Demish schreef:
Tegen beter weten in reden Mason en Sera richting de gil die ze zojuist hadden gehoord. De rookpluimen werden zichtbaar toen ze aan de rand van het bos kwamen, maar het vuur was niet hetgeen wat zijn aandacht trok. De geluiden van een verhitte ruzie klonken uit het dorp dat aan de bosrand lag. Hij wisselde een blik met Sera en samen stapten ze van hun paarden, zodat ze te voet het dorp konden betreden.
Mason wenste dat hij zijn andere kleding nog aan had gehad, omdat de aanwezigheid van een prins vaak al genoeg was om een situatie te kalmeren. Wat hij nog meer wenste, was dat hij had kunnen luisteren naar hetgeen wat Sera had willen vertellen. Hij had gezien in haar ogen dat ze hem vertrouwde en dat ze er klaar voor was geweest. U wist hij nog steeds niet wat er precies was gebeurd.
Lang kon hij er niet over nadenken, want uit een steeg rolde een houten vat. Mason moest aan de kant springen en Donder met zich mee trekken om er voor te zorgen dat het vat niet tegen hen aan zou knallen.
‘In godensnaam,’ zei Mason verschrikt. Hij keek de steeg in en zag twee mannen met elkaar vechten. Hij draaide zich naar Sera, die net zo verbaasd en verward keek als hij. Geen van hen leek te weten waar ze precies waren beland.
Het geluid van schreeuwende mensen werd alsmaar luider en om het gevecht van de twee mannen te ontwijken liepen Mason en Sera verder door, waardoor ze vanzelf naar een plein werden geleid. Daar leek het alsof chaos in levende lijven voor hen stond en haar vloek uit had gesproken. Mensen vochten met elkaar. Een vrouw stond op het podium te schreeuwen en hield het publiek op afstand met een houten paal. Het vuur wat ze hadden geroken was afkomstig van een aantal hooibalen die in vlam waren gezeten.
‘Bij alle goden,’ stamelde Sera. Yarin bewoog haar hoofd en Mason zag dat Sera haar best deed om de teugels in haar handen te houden. Ook Donder leek de situatie niet te waarderen, want hij stapte naar achteren, terug naar het veilige bos waar ze zich eerder hadden bevonden.
‘We moeten iets doen,’ zei Mason tegen Sera, ook al wist hij niet wat. Deze mensen leken niet voor reden vatbaar. Misschien zouden ze luisteren naar een prins, maar op dit moment zag hij er uit als ieder ander. En de groep was veel te groot om in zijn eentje de aandacht te kunnen trekken. Sterker nog, ze leken hem en Sera niet eens op te merken.
‘De prins is niet welkom hier! Heel Eanthis zou hem moeten weigeren!’ riep de vrouw op het podium. Ze zwaaide met de houten paal en het uiteinde kwam gevaarlijk dichtbij iemand zijn hoofd.
‘Hij is de enige die de edelstenen probeert te vinden!’
‘De enige die de edelstenen heeft gestolen, zal je bedoelen! En nu bedreigt hij de tronen!’
Ergens rechts van hem leek precies dezelfde discussie te worden gevoerd.
‘Prins Mason zal merken wat we echt van hem vinden als hij hier is.’
‘Hij zou zich niet tegen laten houden door mensen zoals jij!’
‘Koning Lyle zou zijn huurlingen op hem af moeten sturen, of de Jagers!’
Het enige waar Mason nu nog aan dacht was hoe snel hij hier weg kon komen zonder op te vallen. Hij had het gevoel dat de groep aanhangers van Lyle hier groter was.
Sera leek hetzelfde idee te hebben, want ze legde haar hand rond zijn arm en knikte met haar hoofd naar een straatje dat achter het plein lag, vrij om snel naar toe te lopen. Zelfs met een paard.
‘Ga maar, ik geef je dekking.’
‘Sera,’ protesteerde hij, maar Sera gaf hem een duidelijke blik. Hij wilde niet dat Sera zich ergens in zou mengen, maar misschien zou dat ook wel niet hoeven als hij op zou schieten.
Hij knikte en probeerde zichzelf en Donder door de chaos te loodsen. Hij had geluk dat de hengst groot was, wat hem voor een groot deel van het plein verstopte. Hij hield zijn gezicht naar beneden en hoopte dat niemand aandacht besteedde aan een reiziger.
Mason durfde niet naar achteren te kijken en de geluiden om hem heen waren te hard om te luisteren of Sera hem volgde. Hij moest er op vertrouwen dat ze dat deed, samen met Yarin.
Iemand viel voor Mason op de grond en liet Donder schrikken. Het paard hinnikte en steigerde. Mason greep de teugels vast en probeerde de hengst te kalmeren, maar dat leek een onbegonnen zaak in de chaos die om hem heen raasde.
‘Hé, het is oké,’ fluisterde hij tegen zijn paard en hij probeerde het dier aan te kijken. ‘We moeten nog een klein stukje, dan zijn we er,’ verzekerde hij Donder. Hij zag Sera een paar meter achter hem. Ze hield hem nauwlettend in de gaten en gebaarde dat hij, als hij kon, zo snel mogelijk door moest.
Donder leek te luisteren, maar Mason zag de angst in de grote, bruine ogen.
Voor hem op de grond lag nog steeds de persoon die was gevallen. Mason zuchtte en knielde bij de persoon, een jongen in de puberteit, neer en hielp hem overeind.
‘Je kunt beter snel naar huis gaan,’ vertelde Mason hem goedbedoeld. De jongen had lichtbruine haren, sproeten en opengesperde, bruine ogen die hem verbaasd aankeken.
‘Wie… Hoe… Jij bent hem, of niet soms?’ stamelde de jongen.
Mason wilde het liefst vloeken, maar hij legde enkel zijn vinger tegen zijn lippen. Als iemand er nu achter zou komen dat hij hier was, was het foute boel.
De jongen leek het te begrijpen en trok zich verder op aan Mason. Hij keek hem nog een keer aan, besefte zich dat te lang staren naar een prins onbeleefd was en rende daarna weg. Mason dacht geen twee keer na en trok Donder verder mee over het plein, tot het straatje dat Sera aan had gewezen eindelijk in zicht kwam.
Tegen beter weten in reden Mason en Sera richting de gil die ze zojuist hadden gehoord. De rookpluimen werden zichtbaar toen ze aan de rand van het bos kwamen, maar het vuur was niet hetgeen wat zijn aandacht trok. De geluiden van een verhitte ruzie klonken uit het dorp dat aan de bosrand lag. Hij wisselde een blik met Sera en samen stapten ze van hun paarden, zodat ze te voet het dorp konden betreden.
Mason wenste dat hij zijn andere kleding nog aan had gehad, omdat de aanwezigheid van een prins vaak al genoeg was om een situatie te kalmeren. Wat hij nog meer wenste, was dat hij had kunnen luisteren naar hetgeen wat Sera had willen vertellen. Hij had gezien in haar ogen dat ze hem vertrouwde en dat ze er klaar voor was geweest. U wist hij nog steeds niet wat er precies was gebeurd.
Lang kon hij er niet over nadenken, want uit een steeg rolde een houten vat. Mason moest aan de kant springen en Donder met zich mee trekken om er voor te zorgen dat het vat niet tegen hen aan zou knallen.
‘In godensnaam,’ zei Mason verschrikt. Hij keek de steeg in en zag twee mannen met elkaar vechten. Hij draaide zich naar Sera, die net zo verbaasd en verward keek als hij. Geen van hen leek te weten waar ze precies waren beland.
Het geluid van schreeuwende mensen werd alsmaar luider en om het gevecht van de twee mannen te ontwijken liepen Mason en Sera verder door, waardoor ze vanzelf naar een plein werden geleid. Daar leek het alsof chaos in levende lijven voor hen stond en haar vloek uit had gesproken. Mensen vochten met elkaar. Een vrouw stond op het podium te schreeuwen en hield het publiek op afstand met een houten paal. Het vuur wat ze hadden geroken was afkomstig van een aantal hooibalen die in vlam waren gezeten.
‘Bij alle goden,’ stamelde Sera. Yarin bewoog haar hoofd en Mason zag dat Sera haar best deed om de teugels in haar handen te houden. Ook Donder leek de situatie niet te waarderen, want hij stapte naar achteren, terug naar het veilige bos waar ze zich eerder hadden bevonden.
‘We moeten iets doen,’ zei Mason tegen Sera, ook al wist hij niet wat. Deze mensen leken niet voor reden vatbaar. Misschien zouden ze luisteren naar een prins, maar op dit moment zag hij er uit als ieder ander. En de groep was veel te groot om in zijn eentje de aandacht te kunnen trekken. Sterker nog, ze leken hem en Sera niet eens op te merken.
‘De prins is niet welkom hier! Heel Eanthis zou hem moeten weigeren!’ riep de vrouw op het podium. Ze zwaaide met de houten paal en het uiteinde kwam gevaarlijk dichtbij iemand zijn hoofd.
‘Hij is de enige die de edelstenen probeert te vinden!’
‘De enige die de edelstenen heeft gestolen, zal je bedoelen! En nu bedreigt hij de tronen!’
Ergens rechts van hem leek precies dezelfde discussie te worden gevoerd.
‘Prins Mason zal merken wat we echt van hem vinden als hij hier is.’
‘Hij zou zich niet tegen laten houden door mensen zoals jij!’
‘Koning Lyle zou zijn huurlingen op hem af moeten sturen, of de Jagers!’
Het enige waar Mason nu nog aan dacht was hoe snel hij hier weg kon komen zonder op te vallen. Hij had het gevoel dat de groep aanhangers van Lyle hier groter was.
Sera leek hetzelfde idee te hebben, want ze legde haar hand rond zijn arm en knikte met haar hoofd naar een straatje dat achter het plein lag, vrij om snel naar toe te lopen. Zelfs met een paard.
‘Ga maar, ik geef je dekking.’
‘Sera,’ protesteerde hij, maar Sera gaf hem een duidelijke blik. Hij wilde niet dat Sera zich ergens in zou mengen, maar misschien zou dat ook wel niet hoeven als hij op zou schieten.
Hij knikte en probeerde zichzelf en Donder door de chaos te loodsen. Hij had geluk dat de hengst groot was, wat hem voor een groot deel van het plein verstopte. Hij hield zijn gezicht naar beneden en hoopte dat niemand aandacht besteedde aan een reiziger.
Mason durfde niet naar achteren te kijken en de geluiden om hem heen waren te hard om te luisteren of Sera hem volgde. Hij moest er op vertrouwen dat ze dat deed, samen met Yarin.
Iemand viel voor Mason op de grond en liet Donder schrikken. Het paard hinnikte en steigerde. Mason greep de teugels vast en probeerde de hengst te kalmeren, maar dat leek een onbegonnen zaak in de chaos die om hem heen raasde.
‘Hé, het is oké,’ fluisterde hij tegen zijn paard en hij probeerde het dier aan te kijken. ‘We moeten nog een klein stukje, dan zijn we er,’ verzekerde hij Donder. Hij zag Sera een paar meter achter hem. Ze hield hem nauwlettend in de gaten en gebaarde dat hij, als hij kon, zo snel mogelijk door moest.
Donder leek te luisteren, maar Mason zag de angst in de grote, bruine ogen.
Voor hem op de grond lag nog steeds de persoon die was gevallen. Mason zuchtte en knielde bij de persoon, een jongen in de puberteit, neer en hielp hem overeind.
‘Je kunt beter snel naar huis gaan,’ vertelde Mason hem goedbedoeld. De jongen had lichtbruine haren, sproeten en opengesperde, bruine ogen die hem verbaasd aankeken.
‘Wie… Hoe… Jij bent hem, of niet soms?’ stamelde de jongen.
Mason wilde het liefst vloeken, maar hij legde enkel zijn vinger tegen zijn lippen. Als iemand er nu achter zou komen dat hij hier was, was het foute boel.
De jongen leek het te begrijpen en trok zich verder op aan Mason. Hij keek hem nog een keer aan, besefte zich dat te lang staren naar een prins onbeleefd was en rende daarna weg. Mason dacht geen twee keer na en trok Donder verder mee over het plein, tot het straatje dat Sera aan had gewezen eindelijk in zicht kwam.