' Ze griste haar mantel van de armleuning van een stoel bij de deur, wierp Andrei een handkus toe en verliet zijn slaapkamer. De houten planken van zijn huis kraakten zachtjes onder haar voetstappen. 
Liraz had de voordeur net achter zich dichtgetrokken toen ze het voelde. Een onaangename sensatie in haar binnenste, alsof een klauw van schaduwen zich om haar heen krulde en zich vastbeet in haar wezen. Een donkere mist kwam opzetten om haar heen. Het zwakte de felle zomerzon af tot een flauwe gloed als van een kaars. En toen klonk Idas’ stem. 
‘Liraz.’ Hij sprak haar naam uit alsof het een vloek was op zijn lippen. ‘Toon jezelf. Ik eis je om hier te komen. Geef gehoor aan mij, onmiddellijk.’ De magie om haar heen zwol aan tot een kolkende massa schaduwen. Heel even voelde het alsof de wereld onder haar voeten vandaan draaide, maar voor ze zich daar zorgen om kon maken, stopte het. Haar voeten vonden een vaste ondergrond, Idas’ stem dreunde niet langer door haar hoofd. 
Een zelfingenomen grijns lag om haar lippen toen de schaduwen om haar heen oplosten en plaatsmaakten voor een zitkamer verlicht door kaarsen. De donkere tegels om haar heen, de tapijten aan de wanden en een imposante open haard verrieden dat ze in een kasteel was. In zíjn kasteel. 
‘Liraz.’ Nog steeds dat venijn in zijn stem. Langzaam draaide ze zich om in de richting van het geluid. Idas zat onderuitgezakt in een donkerroodfluwelen fauteuil. Zijn wijde, crèmekleurige blouse hing half open en tussen zijn vingers bungelde een glas whiskey. Hij zag er niet uit als de god van de heksen, hij zag eruit als de god van woede en toorn. 
‘Idas,’ zei ze met een zoete glimlach. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik had verwacht al eerder door je te worden opgeroepen, maar kennelijk heb je het kruipen en dansen voor de goden lang volgehouden.’ 
Demish
Internationale ster



Waarom moest ze er zo goed uitzien terwijl ze hem berispte op zijn fouten? 
De nachtblauwe jurk sloot rond haar vormen en in haar hals lagen afdrukken van vingers die haar stevig vast had genomen. Voor een kort moment dacht hij er aan hoe het zou zijn als het zijn hand was geweest.
‘Ik heb niet gekropen,’ zei hij met zijn kin geheven. Hij wilde niet toegeven aan zijn zwakte. Hij wilde niet dat Liraz ook maar de kleinste beweging in zijn gezicht zou opsporen en zou merken dat zijn gesprek op Olympus niet was verlopen zoals hij had gehoopt.
Ze glimlachte verleidelijk. Haar vingers speelden met een flikkerende vlam van een van zijn kaarsen. ‘Dus je wilde me graag zien? Is dat het?’
Haar zelfingenomen toon trok hem over de streep. Hij gooide het glas met whiskey door de ruimte. Liraz dook op tijd weg en het glas spatte kapot tegen de stenen muur. Zijn boosheid leek haar alleen maar te amuseren. Hoofdschuddend schoof ze met haar voet een stuk glas aan de kant. ‘Ik neem aan dat de goden je verzoek hebben geweigerd.’
‘Houd je mond. Ik heb je hier niet naar toe gehaald om me een preek te geven.’
‘Maar je maakt het zo gemakkelijk,’ verzuchtte ze. Ze draaide zich naar hem om. Haar donkere haren bewogen als een sluier achter haar aan. Hij haatte het hoe ze met zoveel vrijheid door zijn zitkamer bewoog. Alsof het kasteel haar bezit was en niet het zijne. Hij had haar ook klem moeten zetten, bedacht hij zich grimmig. Net zoals zij hem had gevangen in een waas van kruiden.
Idas boog zich voorover en leunde met zijn ellebogen op zijn bovenbenen. Zijn wijde shirt hing los om zijn lichaam en onthulde het teken dat Liraz daar had geplaatst. Haar lichte ogen vielen op de markering en plezierige vonkjes lichtten op in haar blauwe irissen.
‘Jij gestoord wicht, je hebt me erin geluisd.’ Zodra Zeus het teken van Liraz had ontdekt, was alles mis gegaan. Vanaf dat moment hadden ze hem gezien als een slecht wezen dat het niet langer waard was om nog in hun nabijheid te verkeren. ‘Je wist dat de goden me niet langer zouden vertrouwen als ze jouw teken zouden zien. Het was allemaal van tevoren opgezet.’
Liraz zweefde door de ruimte, zo licht bewoog ze zich. Ze gaf haar ogen aan alles de kost, maar zijn woorden trokken haar aandacht weer naar hem toe. Ze wierp haar haren over haar schouder en schonk hem een onschuldige glimlach. ‘Het doet me goed dat je denkt dat ik daar toe in staat ben, maar je had mij niet nodig om het wantrouwen van de goden te ontvangen. Ze hebben je nooit vertrouwd.’
Idas blies zijn adem met een grom uit. Ze had gelijk en het maakte hem razend. Niet op haar, maar op de goden. Op zichzelf. Hoe had hij nooit kunnen zien dat ze hem klein hadden willen houden? Zijn verbanning naar het mensenrijk, de beperking van zijn heksenmagie. Het was allemaal een groot complot geweest om hem in te tomen. De goden vreesden hetgeen wat ze niet onder controle konden houden, dus vochten ze om het te bedwingen.
Ze hadden samen kunnen werken. Ze hadden de wereld een betere plek kunnen maken.
Nu zou het zijn wereld worden.
‘Ze hadden nooit een reden om mij te wantrouwen.’ Hij vouwde zijn handen in elkaar en ving de blik van Liraz. ‘Nu zullen ze spijt krijgen.’
Hij wilde Olympus ruïneren. Hij wilde dat de mensen de beelden en kerken van de Olympiërs zouden onteren zoals ze dat bij zijn kerk hadden gedaan. Hij wilde het geloof in de goden wegvagen, alsof ze nooit hadden bestaan. Hij zou ze verzwakken, totdat de vergetelheid ze zou opeisen. 
‘Dus je neemt mijn aanbod aan?’ Liraz stopte haar wandeling door de zitkamer bij het plateau waar hij de drank op bewaarde. Ze pakte twee glazen en schonk ze rijkelijk vol met de whiskey die hij zojuist had verspild. Ze stak een glas uit naar hem.
‘Het is niet zo gemakkelijk, liefje.’ Idas reikte naar het glas, maar het duurde enkele seconden voordat hij het kon bevrijden uit haar sterke greep. Het ongenoegen in haar ogen groeide iedere keer als hij haar een koosnaampje gaf. Als hij een sterveling was geweest, had ze hem al vervloekt tot het eeuwige lijden en zou ze hem iedere dag martelen totdat hij zou smeken om zijn dood.
Ze had pit. Iets wat hij waardeerde.
Hij nam een slok en draaide het glas, de inhoud bestuderend. Over de rand van het glas keek hij naar zijn genodigde gast. ‘We bevrijden het dodenrijk van de goden. We stoppen de heksenvervolging en de jagers zullen ervoor boeten. Jij krijgt je koninkrijk.’
‘En jij? Wat krijg jij?’ vroeg Liraz nieuwsgierig. Ze leek aan te voelen dat hij haar niet zomaar zou helpen.
Iras humde en nam nog een slok. Hij staarde langs Liraz heen in het niets, zijn gedachten bij de goden die hem zo misselijkmakend hadden behandeld. ‘Ik krijg een kans om de rollen om te draaien. Ik wil Olympus, met de goden knielend aan mijn voeten.’
Plaats een reactie
Reageer
Om nieuwe berichten te laden: ingeschakeld
Pagina: | Volgende | Laatste