Demish schreef:
Zenuwen kriebelden in haar buik toen Kian naar voren leunde. Paniekerige gedachten lieten haar spieren verstijven. Kian wilde haar zoenen. Hier, nu. Wat als ze het fout deed? Wat als ze hem pijn deed, of hem teleurstelde? Maar zijn lippen oogden zo zacht. En zijn ogen waren zo groen.
Maar wat als Valeria terug zou komen? Of als een soldaat naar binnen zou banjeren? Ze had lang geleden de fantasie van een eerste zoen opgegeven, maar één ding had ze wel geweten: het zou niet op het kamp zijn.
Snel legde Maurelle haar handen op zijn schouders. Kian registreerde haar beweging meteen en trok zich terug. Pijn flitste in zijn blik, maar hij herstelde zich snel. Alsof ze niet had gezien dat ze hem had gekwetst door zijn zoen af te wijzen.
Zijn hand gleed van haar wang. ‘Sorry, ik dacht-’
‘Nee, Kian.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Denk alsjeblieft niet dat ik dit niet wil.’ Ze slikte. Ondanks dat de aanzet naar de zoen was verdwenen, krioelden de zenuwen nog steeds in haar maag. Als ze haar mond had gehouden, zou ze nu weten hoe Kian zijn lippen tegen de hare zouden voelen. Ze zou weten of hij net zo zelfverzekerd en enthousiast zou zoenen als dat hij was, of dat er een andere kant achter hem verscholen zat.
‘Het geeft niet,’ verzekerde hij haar, maar ze hoorde dat hij iets in zijn stem probeerde te verbloemen. ‘Het laatste wat ik wil is dat je iets doet tegen je wil in.’
‘Maar ik wil het wel,’ glipte er te snel tussen haar lippen uit. Ze zuchtte om haarzelf, hoe verwarrend ze nu wel niet was tegenover Kian. Ze haalde diep adem en probeerde de juiste woorden te vinden. Haar net verbonden vingers liet ze afglijden over zijn armen naar zijn handen.
‘Ik wil je wel zoenen,’ herhaalde ze met een trillende stem. Ze verstrengelde haar vingers met de zijne. Hoe eng het ook was om Kian recht aan te kijken, ze keek niet weg. ‘Ik wil je zoenen op een plek waar het warm en knus is, of midden in een regenbui. Ik wil je zoenen op het strand, of op een pier met onze voeten bungelend in het water. Ik wil je zoenen in de hut waar je over vertelde.’ Hoe vaker ze het uitsprak, hoe zekerder ze werd van haar gevoelens, evenals haar beslissing.
Kian keek haar aan met een blik die ze niet kon plaatsen, maar het maakte een warm gevoel in haar los. Was dit hoe mensen naar elkaar keken als ze verliefd waren? Was dit het moment dat eindelijk alles op zijn plek viel? Waarom voelde het dan niet alsof ze de gelukkigste persoon op de wereld was, maar eerder alsof haar zenuwen haar dood zouden worden?
‘Je wil me zoenen,’ herhaalde Kian, met één van zijn mondhoeken omhoog getrokken in een grijns, ‘maar niet hier.’
Langzaam knikte ze. Dit kamp was een zwarte plek in haar leven. Een inktvlek die zich zodanig uit had gespreid dat het al haar andere herinneringen op had geslokt. Er was zoveel dat ze zich niet meer kon herinneren, niet meer wilde herinneren. Haar eerste zoen met Kian mocht niet verdwijnen in een gitzwarte poel van angst en pijn. Hun zoen hoorde thuis op een zonnige plek, waar zijn haren goud zouden gloeien.
‘Kus me als we hier weg zijn.’ Dit was het moment dat Maurelle het oogcontact tussen hen verbrak. Ze sloeg haar ogen neer, kijkend naar hun handen.
Ze voelde Kian bewegen en hij gaf haar een kus op haar voorhoofd. ‘Dat zal ik doen.’
‘Beloof het me,’ fluisterde ze. ‘Beloof me dat we hier weg komen. En dat als we veilig zijn, je me zal kussen.’
Kian liet één van haar handen los en legde zijn vingers onder haar kin. Langzaam tilde hij haar gezicht op, zodat ze hem weer aankeek. ‘Ik beloof het je, Maurelle.’
Een kriebel liep over haar rug toen hij haar naam uitsprak. Ze wilde haar ogen sluiten en het geluid van zijn stem nogmaals afspelen in haar hoofd. Ze wilde zich herinneren hoe zacht hij elke lettergreep had uitgesproken, hoeveel gevoelens er hadden weerklonken in haar naam.
In plaats daarvan omhelsde ze hem. Kian trok haar op zijn schoot. Als ze haar benen op zou trekken, zou ze haast kunnen verdwijnen in zijn beschermende aanwezigheid. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder. Ze zou de hele nacht zo kunnen blijven zitten.
‘We moeten hier snel weg,’ zei Kian, de stilte verbrekend.
‘Heb je zo’n haast om me te zoenen?’ Ze kantelde haar hoofd, een plagende glimlach op haar gezicht.
Kian streek een krul van haar voorhoofd. ‘Je hebt me door.’ Hij grapte met haar mee, maar ze zag de serieuze ondertoon in zijn ogen. ‘Maar we hebben niet veel tijd meer.’
Ze liet haar hoofd weer tegen zijn schouder zakken. Kian had gelijk. Drie dagen waren eigenlijk al teveel. En ondanks dat het nu even voelde alsof ze in een bubbel leefde met Kian, zou ze morgen weer met angst de dag moeten ondergaan.
‘Heb je een plan?’ vroeg ze voorzichtig. Ze wilde niet alles af laten hangen van Kian, maar hij was degene waarvan ze hoopte dat hij iets had verzonnen om hen hier weg te halen. Zeker nu. Ze konden niet meer wachten op Eyad.
Kian kneep zachtjes in haar arm. ‘Een begin van een plan.’
Zenuwen kriebelden in haar buik toen Kian naar voren leunde. Paniekerige gedachten lieten haar spieren verstijven. Kian wilde haar zoenen. Hier, nu. Wat als ze het fout deed? Wat als ze hem pijn deed, of hem teleurstelde? Maar zijn lippen oogden zo zacht. En zijn ogen waren zo groen.
Maar wat als Valeria terug zou komen? Of als een soldaat naar binnen zou banjeren? Ze had lang geleden de fantasie van een eerste zoen opgegeven, maar één ding had ze wel geweten: het zou niet op het kamp zijn.
Snel legde Maurelle haar handen op zijn schouders. Kian registreerde haar beweging meteen en trok zich terug. Pijn flitste in zijn blik, maar hij herstelde zich snel. Alsof ze niet had gezien dat ze hem had gekwetst door zijn zoen af te wijzen.
Zijn hand gleed van haar wang. ‘Sorry, ik dacht-’
‘Nee, Kian.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Denk alsjeblieft niet dat ik dit niet wil.’ Ze slikte. Ondanks dat de aanzet naar de zoen was verdwenen, krioelden de zenuwen nog steeds in haar maag. Als ze haar mond had gehouden, zou ze nu weten hoe Kian zijn lippen tegen de hare zouden voelen. Ze zou weten of hij net zo zelfverzekerd en enthousiast zou zoenen als dat hij was, of dat er een andere kant achter hem verscholen zat.
‘Het geeft niet,’ verzekerde hij haar, maar ze hoorde dat hij iets in zijn stem probeerde te verbloemen. ‘Het laatste wat ik wil is dat je iets doet tegen je wil in.’
‘Maar ik wil het wel,’ glipte er te snel tussen haar lippen uit. Ze zuchtte om haarzelf, hoe verwarrend ze nu wel niet was tegenover Kian. Ze haalde diep adem en probeerde de juiste woorden te vinden. Haar net verbonden vingers liet ze afglijden over zijn armen naar zijn handen.
‘Ik wil je wel zoenen,’ herhaalde ze met een trillende stem. Ze verstrengelde haar vingers met de zijne. Hoe eng het ook was om Kian recht aan te kijken, ze keek niet weg. ‘Ik wil je zoenen op een plek waar het warm en knus is, of midden in een regenbui. Ik wil je zoenen op het strand, of op een pier met onze voeten bungelend in het water. Ik wil je zoenen in de hut waar je over vertelde.’ Hoe vaker ze het uitsprak, hoe zekerder ze werd van haar gevoelens, evenals haar beslissing.
Kian keek haar aan met een blik die ze niet kon plaatsen, maar het maakte een warm gevoel in haar los. Was dit hoe mensen naar elkaar keken als ze verliefd waren? Was dit het moment dat eindelijk alles op zijn plek viel? Waarom voelde het dan niet alsof ze de gelukkigste persoon op de wereld was, maar eerder alsof haar zenuwen haar dood zouden worden?
‘Je wil me zoenen,’ herhaalde Kian, met één van zijn mondhoeken omhoog getrokken in een grijns, ‘maar niet hier.’
Langzaam knikte ze. Dit kamp was een zwarte plek in haar leven. Een inktvlek die zich zodanig uit had gespreid dat het al haar andere herinneringen op had geslokt. Er was zoveel dat ze zich niet meer kon herinneren, niet meer wilde herinneren. Haar eerste zoen met Kian mocht niet verdwijnen in een gitzwarte poel van angst en pijn. Hun zoen hoorde thuis op een zonnige plek, waar zijn haren goud zouden gloeien.
‘Kus me als we hier weg zijn.’ Dit was het moment dat Maurelle het oogcontact tussen hen verbrak. Ze sloeg haar ogen neer, kijkend naar hun handen.
Ze voelde Kian bewegen en hij gaf haar een kus op haar voorhoofd. ‘Dat zal ik doen.’
‘Beloof het me,’ fluisterde ze. ‘Beloof me dat we hier weg komen. En dat als we veilig zijn, je me zal kussen.’
Kian liet één van haar handen los en legde zijn vingers onder haar kin. Langzaam tilde hij haar gezicht op, zodat ze hem weer aankeek. ‘Ik beloof het je, Maurelle.’
Een kriebel liep over haar rug toen hij haar naam uitsprak. Ze wilde haar ogen sluiten en het geluid van zijn stem nogmaals afspelen in haar hoofd. Ze wilde zich herinneren hoe zacht hij elke lettergreep had uitgesproken, hoeveel gevoelens er hadden weerklonken in haar naam.
In plaats daarvan omhelsde ze hem. Kian trok haar op zijn schoot. Als ze haar benen op zou trekken, zou ze haast kunnen verdwijnen in zijn beschermende aanwezigheid. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder. Ze zou de hele nacht zo kunnen blijven zitten.
‘We moeten hier snel weg,’ zei Kian, de stilte verbrekend.
‘Heb je zo’n haast om me te zoenen?’ Ze kantelde haar hoofd, een plagende glimlach op haar gezicht.
Kian streek een krul van haar voorhoofd. ‘Je hebt me door.’ Hij grapte met haar mee, maar ze zag de serieuze ondertoon in zijn ogen. ‘Maar we hebben niet veel tijd meer.’
Ze liet haar hoofd weer tegen zijn schouder zakken. Kian had gelijk. Drie dagen waren eigenlijk al teveel. En ondanks dat het nu even voelde alsof ze in een bubbel leefde met Kian, zou ze morgen weer met angst de dag moeten ondergaan.
‘Heb je een plan?’ vroeg ze voorzichtig. Ze wilde niet alles af laten hangen van Kian, maar hij was degene waarvan ze hoopte dat hij iets had verzonnen om hen hier weg te halen. Zeker nu. Ze konden niet meer wachten op Eyad.
Kian kneep zachtjes in haar arm. ‘Een begin van een plan.’