Daynty schreef:
Vanaf haar plek in de schaduwen van de mast bestudeerde ze Mason terwijl hij vertelde over zijn grootouders, over het varen dat hij van hen had geleerd en de uitstapjes weg van het paleis. Ze vroeg zich af of de bezoekjes aan zijn grootouders de enige keren waren dat hij ergens anders was dan binnen de paleismuren en in het zicht van zijn ouders. De vorige avond toen ze waren weggeslopen uit het paleis had hij haar verteld dat hij Caralis niet goed kende, omdat zijn ouders bang waren dat hij daar stiekem heen zou gaan. Sera besloot om er niets over te zeggen. Misschien was het wel normaal voor kinderen geboren in de koninklijke familie om dichtbij huis gehouden te worden. Ze wist immers zelf hoeveel gekken er rondliepen, die zich maar al te goed raad zouden weten met een koninklijk kind.
De glimlach die op zijn gezicht was verschenen tijdens het praten, was de eerste oprechte glimlach van hem die niet geforceerd of uitdagend bedoeld was. Maar daarna verdween de glimlach van het ene op het andere moment, alsof zijn gedachten hem iets voorschotelden dat de goede herinnering teniet deed.
‘Dan hoop ik dat je grootouders en je leermeesters je goed hebben leren varen’, merkte Sera op. Ze leunde met haar rug tegen een houten leuning achter haar en sloeg haar benen over elkaar. ‘We hebben nog een eind te gaan.’
‘Heb ik mijn vaarkunsten dan nog niet genoeg bewezen in de haven?’ Masons wenkbrauwen gingen verontwaardigd omhoog. ‘Zou jij de boot de haven uit hebben gekregen?’
‘Nee.’ Sera grijnsde. ‘Ik zou dat handelsschip hebben geramd en daarna zijn gezonken.’
Mason wierp haar een “dat bedoel ik maar”-blik toe alvorens zich terug te draaien naar het roer. ‘Dit is niet de eerste keer dat ik naar Qhal vaar, of de andere kant op.’
Ergens in de uithoeken van haar gedachten roerde zich iets dat wakker was geschud toen hij haar verteld had dat hij verhoord was door de families. Hoewel ze het niet snel aan hem toe zou geven, geloofde ze graag dat zijn vaarkunsten uitmuntend waarden. Qhal was immers omringd door water en wachters die niet konden varen, zaten als ratten in de val als er iets gebeurde. Maar dat hij kon varen betekende dat hij de edelstenen eventueel naar het vasteland had kunnen verplaatsen, of wellicht had kunnen verbergen in het meer.
‘Was je vaak weg van Qhal?’ Sera probeerde haar stem vlak te houden, luchtig. Niet alleen om te verbergen wat ze dacht, maar ook omdat ze er voor zichzelf niet over uit was wat ze met haar gedachten aan moest. Eigenlijk wilde ze er niet aan denken dat hij betrokken was bij de verdwijning. Ze wilde geloven dat hij de waarheid sprak over wat er gebeurd was, dat hij oprecht wilde helpen en ze hem kon vertrouwen. Maar iets in haar dat al jaren terugging, waarschuwde dat ze dat niet zomaar kon doen. Hij was en bleef een Tassosprins.
Tot haar opluchting leek Mason niets door te hebben van de tweestrijd in haar hoofd, of hij was er erg goed in om te doen alsof. ‘Niet heel vaak’, antwoordde hij op haar vraag. ‘Meestal twee weken in het jaar.’
‘Twee weken maar?’ Dat was niet veel, maar Sera kon niet zeggen dat ze dat niet begreep. Zijzelf zou ook liever op een andere plek zijn dan in het paleis, waar zoveel nepheid en intrige in de gangen hing. Misschien waren zijn vertrekken daarom zo sober ingericht, omdat hij liever ergens anders was. Maar als die andere plek Qhal was, dan paste dat niet binnen het idee dat hij de stenen had laten verdwijnen. Zij zou er alles aan doen om de plek die als haar thuis aanvoelde te beschermen.
Sera pakte een slijpsteen uit de tas naast haar en begon met langzame halen een van haar dolken te slijpen. Dat bracht haar altijd rust in haar hoofd, helderheid om na te denken.
‘Die twee weken waren voor mij altijd genoeg’, zei Mason. ‘Jij bent vast vaker weg van de tempel.’
Haar handelingen haperden een moment. Ze vervloekte het dat dit was hoe een conversatie werkte - zij vroeg iets en dat gaf de ander een legitieme reden om hetzelfde terug te vragen. Bij ieder ander zou ze het weg hebben gelachen of het gespreksonderwerp hebben veranderd, maar Mason was niet een van de priesteressen die haar al lang kenden of een aantrekkelijke doch wrede crimineel die ze met een fliterig lachje af kon leiden. Hij was haar bondgenoot, in ieder geval voor nu, en als zij hem niets vertelde, zou hij haar ook niets vertellen.
‘Het grootste deel van de tijd’, antwoordde ze. ‘Mensen die uit zijn op de edelstenen mogen misschien vanzelf naar Qhal toekomen, maar misdadigers die vrij rondlopen weten wel beter dan bij de tempel in de buurt te komen.’ Voor Mason kon reageren op haar woorden, vroeg ze hem: ‘Wat is eigenlijk het plan als we bij Qhal zijn?’
Vanaf haar plek in de schaduwen van de mast bestudeerde ze Mason terwijl hij vertelde over zijn grootouders, over het varen dat hij van hen had geleerd en de uitstapjes weg van het paleis. Ze vroeg zich af of de bezoekjes aan zijn grootouders de enige keren waren dat hij ergens anders was dan binnen de paleismuren en in het zicht van zijn ouders. De vorige avond toen ze waren weggeslopen uit het paleis had hij haar verteld dat hij Caralis niet goed kende, omdat zijn ouders bang waren dat hij daar stiekem heen zou gaan. Sera besloot om er niets over te zeggen. Misschien was het wel normaal voor kinderen geboren in de koninklijke familie om dichtbij huis gehouden te worden. Ze wist immers zelf hoeveel gekken er rondliepen, die zich maar al te goed raad zouden weten met een koninklijk kind.
De glimlach die op zijn gezicht was verschenen tijdens het praten, was de eerste oprechte glimlach van hem die niet geforceerd of uitdagend bedoeld was. Maar daarna verdween de glimlach van het ene op het andere moment, alsof zijn gedachten hem iets voorschotelden dat de goede herinnering teniet deed.
‘Dan hoop ik dat je grootouders en je leermeesters je goed hebben leren varen’, merkte Sera op. Ze leunde met haar rug tegen een houten leuning achter haar en sloeg haar benen over elkaar. ‘We hebben nog een eind te gaan.’
‘Heb ik mijn vaarkunsten dan nog niet genoeg bewezen in de haven?’ Masons wenkbrauwen gingen verontwaardigd omhoog. ‘Zou jij de boot de haven uit hebben gekregen?’
‘Nee.’ Sera grijnsde. ‘Ik zou dat handelsschip hebben geramd en daarna zijn gezonken.’
Mason wierp haar een “dat bedoel ik maar”-blik toe alvorens zich terug te draaien naar het roer. ‘Dit is niet de eerste keer dat ik naar Qhal vaar, of de andere kant op.’
Ergens in de uithoeken van haar gedachten roerde zich iets dat wakker was geschud toen hij haar verteld had dat hij verhoord was door de families. Hoewel ze het niet snel aan hem toe zou geven, geloofde ze graag dat zijn vaarkunsten uitmuntend waarden. Qhal was immers omringd door water en wachters die niet konden varen, zaten als ratten in de val als er iets gebeurde. Maar dat hij kon varen betekende dat hij de edelstenen eventueel naar het vasteland had kunnen verplaatsen, of wellicht had kunnen verbergen in het meer.
‘Was je vaak weg van Qhal?’ Sera probeerde haar stem vlak te houden, luchtig. Niet alleen om te verbergen wat ze dacht, maar ook omdat ze er voor zichzelf niet over uit was wat ze met haar gedachten aan moest. Eigenlijk wilde ze er niet aan denken dat hij betrokken was bij de verdwijning. Ze wilde geloven dat hij de waarheid sprak over wat er gebeurd was, dat hij oprecht wilde helpen en ze hem kon vertrouwen. Maar iets in haar dat al jaren terugging, waarschuwde dat ze dat niet zomaar kon doen. Hij was en bleef een Tassosprins.
Tot haar opluchting leek Mason niets door te hebben van de tweestrijd in haar hoofd, of hij was er erg goed in om te doen alsof. ‘Niet heel vaak’, antwoordde hij op haar vraag. ‘Meestal twee weken in het jaar.’
‘Twee weken maar?’ Dat was niet veel, maar Sera kon niet zeggen dat ze dat niet begreep. Zijzelf zou ook liever op een andere plek zijn dan in het paleis, waar zoveel nepheid en intrige in de gangen hing. Misschien waren zijn vertrekken daarom zo sober ingericht, omdat hij liever ergens anders was. Maar als die andere plek Qhal was, dan paste dat niet binnen het idee dat hij de stenen had laten verdwijnen. Zij zou er alles aan doen om de plek die als haar thuis aanvoelde te beschermen.
Sera pakte een slijpsteen uit de tas naast haar en begon met langzame halen een van haar dolken te slijpen. Dat bracht haar altijd rust in haar hoofd, helderheid om na te denken.
‘Die twee weken waren voor mij altijd genoeg’, zei Mason. ‘Jij bent vast vaker weg van de tempel.’
Haar handelingen haperden een moment. Ze vervloekte het dat dit was hoe een conversatie werkte - zij vroeg iets en dat gaf de ander een legitieme reden om hetzelfde terug te vragen. Bij ieder ander zou ze het weg hebben gelachen of het gespreksonderwerp hebben veranderd, maar Mason was niet een van de priesteressen die haar al lang kenden of een aantrekkelijke doch wrede crimineel die ze met een fliterig lachje af kon leiden. Hij was haar bondgenoot, in ieder geval voor nu, en als zij hem niets vertelde, zou hij haar ook niets vertellen.
‘Het grootste deel van de tijd’, antwoordde ze. ‘Mensen die uit zijn op de edelstenen mogen misschien vanzelf naar Qhal toekomen, maar misdadigers die vrij rondlopen weten wel beter dan bij de tempel in de buurt te komen.’ Voor Mason kon reageren op haar woorden, vroeg ze hem: ‘Wat is eigenlijk het plan als we bij Qhal zijn?’



0
0
0
0
Om mee te kunnen praten op het forum dien je ingelogd te zijn.Nog geen account? 


17