Daynty schreef:
De waterige lentezon liet de door regen gewassen grijze kasseien van Lavarrs hoofdstraat glinsteren alsof de weg met honderden kleine zonnen was gelegd. De straat was gevuld met mensen, paarden met ruiters en paarden die karren voorttrokken, die over de ongelijke straatstenen hobbelden. Ondanks er deze middag meer bedienden naar de stad waren vertrokken om inkopen te doen voor de keukens, had Rheana het aanbod om met hen mee te reizen in een rijtuig afgeslagen. Niet alleen vanwege het oncomfortabele gehobbel door de straten - vooral zodat ze privacy had om in alle rust te doen wat ze moest doen. Hoewel, “in alle rust” was wellicht niet helemaal de juiste omschrijving voor hoe ze zich momenteel voelde. Haar hart bonkte wild, alsof het probeerde uit te breken uit haar borstkas, en ze kon niet stoppen met denken aan wat er zou gebeuren als het haar niet zou lukken om contact op te nemen met het Laerinse verzet. Pas over drie dagen had ze weer afgesproken met Kaspian. Als ze hem voor die tijd niet vond, zou hij er pas over drie dagen achterkomen dat ze niet langer in Lavarr was. Drie dagen was lang genoeg om een aardig eind te reizen, vooral in het gezelschap van twee Onyx, die er ongetwijfeld het tempo in zouden houden. Als ze weg was zonder dat ze het had kunnen zeggen, zouden ze haar dan ooit nog weervinden? Zouden ze ontdekken dat ze op weg was naar Veros en zouden Kaspian en de anderen het wagen om het rijk van Keizer Daius zelf binnen te gaan? Rheana moest er niet aan denken wat er zou gebeuren als ze haar niet zouden vinden of volgen. Dan zat ze vast aan Dain, zat ze vast op de academie waar monsters werden getraind. Alleen de gedachte al bezorgde haar rillingen.
‘Hé! Kijk eens uit, blind wicht!’
In haar onoplettendheid reed ze bijna een voetganger omver, die haar nijdig aankeek. Ze glimlachte vluchtig en verontschuldigend, maar ze was te zeer afgeleid om zich er druk over te maken. Wel nam ze de teugels beter vast en dwong ze zichzelf te kijken naar de straat voor haar én ook echt iets te zien. De brede hoofdstraat van Lavarr liep dwars door de stad heen en week in het midden uiteen voor een enorm, cirkelvormig plein. Het was nauwelijks te zien dat het doorgaans een groot open stuk was in de stad, want op de meeste dagen, zoals nu, was het plein bezaaid met marktkraampjes, artiesten en bezoekers. De drukte was overweldigend en geruststellend tegelijk. Tussen zoveel mensen kon ze gemakkelijk onopgemerkt haar gang gaan. Alleen waarom hielden de zenuwen haar dan nog steeds in hun ijzersterke greep?
Aan de rand van het plein steeg Rheana af en gaf ze de teugels over aan één van de jongens die lette op de paarden van bezoekers, die niet toegestaan waren in de smalle paadjes tussen alle kraampjes. Eén paard op hol betekende een enorme chaos.
Ze gaf haar naam op en keek even na hoe de jongen haar valkkleurige merrie wegzette. Rheana kon het niet helpen dat ze het dier in gedachten als de hare beschouwde. Niemand anders op het kasteel leek de merrie te willen berijden.Misschien vanwege het litteken dat één van haar ogen had verminkt of omdat haar manen niet zo perfect vol waren als die van de andere paarden in de stallen van het kasteel. De stalknecht bij wie ze vorige week om een paard had gevraagd - een privilege dat ze kreeg nu ze voor de luitenant werkte - had haar bovendien gezegd dat deze merrie sloom was en niet goed luisterde, maar daar had Rheana niets van gemerkt. Ze was van mening dat het dier gewoon iemand nodig had die het oprecht en met liefde behandelde, in plaats van met de bruutheid van soldaten of de arrogantie van de adel.
Met haar hand stevig om het buideltje geld geklemd zocht Rheana zich een weg door het doolhof van kraampjes en mensen, terwijl ze haar best deed om niet bij elk kraampje even stil te staan en zich te vergapen aan wat hier allemaal verkocht werd. Je kon het haast zo gek niet bedenken. Van kruiden en specerijen uit exotische bestemmingen en betoverend mooie edelstenen en juwelen, tot wat meer lugubere dingen, zoals haren en tanden van dieren en mensen en gruwelijk uitziende wapens.
Na een paar minuten door de drukte te hebben gedwaald, kreeg Rheana het kraampje in beeld waar ze naar opzoek was. Op de houten planken lagen talloze messen uitgestald, variërend in zowel grootte als vorm en versiering. Zodra ze het kraampje naderde, kwam de verkoper overeind van de kruk waarop hij zat en begroette haar met een glimlach.
‘Waar kan ik u mee helpen?’
‘Ik ben op zoek naar een paar messen.’ Pas toen ze het uitgesproken had en de vragend opgetrokken wenkbrauwen van de man zag, besefte ze dat hij dat waarschijnlijk al had kunnen afleiden uit haar aanwezigheid hier. ‘Kleine messen,’ verduidelijkte ze.
De man knikte. ‘Dan moet je hier zijn.’ Hij gebaarde naar de rechterkant van zijn kraam, waar de kleinere exemplaren uitgestald lagen. ‘Zit er iets bij dat je aanspreekt?’
Rheana stapte naar de messen toe en liet haar blik er langsheen gaan. Stuk voor stuk oogden de mespunten vlijmscherp. Haar blik werd getrokken door een aantal simpele exemplaren met een met donker leer ombonden heft, maar het lemmet leek haar te dun. Ze moest niet vergeten dat Dain ermee in hout wilde kerven.
‘Ze moeten sterk genoeg zijn om hout mee te bewerken,’ zei ze.
‘Dan kun je het best voor één van deze gaan.’ De verkoper wees een zestal verschillende messen achteraan aan. ‘Deze zijn gemaakt van steen uit de hemel. Aan deze wereld geschonken door de goden zelf. Ze zijn onverwoestbaar, hout is er geen partij voor.’
Rheana boog zich iets dichterbij en bestudeerde haar keuze, terwijl ze zich afvroeg waar in de woorden van de verkoper de grens lag tussen waarheid en verkooppraatjes. Dain had niet gespecificeerd hoe de mesjes eruit moesten zien. Wilde hij een met goud verguld handvat? Eentje van donker obsidiaan? Het paste bij zijn Onyxuitrusting, bedacht ze zich, maar op dat moment werd haar aandacht getrokken door twee messen met een donker, houten heft. In het hout waren sierlijke patronen aangebracht.
‘Doe die twee maar.’ Ze wees naar de twee mesjes. Als Dain zijn hobby het bewerken van hout was, kon hij deze messen vast waarderen. Hoopte ze. Nadat hij haar zo abrupt weg had gestuurd, wilde ze graag iets doen om weer in een goed daglicht te komen bij hem. Ze wist eigenlijk niet eens waar die drang toch vandaan kwam.
Nadat ze de messen had afgerekend en in de leren tas had gestopt die ze mee had gebracht, liep ze verder over de markt. Een klein kwartiertje later had ze ook twee kleine slijpstenen gevonden, wat maakte dat het enige dat nog over was op het lijstje warme kleding voor zichzelf was.
Terwijl Rheana richting de rand van het plein liep, woog ze het geldbuideltje in haar hand. Puur afgaand op het gewicht was het niet zozeer zwaar, maar wel als ze besefte dat dat gewicht bestond uit gouden muntstukken. Het was genoeg om meerdere warme kledingstukken van te kopen en zelfs dan nog iets over te houden. Toch voelde ze zich opgelaten dat zij dat geld mocht gebruiken om kleren van te kopen. Het liefst deed ze het dan ook niet, maar de luitenant zou haar waarschijnlijk onverbiddelijk terugsturen als ze zonder warme kleding terugkeerde.
Maar eerst had ze wat belangrijker te doen. Eenmaal aan de rand van het plein merkte ze dat ze dit moment had uitgesteld. Ze had het als eerste kunnen doen, maar in plaats daarvan had ze getreuzeld en eerst de messen en slijpstenen gekocht, zodat ze een beetje extra tijd had om te bedenken hoe ze het nieuws ging brengen, wat ze ging zeggen.
Als ze Kaspian überhaupt kon vinden.
Hij had haar nooit gezegd waar in deze stad hij verbleef of hoe hij weer in contact stond met de anderen. Als ze een contactmoment had, dan gaf hij haar een dag en een tijd en een plek waar ze naartoe moest komen en dan benaderde hij haar daar. Onopvallend en discreet, want één verkeerde blik van een ander persoon was al genoeg om hen beide diep in de problemen te brengen. Dat was tevens de reden dat hij haar zo weinig vertelde over de anderen. Wie ze precies waren geweest in Laerin, hoe ze hier waren gekomen. Waren er nog meer zoals zij? Was de rest nog in Eitin? Hoe minder ze wist, hoe beter, had hij gezegd. Hij had de reden ervoor niet hardop uitgesproken, maar ze had het kunnen lezen in zijn ogen: hoe minder ze wist, hoe minder ze kon verraden als ze werd gemarteld voor informatie. Een huiveringwekkend besef.
Rheana stak de straat die om het plein heen liep over en begaf zich onder het overdekte voetpad dat langs alle winkeltjes liep die grensden aan de markt. Ze wist niet waar hetgeen dat ze zocht zat, ze was er zelfs niet zeker van of ze wel precies wist waar ze naar opzoek was, maar ze hoopte dat haar gevoel zou zeggen dat ze op de juiste plek was als ze het eenmaal zag.
Aan de hoofdstraat om het plein vond ze niet wat ze zocht, tot grote wanhoop. Ze voelde het onrustige gevoel dat al heel de middag in haar lichaam huisde opnieuw hoog oplaaien. Rheana stond op het punt het risico te nemen om iemand aan te spreken toen haar blik een zijstraat in viel. Tussen de mensen en paarden door kringelde rook omhoog uit één van de gebouwen. De zachte wind die door de straat streek, voerde een vislucht met zich mee.
Rheana deed een schietgebedje in haar hoofd en liep op het gebouw af. De deuren stonden wijd open en toonden een winkel waar allerlei soorten vis lagen. Sommige in zout, anderen gerookt om de houdbaarheid te verlengen.
‘Mevrouw!’ Een mollige dame met een rood aangelopen gezicht stond achter de toonbank. ‘Twee heerlijk verse stukken zalm voor u?’
Met een klein lachje schudde Rheana haar hoofd. ‘Nee, ik, eh… Ik ben hier eigenlijk om iemand op te zoeken.’ God, waarom had ze dit zo slecht voorbereid? Ze was zo druk bezig geweest met zich zorgen maken over of ze deze plek kon vinden dat ze niet eens had bedacht wat ze zou zeggen. ‘Mijn vriend. Hij werkt hier. In de werkplaats.’
‘En dit kan niet wachten tot hij klaar is met werken?’
‘Ik ben bang van niet.’ Rheana zette haar meest vriendelijke glimlach op.
De vrouw plantte haar handen op de houten toonbank en nam haar peinzend in zich op. ‘En wie mag je vriend dan wel niet zijn?’
Inwendig voelde Rheana zichzelf een stukje uit elkaar vallen. Bijna was Kaspians naam over haar lippen gekomen, maar wat als hij een schuilnaam gebruikte? Voor hetzelfde geld was Kaspian niet eens zijn ware naam.
Ze voelde de paniek groeien en groeien en wild om zich heen klauwen. Ineens klonken achter haar voetstappen.
‘Maggie! De vaste bestelling alsjeblieft,’ zei de man die binnen kwam gelopen. Pas toen kreeg hij Rheana in het oog. ‘Oh, het spijt me! Ik had u nog niet gezien.’
De vrouw - Maggie - wapperde met haar hand. ‘Ze is geen klant.’ Daarna richtte ze zich tot Rheana. ‘Oké meisje, ga je vriend maar zoeken. Die deur door. En maak het niet te lang. We betalen mensen niet om te kletsen.’
‘Dankuwel.’ Rheana wist niet hoe snel ze de deur door moest die de vrouw had aangewezen, terwijl ze weer adem durfde te halen. Ze wist nu al dat ze Kaspian niet aan zijn neus ging hangen hoe ze hier binnen had weten te komen. Ze twijfelde er niet aan dat hij haar uit zou foeteren als hij hoorde hoe rampzalig het gesprek met de vrouw was verlopen. Waarschijnlijk zou hij sowieso al niet al te blij zijn dat ze hier ineens opdook.
Laat hem alsjeblieft hier zijn, smeekte ze in gedachten. Behoedzaam liep ze tussen de kratten vis, vaten zout en werklui door. De meesten keurden haar geen blik waardig, sommigen keken alleen even nieuwsgierig op en een enkeling was brutaal genoeg om ongegeneerd zijn ogen uitgebreid over haar heen te laten gaan. Net op het moment dat ze bang was dat de man op haar af zou stappen, ving ze een glimp op van warrige, goudblonde haren die toebehoorden aan een lange, gespierde gestalte.
Ze wilde zijn naam roepen, maar bedacht zich net op tijd. In plaats daarvan haastte ze zich tussen de rookovens door naar de achterkant van de werkplaats. Kaspian was aan het sjouwen met een krat vol blokken hout en had haar nog niet gezien. Hij zag haar pas toen hij het krat neer had gezet bij een oven, zich omdraaide en bijna tegen haar aanliep.
Eerst werden zijn ogen zo groot als schoteltjes. Daarna keek hij schichtig om zich heen, greep haar arm vast en trok haar abrupt verder achter de oven, uit het zicht van de meeste andere werklui.
‘Rheana?’ siste hij. ‘Wat doe jij hier in vredesnaam?’
‘Ook goedemiddag,’ glimlachte ze schaapachtig.
Kaspian ging met zijn hand door zijn haren en over zijn gezicht, draaide zich om naar de muur, vervolgens weer terug en nam haar één keer van top tot teen in zich op, alsof hij niet kon geloven dat ze hier daadwerkelijk stond.
‘Ik moest je spreken.’
Hij schudde verbijsterd zijn hoofd. ‘Heb ik je niet heel goed duidelijk gemaakt dat je nooit, maar dan ook nooit zelf contact op moet nemen?’
Rheana haalde haar schouders op, een tikkeltje geprikkeld door het feit dat hij er zo’n probleem van maakte terwijl ze iets veel belangrijkers te vertellen had. ‘Niet goed genoeg, blijkbaar.’ Even keek ze hem zwijgend aan. ‘Ik had dit ook nooit gedaan als het niet echt heel dringend was.’
Nu ontspande hij zich iets. Hij zuchtte en liet zijn schouders zakken. ‘Wat is er aan de hand?’ Ditmaal keek hij haar bezorgd aan. ‘Is er iets gebeurd op het kasteel.’ Hij legde een hand op haar schouder, hield haar op een armlengte afstand en bekeek haar nogmaals. ‘Is er iets gebeurd met jou? Hebben ze je iets gedaan?’
‘Nee, nee, er is niets met mij,’ antwoordde ze, een beetje overrompeld door zijn bezorgdheid. ‘Of eigenlijk wel, een soort van. De luitenant, heer Sindri… Hij vertrekt binnenkort naar Veros, om les te geven op de academie van de Onyx. En ik moet mee.’
Kaspian nam een paar seconden om die woorden in zich op te nemen. Rheana had niet echt nagedacht over wat ze van zijn reactie verwachtte, maar niet dat hij breed zou grijnzen.
‘Dat is geweldig nieuws!’
‘Wat?’
‘Besef je het dan niet? De academie van de Onyx, de academie. Daar zal je nog veel meer informatie kunnen vinden dan dat luitenantje je ooit kan geven.’
Rheana fronste haar wenkbrauwen. ‘Dus… Dus jullie vinden het niet erg als ik naar Veros ga? Ik dacht dat -’
‘Nee, juist niet! Dit is geweldig nieuws. Zo dichtbij zo’n belangrijke machtsbron… Daar hadden we alleen van kunnen dromen.’ Kaspian knikte. Ze kon de radertjes in zijn hoofd bijna zien draaien en zien zwoegen op alle mogelijkheden die deze verandering bood.
‘Maar hoe houd ik contact met jullie? De academie is honderden kilometers hiervandaan.’
Een moment keek Kaspian verward voor hij lachte. ‘Je dacht toch niet dat ik je alleen af laat reizen naar Veros? Ik weet nog niet hoe, maar ik zal zorgen dat ik daar ook kom. Niet op de academie zelf natuurlijk, maar in de buurt.’
‘Denk je dat Adiran je zomaar laat gaan?’
‘Nee.’ Hij grijnsde. ‘Maar hij zal wel moeten. Nadat hij mij er flink van langs heeft gegeven omdat jij me hier zomaar hebt opgezocht.’ Kaspian wierp een blik op een paar mannen die nieuwe tonnen vis naar binnen sleepten. ‘Wat heb je trouwens tegen Maggie gezegd?’
‘Eh…’ Rheana keek naar haar voeten terwijl ze haar wangen warm voelde worden. ‘Dat jij mijn vriend bent. Dat ik je moest spreken.’
Ze haatte de brede, vermakelijke grijns op zijn gezicht. ‘Moeten we het dan niet wat meer daarop laten lijken, hm, mijn liefste?’ Hij sloeg een arm om haar middel en nam haar mee naar buiten, waar de indringende geuren van rook en vis - de geuren die om hem heen hadden gehangen bij hun vorige ontmoeting - werden afgezwakt door de buitenlucht.
‘Geniet er maar niet teveel van,’ mompelde ze misprijzend.
De veelzeggende manier waarop hij naar haar opzij keek, vertelde haar dat dat precies was wat hij wél deed. Ze schudde haar hoofd.
‘Ik moet zo verder, ik moet nog wat halen voor Da… voor heer Sindri.’
Eenmaal buiten liet hij zijn arm rond haar middel wegglijden, maar zijn hand bleef op haar heup rusten. ‘Wanneer vertrekken jullie?’
‘Morgen. Morgen aan het eind van de dag.’