Demish schreef:
Je kunt nog terug.
Waarom schoot die gedachte door zijn hoofd? Hij wilde dit. Sinds de edelstenen waren verdwenen, was het enige waar hij aan kon denken het herstellen van zijn fout. Hij had ze moeten bewaken. Hij had dit moeten voorkomen. In zijn geheugen at een gapend gat, waardoor hij de verdwijning niet kon verklaren. Op zoek gaan naar de edelstenen zou hem kunnen helpen om het gat te herstellen. Om er achter te komen wat er daadwerkelijk was gebeurd? Alles in zijn lichaam vertelde hem dat dit de juiste keuze was. Dat dit zijn volgende actie moest zijn en dat hij het pad samen met Sera moest bewandelen.
Wat hield hem dan tegen?
Waren het zijn ouders, die ondanks alles blij waren dat hun zoon weer was teruggekeerd? Of was het zijn geweten, die hem er aan herinnerde dat hij hun harten zou breken als ze zouden lezen dat hij was vertrokken? Dan dacht hij nog niet eens aan de angst die ze zouden moeten voelen, resulterend uit hetgeen wat jaren geleden was gebeurd.
Hij schudde de twijfel van zich af en plaatse de twee kromzwaarden in hun schedes, die hij droeg op zijn rug. Hij draaide zich om en stond oog in oog met de punt van een zwaard. Een wachter had stilletjes de kamer betreden en hield hem staande. Meteen deinsde Mason achteruit.
‘Halt!’ sprak de wachter. ‘Deze kamer is alleen bedoelt voor leden van de koninklijke families. Maak jezelf bekend.’
Mason overwoog zijn opties. Hij kon het gevecht aangaan, winnen van de wachter en vluchten. Als hij zou vluchten, zou hij zichzelf, en daarmee ook Sera, in gevaar brengen. Als hij zichzelf zou laten zien voor wie hij was, zou de wachter hem wellicht laten gaan zonder moeilijkheden. Maar daarmee zou hij een getuigen creëren. Iemand die hem had gezien op de avond waarop hij was vertrokken. Dat kon hij niet gebruiken, maar van zijn eerste optie was hij ook geen voorstander.
‘Ik ben deel van de koninklijke familie,’ verzuchtte Mason. Hij bracht de capuchon van zijn mantel naar beneden en keek de wachter strak aan. ‘Ik kreeg bericht dat mijn wapens waren geslepen en wilde ze zelf controleren. Als ze me niet bevielen, dan zou de smid er morgen mee verder kunnen.’
‘Prins Mason van Tassos.’ Meteen liet de wachter zijn zwaard zakken en hij maakte een buiging. Met schuld in zijn ogen keek hij naar hem op. ‘Vergeef me, mijn prins. U heeft vast gehoord over de indringster in het paleis en toen ik hier het licht zag bewegen, dacht ik dat ze misschien-‘
‘Dat ze onze wapens wilde stelen. U denkt snel en goed, wachter…?’
‘Tiberius, mijn prins,’ de wachter knikte opnieuw. ‘Nogmaals, vergeef me.’
‘Je bent vergeven, Tiberius,’ zei Mason. Hij spotte een pot van aardewerk op de grond en knielde om deze op te rapen. Bedenkelijk streek hij met zijn vingers over de bodem. Het zou voldoende zijn om de wachter voor een uur bewusteloos te slaan. Voldoende tijd om weg te kopen.
‘Ik hoop dat dit je uitstekende denkvermogen niet aantast.’ Zo snel als hij was, zwaaide Mason de pot tegen het onbeschermde hoofd van de wachter. Stukken steen brokkelden af en het aardewerk zorgde voor een kleine stofwolk. Hij wilde zijn eigen personeel niet pijnigen, maar hij had geen andere optie.
Sera was wellicht al buiten de poort. Hij moest opschieten.
‘Het spijt me,’ mompelde Mason tegen de bewusteloze wachter, terwijl hij over de man heen stapte en zich naar buiten haastte. Hij controleerde de omgeving en de wachters rond de paleismuren, maar ze vormden geen bedreiging voor zijn route naar de stallen. Zodra hij daar was, hoorde hij echter het geluid van hoeven die zich snel van hem verwijderden. Hij zag nog net hoe Serra wegreed.
‘Nee,’ Hij schudde zijn hoofd. Had hij niet gezegd dat ze elkaar zouden ontmoeten bij de stallen en samen zouden vertrekken? Had ze toch haar eigen plan gemaakt en besloten om hem achter te laten? Wat kon ze is godesnaam hebben bedacht waardoor ze zijn hulp niet langer nodig zou hebben? Of was alles een list geweest en was hij er volledig ingetuind?
Hoe dan ook: hij had zichzelf nu klaargemaakt om te vertrekken. Dat zou hij dan ook doen. Met of zonder Sera.
Er leek geen enkele wachter in de buurt te zijn, behalve de staljongen die de paarden verzorgde voor de families en tevens ook de gasten in het paleis. Mason herkende hem niet, wat betekende dat hij dit werk vast niet al te lang deed. Dat was goed, want dan wist hij ook niet hoe de prins van Tassos eruit zag. Toch bracht hij zijn capuchon weer omhoog, om er zeker van te zijn.
‘Ik wens mijn paard,’ zei Mason in de meest formele stem die hij had. ‘De hengst daar,’ hij knikte naar de juiste stal. Het was een hengst die niet behoorde tot zijn familie, maar hij betwijfelde of de staljongen überhaupt nog wist wie aan welk paard toebehoorde.
‘Natuurlijk meneer, komt er meteen aan.’ De staljongen haastte zich om het paard gereed te maken en binnen een paar minuten overhandigde hij de teugels aan Mason. Met een knikje bedankte hij de jongen en stapte hij op zijn paard.
Gespannen spoorde hij het paard aan. Het dier leek niet al te blij te zijn met zijn nieuwe eigenaar, maar Mason had geen tijd om het paard toe te fluisteren dat het wat lekkers zou krijgen als het zou doen wat hij vroeg. Met kracht duwde hij zijn hakken in het dier. Deze keer schoot hij wel vooruit.
Hij hield zijn hoofd gebogen terwijl hij naar de poort reed. Hij leek niet de enige gast te zijn die al was vertrokken, want een koets getrokken door paarden reed voor hem uit. Wederom spoorde hij het paard aan, waardoor ook hij door de poort ontsnapte van het paleis.
‘En nu?’ sprak hij zacht tegen zichzelf. Op zoek naar Sera, waarvan hij niet eens zeker wist of ze wel te vertrouwen was geweest en hij zich niet had laten afleiden door hun, zogenaamde, gemeenschappelijke doel? Of moest hij meteen richting de rivier, om zo bij het Odesa meer te komen en dus bij Qhal?
Hij moest in ieder geval weg van het paleis en de grote weg die er naar toe leidde, dus maakte hij vaart naar de met kasseien beklede straten van Caralis.
Je kunt nog terug.
Waarom schoot die gedachte door zijn hoofd? Hij wilde dit. Sinds de edelstenen waren verdwenen, was het enige waar hij aan kon denken het herstellen van zijn fout. Hij had ze moeten bewaken. Hij had dit moeten voorkomen. In zijn geheugen at een gapend gat, waardoor hij de verdwijning niet kon verklaren. Op zoek gaan naar de edelstenen zou hem kunnen helpen om het gat te herstellen. Om er achter te komen wat er daadwerkelijk was gebeurd? Alles in zijn lichaam vertelde hem dat dit de juiste keuze was. Dat dit zijn volgende actie moest zijn en dat hij het pad samen met Sera moest bewandelen.
Wat hield hem dan tegen?
Waren het zijn ouders, die ondanks alles blij waren dat hun zoon weer was teruggekeerd? Of was het zijn geweten, die hem er aan herinnerde dat hij hun harten zou breken als ze zouden lezen dat hij was vertrokken? Dan dacht hij nog niet eens aan de angst die ze zouden moeten voelen, resulterend uit hetgeen wat jaren geleden was gebeurd.
Hij schudde de twijfel van zich af en plaatse de twee kromzwaarden in hun schedes, die hij droeg op zijn rug. Hij draaide zich om en stond oog in oog met de punt van een zwaard. Een wachter had stilletjes de kamer betreden en hield hem staande. Meteen deinsde Mason achteruit.
‘Halt!’ sprak de wachter. ‘Deze kamer is alleen bedoelt voor leden van de koninklijke families. Maak jezelf bekend.’
Mason overwoog zijn opties. Hij kon het gevecht aangaan, winnen van de wachter en vluchten. Als hij zou vluchten, zou hij zichzelf, en daarmee ook Sera, in gevaar brengen. Als hij zichzelf zou laten zien voor wie hij was, zou de wachter hem wellicht laten gaan zonder moeilijkheden. Maar daarmee zou hij een getuigen creëren. Iemand die hem had gezien op de avond waarop hij was vertrokken. Dat kon hij niet gebruiken, maar van zijn eerste optie was hij ook geen voorstander.
‘Ik ben deel van de koninklijke familie,’ verzuchtte Mason. Hij bracht de capuchon van zijn mantel naar beneden en keek de wachter strak aan. ‘Ik kreeg bericht dat mijn wapens waren geslepen en wilde ze zelf controleren. Als ze me niet bevielen, dan zou de smid er morgen mee verder kunnen.’
‘Prins Mason van Tassos.’ Meteen liet de wachter zijn zwaard zakken en hij maakte een buiging. Met schuld in zijn ogen keek hij naar hem op. ‘Vergeef me, mijn prins. U heeft vast gehoord over de indringster in het paleis en toen ik hier het licht zag bewegen, dacht ik dat ze misschien-‘
‘Dat ze onze wapens wilde stelen. U denkt snel en goed, wachter…?’
‘Tiberius, mijn prins,’ de wachter knikte opnieuw. ‘Nogmaals, vergeef me.’
‘Je bent vergeven, Tiberius,’ zei Mason. Hij spotte een pot van aardewerk op de grond en knielde om deze op te rapen. Bedenkelijk streek hij met zijn vingers over de bodem. Het zou voldoende zijn om de wachter voor een uur bewusteloos te slaan. Voldoende tijd om weg te kopen.
‘Ik hoop dat dit je uitstekende denkvermogen niet aantast.’ Zo snel als hij was, zwaaide Mason de pot tegen het onbeschermde hoofd van de wachter. Stukken steen brokkelden af en het aardewerk zorgde voor een kleine stofwolk. Hij wilde zijn eigen personeel niet pijnigen, maar hij had geen andere optie.
Sera was wellicht al buiten de poort. Hij moest opschieten.
‘Het spijt me,’ mompelde Mason tegen de bewusteloze wachter, terwijl hij over de man heen stapte en zich naar buiten haastte. Hij controleerde de omgeving en de wachters rond de paleismuren, maar ze vormden geen bedreiging voor zijn route naar de stallen. Zodra hij daar was, hoorde hij echter het geluid van hoeven die zich snel van hem verwijderden. Hij zag nog net hoe Serra wegreed.
‘Nee,’ Hij schudde zijn hoofd. Had hij niet gezegd dat ze elkaar zouden ontmoeten bij de stallen en samen zouden vertrekken? Had ze toch haar eigen plan gemaakt en besloten om hem achter te laten? Wat kon ze is godesnaam hebben bedacht waardoor ze zijn hulp niet langer nodig zou hebben? Of was alles een list geweest en was hij er volledig ingetuind?
Hoe dan ook: hij had zichzelf nu klaargemaakt om te vertrekken. Dat zou hij dan ook doen. Met of zonder Sera.
Er leek geen enkele wachter in de buurt te zijn, behalve de staljongen die de paarden verzorgde voor de families en tevens ook de gasten in het paleis. Mason herkende hem niet, wat betekende dat hij dit werk vast niet al te lang deed. Dat was goed, want dan wist hij ook niet hoe de prins van Tassos eruit zag. Toch bracht hij zijn capuchon weer omhoog, om er zeker van te zijn.
‘Ik wens mijn paard,’ zei Mason in de meest formele stem die hij had. ‘De hengst daar,’ hij knikte naar de juiste stal. Het was een hengst die niet behoorde tot zijn familie, maar hij betwijfelde of de staljongen überhaupt nog wist wie aan welk paard toebehoorde.
‘Natuurlijk meneer, komt er meteen aan.’ De staljongen haastte zich om het paard gereed te maken en binnen een paar minuten overhandigde hij de teugels aan Mason. Met een knikje bedankte hij de jongen en stapte hij op zijn paard.
Gespannen spoorde hij het paard aan. Het dier leek niet al te blij te zijn met zijn nieuwe eigenaar, maar Mason had geen tijd om het paard toe te fluisteren dat het wat lekkers zou krijgen als het zou doen wat hij vroeg. Met kracht duwde hij zijn hakken in het dier. Deze keer schoot hij wel vooruit.
Hij hield zijn hoofd gebogen terwijl hij naar de poort reed. Hij leek niet de enige gast te zijn die al was vertrokken, want een koets getrokken door paarden reed voor hem uit. Wederom spoorde hij het paard aan, waardoor ook hij door de poort ontsnapte van het paleis.
‘En nu?’ sprak hij zacht tegen zichzelf. Op zoek naar Sera, waarvan hij niet eens zeker wist of ze wel te vertrouwen was geweest en hij zich niet had laten afleiden door hun, zogenaamde, gemeenschappelijke doel? Of moest hij meteen richting de rivier, om zo bij het Odesa meer te komen en dus bij Qhal?
Hij moest in ieder geval weg van het paleis en de grote weg die er naar toe leidde, dus maakte hij vaart naar de met kasseien beklede straten van Caralis.